Goedkeuring beleidsregels FAOP

11 december 1996

nr. 965682

Het College van toezicht sociale verzekeringen,

Gelezen een verzoek van het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel;

Gelet op de artikelen 32 van de Wet privatisering ABP, 68a van de Organisatiewet sociale verzekeringen en artikel 2, eerste lid, onderdeel c, onder 1° en onder 3°, van de Regeling voorlegging besluiten uitvoeringsinstanties;

Besluit:

Goed te keuren het bijgevoegde besluit van het bestuur van het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel van 21 december 1995, zoals gewijzigd op 11 december 1996 tot vaststelling van beleid ten aanzien van:

- risicowering;

- verhoging uitkering in verband met hulpbehoevendheid;

- uitlooptermijnen AAW/WAO-conforme regeling;

- einde wachttijd WAO-conforme regeling;

- overeenkomstige uitvoering van artikel 46 WAO.


Zoetermeer, 11 december 1996.
College van toezicht sociale verzekeringen,
A. Geurtsen, voorzitter.

Toelichting

Ingaande 1 januari 1996 is de Wet privatisering ABP in werking getreden. Deze wet voorziet erin dat op overheidswerknemers, en onder bepaalde voorwaarden ook gewezen overheidswerknemers, een groot aantal bepalingen van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) (zoals de bepalingen over het arbeidsongeschiktheidscriterium, de hoogte, grondslag en duur van de uitkering, de sancties en verplichtingen en de reïntegratiemaatregelen), alsmede de voorzieningenbepalingen van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) van overeenkomstige toepassing zijn.

De uitvoering van de WAO-(en AAW-) conforme regeling geschiedt door het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering (FAOP) en de Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs (USZO). Het FAOP heeft hierbij een vergelijkbare rol als de bedrijfsvereniging en het USZO een rol die vergelijkbaar is met een uitvoeringsinstelling. Uit het vorenstaande vloeit onder meer voort dat waar de bedrijfsvereniging beleidsvrijheid heeft bij de uitvoering van bepalingen uit de WAO of AAW, die van overeenkomstige toepassing zijn, het FAOP van deze vrijheid gebruik kan maken bij de uitvoering van de WAO-(en AAW-) conforme regeling; het FAOP kan terzake beleidsregels vaststellen.

In artikel 68a van de Osv is bepaald dat, voor de (overeenkomstige) toepassing van een groot aantal artikelen uit de Osv, het FAOP wordt gelijkgesteld met een bedrijfsvereniging. Eén van de consequenties hiervan is dat de Regeling voorlegging besluiten uitvoeringsinstanties op grond van artikel 15 Osv ook op besluiten van het FAOP van toepassing is.

Ter voorbereiding van de inwerkingtreding van de Wet privatisering ABP heeft het FAOP vóór 1 januari 1996 ten aanzien van diverse onderwerpen beleidsregels vastgesteld, die op die datum in werking zijn getreden, zonder dat deze door het College zijn goedgekeurd.

In het wetsvoorstel Aanpassingswet privatisering ABP (Kamerstukken II, 1995/96, 24 441, nr. 7) wordt voorgesteld in de Wet privatisering ABP alsnog een overgangsregeling op te nemen in verband met de vereiste goedkeuring door het College. Op grond van de voorgestelde overgangsbepaling worden besluiten die het FAOP heeft genomen vóór 1 januari 1996 geacht de goedkeuring van het College te hebben tot 1 januari 1997, of tot het tijdstip waarop goedkeuring feitelijk wordt verleend. Gelet hierop verleent het College thans alsnog zijn goedkeuring aan de beleidsregels van het FAOP, die op grond van de Regeling voorlegging besluiten uitvoeringsinstanties zijn goedkeuring behoeven.

Zoetermeer, 11 december 1996.

College van toezicht sociale verzekeringen,

A. Geurtsen, voorzitter.

Bijlage

Besluit vaststelling beleid FAOP

Het bestuur van het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel besluit beleidsregels vast te stellen ten aanzien van:

- Risicowering;

- Verhoging uitkering in verband met hulpbehoevendheid;

- Uitlooptermijnen AAW/WAO-conforme regeling;

- Einde wachttijd WAO-conforme regeling;

- Werkgeverssancties.

Voor de inhoud van de beleidsregels wordt verwezen naar de onderstaande zakelijke weergave. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.

Aldus besloten door het bestuur op 21 december 1995 en 11 december 1996.

voorzitter, J.S. Duijnhouwer;

plv. voorzitter, J.A.P. Veringa.

Zakelijke weergave

Beleid risicowering artikel 30 WAO

Het bestuur van het FAOP heeft op 21 december 1995 met de beleidsnotitie Risicowering beleid vastgesteld voor de toepassing van artikel 30 WAO. Artikel 30, eerste lid van de WAO geeft het FAOP de bevoegdheid om bij aanvang van de verzekering bestaande volledige arbeidsongeschiktheid, of gelet op de gezondheidstoestand van een betrokkene kennelijk binnen een half jaar te verwachten arbeidsongeschiktheid, buiten aanmerking te laten.

De hierna weergegeven aanbevelingen van de voormalige Federatie van Bedrijfsverenigingen worden als richtsnoer gehanteerd bij de uitoefening van de weigeringsbevoegdheid.

Aanvang van de verzekering

Als aanvang van de verzekering voor de WAO-conforme regeling wordt aangemerkt het moment waarop een betrekking als overheidswerknemer is aangevangen, ongeacht of daarvoor ’echte’ WAO-verzekeringsplicht bestond.

Een bijzondere plaats nemen de personen in die verzekerd zijn ingevolge de WAO en tijdens ziekte (in de wachttijd) overheidswerknemer worden. Dit is mogelijk doordat de werkgever wordt aangewezen als overheidswerkgever op grond van artikel 2 en 3 van de Wet privatisering ABP (WPA). In die gevallen geldt de ingangsdatum van de aanwijzing als aanvang van de verzekering voor de WAO-conforme regeling.

De belanghebbende kan echter in die situaties in beginsel aanspraak blijven maken op een uitkering ingevolge de AAW/WAO. Teneinde te voorkomen dat uit hoofde van dezelfde betrekking twee uitkeringen inzake arbeidsongeschiktheid wordt verkregen, wordt dan ten aanzien van de WAO-conforme regeling risicowering toegepast.

Conversiegevallen

De in de WAO neergelegde risicowerende bepalingen kunnen niet worden toegepast op de per 1 januari 1996 lopende gevallen met betrekking tot de toetreding tot de WAO-conforme uitkering ingevolge de artikelen 36, 41 en 42 van de WPA. Dit betreft de toetreding tot de WAO-conforme regeling van het op 31 december 1995 bestaande bestand van overheidswerknemers met recht op IP, HPW of HPT. Indien echter vóór 1 januari 1996 reeds risicowering is toegepast, geldt de desbetreffen-de beslissing op overeenkomstige wijze voor de WAO-conforme uitkering. Indien voor 1 januari 1996 de dienstverhouding is ingegaan mag risicowering uitsluitend plaatsvinden voor zover op die persoon ook de risicowering van de Abp-wet zou zijn toegepast indien de desbetreffende artikelen daarvan nog van toepassing zouden zijn geweest (artikel 44 WPA).

Aanbevelingen voormalige Federatie van Bedrijfsverenigingen

De richtlijnen voor toepassing van de weigeringsbevoegdheid luiden als volgt:

Aanbeveling 1: Gevallen van ’kunnen verwachten’

Indien de verzekerde de uitval bij aanvang van de verzekering had kunnen verwachten - zulks ter beoordeling van de bedrijfsvereniging - is hantering van de weigeringsbevoegdheid als regel gerechtvaardigd.

Aanbeveling 2: Gevallen van ’niet kunnen verwachten’

Indien de verzekerde bij aanvang van de verzekering de uitval niet had kunnen verwachten - zulks ter beoordeling van de bedrijfsvereniging - wordt van de weigeringsbevoegdheid geen gebruik meer gemaakt wanneer de verzekerde gedurende de termijn van 6 maanden normaal arbeid heeft verricht.

Aanbeveling 3: Gevallen waarin aanbeveling 2 weigering toestaat

In die gevallen waarin aanbeveling 2 weigering toestaat omdat de aldaar genoemde termijn van 6 maanden niet is verstreken, dient in elk geval afzonderlijk te worden vastgesteld of weigering al dan niet gerechtvaardigd is. Daarbij worden onder meer de volgende uitgangspunten in acht genomen:

- Weigering geschiedt niet indien de betrokkene te goeder trouw een arbeidsverhouding is aangegaan doch nog vóór de dag waarop de arbeid zou zijn aangevangen arbeidsongeschikt wordt door een niet voorzienbare, plotseling aan de dag tredende ziekte (bijv. door een ongeval).

- Voor weigering bestaat meer aanleiding wanneer betrokkene vóór aanvang van de arbeidsverrichting geen arbeid heeft verricht die tot wettelijke aanspraken bij arbeidsongeschiktheid leidt.

- Voor weigering bestaat minder aanleiding naarmate er sinds de aanvang van de arbeidsverrichting meer tijd is verstreken.

- Tot weigering wordt in beginsel niet overgegaan wanneer de bedrijfsvereniging tevoren heeft beslist dat de betrokkene geschikt is voor de onderhavige of soortgelijke arbeid, alsmede wanneer de betrokkene tevoren voor de arbeid medisch is gekeurd en goedgekeurd.

Beleid Verhoging uitkering in verband met hulpbehoevendheid

Met ingang van 1 januari 1996 geldt op grond van de Wet privatisering ABP de WAO-conforme regeling. Onderdeel van de WAO-conforme uitvoering is de overeenkomstige toepassing van artikel 22 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Op 21 december 1995 heeft het bestuur van het FAOP in de beleidsnotitie Verhoging uitkering in verband met hulpbehoevendheid beleid vastgesteld voor de toepassing van artikel 22 WAO. In dit artikel is bepaald dat bij een toestand van hulpbehoevendheid de arbeidsongeschiktheidsuitkering welke wordt berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, wordt verhoogd tot ten hoogste 100% van het uitkeringsdagloon.

De belanghebbende die aan de gestelde voorwaarden voldoet heeft recht op verhoging van zijn uitkering.

Voorwaarden voor verhoging van uitkering

Om voor verhoging van uitkering in aanmerking te komen dient de belanghebbende aan twee voorwaarden te voldoen, te weten:

- er moet uitkering naar tenminste 80% arbeidsongeschiktheid zijn toegekend en

- er moet een blijvende, althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid bestaan welke geregeld oppassing en verzorging nodig maakt.

Aangenomen kan worden dat er is sprake van een ’althans voorlopig blijvende’ toestand, indien naar medische ervaringsregels geoordeeld moet worden, dat de toestand van hulpbehoevendheid vanaf de datum van intreding zeker gedurende een half jaar zal voortbestaan.

Verhoging van de uitkering blijft achterwege wanneer oppassing en verzorging plaatsvinden in een inrichting voor rekening van een ziektekostenverzeke-raar.

Gedifferentieerde verhoging

100%:

Voor een verhoging tot 100% worden de begrippen ’geregelde oppassing’ en ’ geregelde verzorging’ als volgt uitgelegd:

Onder ’geregelde oppassing’ moet worden verstaan: de noodzaak om de belanghebbende min of meer constant onder toezicht te houden, teneinde bijvoorbeeld te voorkomen dat hij zichzelf of anderen schade zou berokkenen.

Onder ’geregelde verzorging’ wordt verstaan: de noodzaak van hulp bij alle of althans de meeste dagelijkse levensverrichtingen. Hulp wil zeggen daadwerkelijke verzorging, hetgeen meer is dan het geven van aanwijzingen of het houden van toezicht. De noodzaak van hulp is in het algemeen aanwezig als de belanghebbende zich niet zelfstandig kan redden.

Indien aan vorenstaande criteria wordt voldaan, kan in feite gesproken worden van een verpleeghuisindicatie en wordt de uitkering opgehoogd naar 100%.

85%:

Voor een verhoging tot 85% worden de begrippen ’geregelde oppassing’ en ’geregelde verzorging’ als volgt gedefinieerd:

Er is sprake van geregelde oppassing indien de belanghebbende verkeert in een situatie welke hem geregeld aangewezen doet zijn op handreikingen van derden.

Men is geregeld aangewezen op verzorging, indien men door zijn handicap voor een aantal van de essentiële en steeds terugkerende levensverrichtingen de hulp van een ander persoon nodig heeft. Het gaat hier dan om bijvoorbeeld het aan- en uitkleden, de lichamelijke verzorging, koken en eten.

Wordt aan beide criteria voldaan, dan is er sprake van een indicatie voor opneming in een gezinsvervangend tehuis en wordt de uitkering opgehoogd tot 85%.

Beëindiging

Indien een belanghebbende tijdens de toepassing van artikel 22 WAO ter verpleging wordt opgenomen in een inrichting en een ziektekostenverzekeraar de kosten hiervan draagt, bestaat er geen recht meer op verhoging van het uitkeringspercentage.

In voorkomende gevallen wordt de toepassing eerst beëindigd per de eerste dag van de tweede maand na die, waarin de opname plaatsvond.

In andere gevallen van beëindiging geldt een uitlooptermijn van twee maanden.

Conversie

Het beleid van de gedifferentieerde verhogingen geldt pas ingaande 1 januari 1996. Personen die op de dag voorafgaand aan 1 januari 1996 recht hadden op verhoging van hun arbeidsongeschiktheidsuitkering (invaliditeitspensioen) tot 100% houden bij de omzetting van hun uitkering naar een WAO-conforme uitkering deze verhoging. Bij een eventuele periodieke herbeoordeling gaat het nieuwe beleid ook voor hen gelden.

Beleid uitlooptermijnen FAOP

Bij verlaging of beëindiging van de WAO-conforme uitkering hanteert het FAOP beleid dat is neergelegd in de beleidsnotitie Uitlooptermijnen d.d. 21 december 1995. Het beleid is gebaseerd op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Op grond van deze jurisprudentie kan een uitkering in beginsel eerst worden verlaagd of ingetrokken met inachtneming van een zogeheten uitlooptermijn. De Federatie van Bedrijfsverenigingen (FBV) heeft aanbevelingen gedaan voor de toepassing van uitlooptermijnen voor de bedrijfsverenigingen. Deze aanbevelingen zijn als aanbevelingen van het Tica aangemerkt.

Werkingssfeer uitlooptermijnen

De uitlooptermijn is van toepassing indien de WAO-conforme uitkering wordt verlaagd of ingetrokken omdat de uitkeringsgerechtigde geschikt is voor

- passende of gangbare arbeid;

- het eigen werk bij een andere werkgever;

- het eigen werk terwijl het dienstverband is verbroken.

De uitlooptermijn is niet van toepassing indien de verzekerde

- geschikt is voor het eigen werk: de uitkering wordt de dag na bekendmaking van de beschikking ingetrokken;

- hervat in eigen werk, gangbare of passende arbeid: de uitkering wordt ingaande de dag van hervatting verlaagd dan wel ingetrokken;

- ziek is geworden vanuit en geheel of gedeeltelijk herstelt in een wachtgeldsituatie.

Uitlooptermijn bij verlaging en intrekking van de uitkering

De verzekerde wordt overeenkomstig de aanbevelingen van het Tica een uitlooptermijn gegund.

Het aanzegmoment door het behandelteam in de vorm een beschikking wordt analoog aan de richtlijn van het Tica aangemerkt als aanzegging van de bestaande arbeidsmogelijkheden. De datum van de beschikking wordt aangemerkt als aanvangsmoment van de uitlooptermijn.

De aanbeveling van het Tica houdt het volgende in:

1. Hantering van een uitlooptermijn van exact 2 maanden indien de WAO-uitkering toegekend is of als een voorlopige uitkering betaalbaar wordt gesteld.

De uitlooptermijn geldt in situaties van:

a. geschiktheid voor eigen werk, dienstverband met werkgever is verbroken;

b. geschiktheid voor passend werk of gangbare arbeid.

De uitlooptermijn geldt niet indien bij wijze van voorschot uitkering wordt verstrekt dan wel nog geen beslissing is genomen op een aanvraag om een WAO-uitkering.

2. Als peildatum voor de aanvang van de uitlooptermijn geldt de datum van de schriftelijke aanzegging aan verzekerde door de arbeidsdeskundige.

3. Uitzondering op de hoofdregel kan worden gemaakt als de feiten en omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven.

4. In de schriftelijke aanzegging aan de verzekerde wordt aangegeven dat intrekking c.q. herziening in beginsel met een termijn van 2 maanden plaatsvindt, maar dat bij besluit van de bedrijfsvereniging de precieze datum vastgesteld wordt.

(Circulaire FBV, d.d. 12-12-1992, nummer M.92.63, aangemerkt als Tica-circulaire).

Uitlooptermijn bij cohortbeoordelingen

Het Tica heeft ten aanzien van de TBA-cohortgevallen aan de bedrijfsverenigingen geadviseerd een uitlooptermijn te hanteren van twee maanden waarbij de termijn aanvangt

- indien de beoordeling vóór de cohortdatum is afgerond: op de cohortdatum;

- indien de beoordeling na de cohortdatum is afgerond: op de datum waarop de betrokkene is geïnformeerd over het resultaat van de herbeoordeling.

Uitlooptermijn voor in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden

In sommige gevallen kan een langere uitlooptermijn worden gegund. Het Tica heeft geadviseerd een langere uitlooptermijn te hanteren voor de in het buitenland verblijvende uitkeringsgerechtigde. Een langere uitloop kan worden gehanteerd in gevallen, waarin zich het volgende feitencomplex heeft voorgedaan.

a. de betrokkene heeft zich met medeweten van de bedrijfsvereniging met behoud van uitkering gevestigd in het buitenland;

b. de betrokkene is reeds lange tijd in het genot van een arbeidsongeschiktheidsuitkering (langer dan 5 jaar);

c. de verlaging/intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering is gebaseerd op betrokkenes geschiktheid voor andere gangbare of passende arbeid dan zijn oude werk;

d. de betrokkene kan in verband met zijn verblijfsrechtelijke positie - waarover hij door de bedrijfsvereniging destijds niet of nauwelijks is voorgelicht - geen passende arbeid in Nederland verkrijgen (hij zal zich derhalve zonder steun vanwege de bedrijfsvereniging moeten instellen op het verkrijgen van die arbeid).

In gevallen, waarin alle hiervoor geschetste feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan, adviseert het Tica een uitlooptermijn van een half jaar toe te passen.

(Circulaire FBV, d.d. 2-3-1994, nummer M.94.09, aangemerkt als Tica-circulaire)

Beleid FAOP einde wachttijd

Op 21 december 1995 heeft het bestuur het beleid ten aanzien van het einde van de wachttijd vastgesteld in de beleidsnotitie Beleid einde wachttijd.

Recht op toekenning van een WAO-conforme uitkering heeft de overheidswerknemer die een aanvraag om toekenning heeft gedaan, een wachttijd van 52 weken heeft doorgemaakt en na afloop daarvan arbeidsongeschikt in de zin van de WAO te achten is.

Indien niet tijdig een afgerond oordeel kan worden gegeven over de mate van arbeidsongeschiktheid bij einde wachttijd en het recht op WAO-conforme uitkering, moet worden nagegaan of er aanleiding bestaat een voorlopige uitkering toe te kennen.

Te late beslissingen bij werknemers met een dienstverhouding

Indien de dienstverhouding voortduurt wordt geen voorlopige uitkering verstrekt.

Aan de werknemer en de werkgever zal in voorkomende gevallen worden meegedeeld dat nog geen beslissing is genomen inzake het recht op een WAO-conforme uitkering.

In de gevallen waarin wèl het recht op de uitkering vaststaat, maar op een beperkt onderdeel nog geen volledige duidelijkheid bestaat, bijvoorbeeld inzake een daglooncomponent, kan een voorlopige uitkering worden toegekend.

Te late beslissingen bij ontbreken dienstverhouding

Bij einde wachttijd wordt - indien een definitieve beslissing op zich laat wachten - op verzoek van de verzekerde een voorlopige uitkering toegekend. De verzekerde wordt van deze mogelijkheid in kennis gesteld.

De voorlopige uitkering wordt op grond van de beschikbare gegevens zo nauwkeurig mogelijk vastgesteld, rekening houdend met de recht- (mate van arbeidsongeschiktheid), hoogte- en duurbepalingen van de WAO.

Beslissingen bij herziening en heropening

Bij heropening of herziening van de uitkering wordt geen voorlopige uitkering toegekend.

Beleid werkgeverssancties artikel 46 WAO

Op 21 december 1995 heeft het bestuur van het FAOP met de beleidsnotitie Werkgeverssancties bij verzuimbegeleiding en reïntegratie onder meer beleid vastgesteld voor de toepassing van artikel 46 WPA.

1. Niet aanbieden van passende arbeid in het tweede ziektejaar

In artikel 46 van de WAO is bepaald dat indien degene die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering door zijn werkgever zonder deugdelijke grond niet in de gelegenheid wordt gesteld voor hem passende arbeid te verrichten, deze werkgever aan de bedrijfsvereniging een bedrag is verschuldigd, gelijk aan het loon, dat betrokkene zou hebben ontvangen, vermeerderd met de daarover door de werkgever verschuldigde premies, indien hij die arbeid wel had verricht.

Vorm en hoogte

Voor de bepaling van de hoogte van de sanctie dient op grond van de wet het loonbedrag te worden berekend dat de werkgever aan de betrokkene zou hebben betaald, indien hij deze wel in de gelegenheid zou hebben gesteld de betreffende arbeid te verrichten, vermeerderd met de werkgeverspremies.

Duur van de sanctie

Als ingangsdatum van de sanctie wordt genomen de datum met ingang waarvan de betrokkene redelijkerwijs zou zijn aangevangen met passende arbeid bij zijn werkgever, indien deze die wel zou hebben aangeboden.

Stelt de werkgever de betrokkene alsnog in de gelegenheid om hem passende arbeid te verrichten, dan wordt de sanctie beëindigd.

Daarnaast is er een aantal redenen om de sanctie te beëindigen zonder dat het doel - reïntegratie van de werknemer - is bereikt. Als voorbeelden worden genoemd:

- indien de betrokkene niet langer recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, hetgeen het geval zal zijn indien betrokkenes mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 15% wordt geschat.

- een zodanige verslechtering in de medische toestand van de betrokkene, dat ten aanzien van de betreffende arbeid niet langer gesproken kan worden van passende arbeid.

- beëindiging van het dienstverband tussen de werkgever en werknemer.

- het door de werknemer aanvaarden van arbeid bij een andere werkgever.

Bestemming bedragen

De gevorderde loonbedragen komen ten goede aan het FAOP.

2. Invordering

Het FAOP kan bepalen binnen welke termijn de werkgever verhaalde bedragen op grond van de WAO-conforme toepassing betaald dient te hebben. Deze bedragen kan het FAOP eventueel verrekenen met door haar aan de werkgever verschuldigde bedragen. Daaronder is niet begrepen de WAO-conforme uitkering. Deze is immers niet aan de werkgever verschuldigd, maar aan de werknemer.

Inwerkingtreding sanctiemaatregelen

Het nieuwe sanctiebeleid ziet in beginsel op alle gevallen. Dit is inherent aan de stelselwijziging per 1 januari 1996 die ook alle lopende gevallen onder het nieuwe regime brengt. Op grond van het beginsel van de rechtszekerheid mag sanctiebeleid echter niet terugslaan op gedragingen die in de tijd voorafgaand aan de vaststelling van het beleid:

a. Het sanctiebeleid bij te late c.q. onvolledige reïntegratiemeldingen is uitsluitend van toepassing bij gevallen waarin de eerste ziektedag voor 1 januari 1996 ligt;

b. Weigeringen om een reïntegratieplan op te stellen of uit te voeren worden uitsluitend gesanctioneerd indien die ’weigeringen’ concreet en voor het eerst plaatsvinden na 1 januari 1996.

Voor inzage in de bovenvermelde beleidsnotities kan men zich schriftelijk wenden tot de Stichting USZO, Documentatie en Informatievoorziening, Postbus 4820, 6401 JM Heerlen.

voorzitter, J.S. Duijnhouwer;

plv. voorzitter, J.A.P. Veringa.

Naar boven