Regeling mandaat Rijkswaterstaat 1996

Regeling van de Directeur-Generaal houdende mandatering ministeriële bevoegdheden binnen het Directoraat-Generaal van de Rijkswaterstaat (Regeling mandaat Rijkswaterstaat 1996)

9 oktober 1996

Nr. HW/RI 226596

De directeur-generaal van de Rijkswaterstaat,

Gelet op artikel 5 van de Regeling mandaat plv. SG en diensthoofden;

Besluit:

Artikel 1

De aan de Directeur-Generaal, bij artikel 2 van de Regeling mandaat plv. SG en diensthoofden, verleende bevoegdheden worden gemandateerd aan de plaatsvervangend Directeur-Generaal.

Artikel 2

De aan de Directeur-Generaal, bij artikel 2 van de Regeling mandaat plv. SG en diensthoofden, verleende bevoegdheden worden - met inachtneming van de artikelen 4 t/m 6 - eveneens gemandateerd aan de volgende functionarissen, werkzaam bij de Hoofddirectie van de Waterstaat:

a. het hoofd van een hoofdafdeling,

b. het hoofd van een hoofdgroep,

c. het hoofd van een rechtstreeks onder de Directeur-Generaal vallende (staf)afdeling,

d. het hoofd van een afdeling, die deel uitmaakt van een hoofdafdeling,

e. de plaatsvervangers van de onder a tot en met d genoemde functionarissen,

f. de in de bij deze regeling behorende bijlage 1 genoemde functionarissen.

Artikel 3

De aan de Directeur-Generaal bij artikel 2 van de Regeling mandaat plv. SG en diensthoofden verleende bevoegdheden worden - met inachtneming van de artikelen 4 t/m 6 - eveneens gemandateerd aan de volgende functionarissen, werkzaam bij de regionale directies of functionele diensten:

a. de hoofdingenieur-directeuren,

b. de plaatsvervangers van de onder a genoemde functionarissen,

c. de hoofdafdelingshoofden,

d. de (staf-) afdelingshoofden,

e. de dienstkringhoofden,

f. hoofdgroepshoofden,

g. hoofden van andere dienstonderdelen van deze diensten,

h. de plaatsvervangers van de onder c tot en met g genoemde functionarissen.

Artikel 4

1. Aan de Directeur-Generaal en de plaatsvervangend Directeur-Generaal blijft voorbehouden het uitoefenen van bevoegdheden krachtens de artikelen 8, 9 en 10 van het Organiek Besluit Rijkswaterstaat (Stb. 1971, 42).

2. Aan de Directeur-Generaal en de plaatsvervangend Directeur-Generaal blijven eveneens voorbehouden:

a. de afdoening en ondertekening van beleidsregels als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Regeling mandaat plv. SG en diensthoofden;

b. de afdoening en ondertekening van circulaires die een verzoek, gericht tot een groep van personen of instanties buiten de rijksoverheid, om medewerking of inlichtingen bevatten.

Artikel 5

1. De plaatsvervangend Directeur-Generaal maakt van het hem verleende mandaat uitsluitend gebruik:

a. bij afwezigheid van de Directeur-Generaal, en

b. in andere gevallen voor zover het aangelegenheden betreft die naar aard of inhoud niet een zodanig gewicht hebben dat zij behoren te worden afgedaan door de Directeur-Generaal.

2. De in artikel 2, onder a tot en met d en onder f, en de in artikel 3, onder a en onder c tot en met g, genoemde functionarissen maken van het aan hen verleende mandaat uitsluitend gebruik voor zover het aangelegenheden betreft die behoren tot hun werkterrein en die naar aard of inhoud niet een zodanig gewicht hebben dat zij behoren te worden afgedaan door een functionaris onder wie hij rechtstreeks ressorteert.

3. De in artikel 2, onder e, en de in artikel 3, onder b en h, genoemde plaatsvervangers maken van het aan hen verleende mandaat uitsluitend gebruik:

a. bij afwezigheid van de functionaris onder wie hij rechtstreeks ressorteert, en

b. voor zover het aangelegenheden betreft die behoren tot hun werkterrein en die naar aard of inhoud niet een zodanig gewicht hebben dat zij behoren te worden afgedaan door de functionaris onder wie hij rechtstreeks ressorteert.

Artikel 6

1. De uitoefening van de bevoegdheden in de aangelegenheden

a. vermeld in bijlage 2, onderdelen A, B en D, blijft voorbehouden aan de in artikel 2 genoemde functionarissen;

b. vermeld in bijlage 2, onderdeel C, blijft voorbehouden aan het - van de functionarissen genoemd in artikel 2 deel uitmakende - hoofd en plaatsvervangend hoofd van de afdeling Personeel (P).

2. De uitoefening van de bevoegdheden in de aangelegenheden vermeld in bijlage 3 blijft voorbehouden aan de in artikel 2 genoemde functionarissen, tenzij daartoe aan de in artikel 3 genoemde functionarissen per geval schriftelijk mandaat is verleend door de Directeur-Generaal.

3. De uitoefening van de bevoegdheden tot het aanbesteden, sluiten, bege-leiden en afwikkelen van contracten voor de uitvoering van werken, diensten en leveringen, met uitsluiting van orderbonnen, geschiedt door de in artikel 3, onder b tot en met h, genoemde functionarissen uitsluitend nadat een voorstel daartoe van de in artikel 3, onder a, genoemde functionaris omtrent de mate waarin en de wijze waarop de desbetreffende bevoegdheden zullen worden uitgeoefend is goedgekeurd door de DirecteurGeneraal.

4. De uitoefening van de bevoegdheden in de aangelegenheden, vermeld in bijlage 4, door de in artikel 3 genoemde functionarissen geschiedt uitsluitend nadat namens de Directeur-Generaal instemming is verleend door het hoofd van de afdeling Personeel (P).

Artikel 7

1. De stukken die op grond van deze regeling worden afgedaan en ondertekend door de functionarissen, genoemd in de artikelen 1 en 2, dienen te worden gesteld op briefpapier van het ministerie met het hoofd:

’MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT’ en daaronder de vermelding ’Directoraat-Generaal van de Rijkswaterstaat’ en

’Hoofddirectie van de Waterstaat’.

2. De stukken die op grond van deze regeling door de functionaris, genoemd in artikel 1, worden afgedaan en ondertekend, vermelden aan het slot:

’DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

namens deze,

De plv. Directeur-Generaal van de Rijkswaterstaat,’

gevolgd door de handtekening en naam van de betrokken functionaris.

3. De stukken die op grond van deze regeling door een functionaris, genoemd in artikel 2, worden afgedaan en ondertekend, vermelden aan het slot:

’DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

namens deze,

De Directeur-Generaal van de Rijkswaterstaat,

namens deze,’

gevolgd door de functie-aanduiding, handtekening en naam van de betrokken functionaris.

Artikel 8

1. De stukken die op grond van deze regeling worden afgedaan en ondertekend door een van de functionarissen, genoemd in artikel 3, dienen te worden gesteld op briefpapier van het ministerie met het hoofd:

’MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT’ en daaronder de vermelding: ’Directoraat-Generaal van de Rijkswaterstaat’ en de naam van de desbetreffende regionale directie of functionele dienst.

2. De stukken die op grond van deze regeling door een van de functionarissen, genoemd in artikel 3, onder a, worden afgedaan en ondertekend, vermelden aan het slot:

’DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

namens deze,

De Hoofdingenieur-Directeur’

gevolgd door de handtekening en naam van de betrokken functionaris.

3. De stukken die op grond van deze regeling door een van de functionarissen, genoemd in artikel 3, onder b, worden afgedaan en ondertekend, vermelden aan het slot:

’DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

namens deze,

De plv. Hoofdingenieur-Directeur’

gevolgd door de handtekening en naam van de betrokken functionaris.

4. De stukken die op grond van deze regeling door een functionaris, genoemd in artikel 3, onder c tot en met h, worden afgedaan en ondertekend, vermelden aan het slot:

’DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

namens deze,

De Hoofdingenieur-Directeur,

voor deze’

gevolgd door de functie-aanduiding, handtekening en naam van de betrokken functionaris.

5. De stukken die door een in artikel 3 genoemde functionaris worden afgedaan na mandaatverlening op grond van artikel 6, tweede lid, bevat- ten een verwijzing naar die mandaatverlening.

Artikel 9

1. De regeling van de Directeur-Generaal van de Rijkswaterstaat van 8 juni 1989 inzake het contractenmandaat, behorend en bekrachtigd bij aanschrijving van 2 juni 1989, nr FU 27952, wordt ingetrokken.

2. Bestaande bevoegdheden inzake het contractenmandaat, gebaseerd op de in het eerste lid genoemde regeling, blijven van kracht tot 1 februari 1997, of, indien voor die datum een voorstel als bedoeld in artikel 6, derde lid, is ingediend, tot drie maanden na indiening.

3. Bestaande aanschrijvingen worden geacht te zijn gebaseerd op artikel 5, vierde lid, van de Regeling mandaat plv. SG en diensthoofden.

Artikel 10

De Regeling mandaat Rijkswaterstaat 1995 wordt ingetrokken.

Artikel 11

Deze regeling treedt in werking op 1 november 1996.

Artikel 12

Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling mandaat Rijkswaterstaat 1996.

Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst en in afschrift worden gezonden aan de Algemene Rekenkamer, de Secretaris-Generaal en diens plaatsvervanger en de in deze regeling genoemde functionarissen.


‘s-Gravenhage, 9 oktober 1996.
De directeur-generaal van de Rijkswaterstaat,
G. Blom.

Bijlage 1 bij de Regeling mandaat Rijkswaterstaat 1996

Lijst van functionarissen, bedoeld in artikel 2, onder f, van de Regeling mandaat Rijkswaterstaat 1996

1. Het hoofd en plaatsvervangend hoofd van de onderafdelingen Management advisering (PM) en Planning, allocatie en beleidszaken (PP)

2. Het hoofd van de onderafdeling Algemeen Beleid (IBA) van de afdeling Bouwbeleid

3. Het hoofd van de onderafdeling Specifiek Beleid (IBS) van de afdeling Bouwbeleid

Bijlage 2 bij de Regeling mandaat Rijkswaterstaat 1996

Aangelegenheden, welke voorbehouden blijven aan de in artikel 2 van de Regeling mandaat Rijkswaterstaat 1996 genoemde functionarissen (artikel 6, eerste lid)

A. Bestuurlijk-Juridische aangelegenheden

1. De bevoegdheden voortvloeiende uit de Nadeelcompensatieregeling voor het verleggen van Kabels en Leidingen 1991 (Stcrt. 249).

2. De bevoegdheden voortvloeiende uit de Deltaschadewet 1971 (Stb. 86).

3. De bevoegdheden voortvloeiende uit de Zuiderzeesteunwet 1925 (Stb. 290).

4. De bevoegdheden voortvloeiende uit de artikelen 117, 130 tot en met 134, 146, 147, artikel 149, eerste lid, onderdeel a (voor zover het betreft hoofdstuk 7 van het Voertuig-reglement), alsmede artikel 149, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

5. De bevoegdheden voortvloeiende uit de artikelen 5, tweede lid, 132, 133, 141, 143 en 148 van het Reglement rijbewijzen.

6. De bevoegdheden voortvloeiende uit artikel 50 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer.

7. Het besluit omtrent het aangaan van en het voeren van verweer in civielrechtelijke procedures, anders dan voor het kantongerecht.

8. Het inschakelen van de landsadvocaat.

9. De bevoegdheden tot het verlenen, wijzigen of intrekken van vergunningen ten behoeve van de regionale directie of functionele dienst, waartoe een in artikel 3 genoemde functionaris behoort, met uitzondering van de bevoegdheid van de Directie Noordzee voortvloeiende uit artikel 3, eerste lid, van het Rijksreglement ontgrondingen ten behoeve van Rijkswaterstaat.

B. Contractaangelegenheden

1. Het opleggen van sancties aan opdrachtnemers, met uitzondering van kortingen en boetes die voortvloeien uit de bepalingen van het contract.

2. Het behandelen van geschillen en arbitrages.

3. Het behandelen van surséances, faillissementen, derdenbeslagen, verpandingen en cessies.

4. Het inschakelen van de landsadvocaat.

C. Personeelsaangelegenheden

1. Verlenen van disciplinair ontslag (artikel 81, eerste lid, sub l, Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR)).

2. Verlenen van ontslag als gevolg van het niet kunnen terugkeren na een politieke functie (artikel 96b, eerste lid, ARAR).

3. Verlenen van ongeschiktheidsontslag anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken (artikel 98, eerste lid, sub g, ARAR).

4. Verlenen van ontslag wegens onverenigbaarheid van karakters alsmede het bepalen van een daarbij behorende uitkering (artikel 99 ARAR).

5. Instellen dienstcommissies (artikel 123, eerste lid, ARAR).

6. Verlenen van ontheffing van het verbod over te gaan tot externe werving, indien zo’n verbod van kracht is.

7. Het afhandelen van formatie-aangelegenheden m.b.t. functies die rechtstreeks onder de HID vallen, zoals bedoeld in het Statuut Decentralisatie Formatievaststelling en Formatiebeheer bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

8. Besluiten omtrent toekenning van immateriële schadevergoedingen.

9. Het fungeren als bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1, sub b, van het Beoordelingsvoorschrift Verkeer en Waterstaat 1985.

10. Aangelegenheden waarbij wordt afgeweken van de hoofdlijnen van het departementale personeelsbeleid, formatiebeleid alsmede MO-beleid.

11. Het vaststellen van vaste reissommen als bedoeld in artikel 14 van het Reisbesluit 1993, voor zover het groepen personeel betreft die voorkomen bij meer RWS-directies.

D. Diversen

1. Het toekennen van vacatiegeld of vaste beloningen op grond van het Vacatiegeldenbesluit 1988.

2. Inwilligen van verzoeken van het Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking, het Ministerie van Economische Zaken, het bedrijfsleven of internationale organisaties, zoals de Verenigde Naties of de Wereldbank, tot inzet van RWS-experts in het buitenland.

3. Het nemen van besluiten en het afdoen van stukken met betrekking tot nood- en rampsituaties in vredestijd van nationaal dan wel internationaal niveau, alsmede met betrekking tot internationale spanningen en (gewapende) conflicten.

Bijlage 3 bij de Regeling mandaat Rijkswaterstaat 1996

Aangelegenheden, welke voorbehouden blijven aan de in artikel 2 genoemde functionarissen, tenzij daartoe aan de in artikel 3 genoemde functionarissen per geval schriftelijk mandaat is verleend door de Directeur-Generaal (artikel 6, tweede lid).

Contractaangelegenheden

1. Het afwijken van een openbare procedure of niet-openbare procedure als bedoeld in de EG-Werkenrichtlijn, de EG-Dienstenrichtlijn of de EG-Leveringenrichtlijn, bij opdrachten waarvan het geraamde bedrag (excl. omzetbelasting) gelijk is aan of groter is dan het drempelbedrag als genoemd in de desbetreffende Richtlijn.

2. Het opdragen van meer werk op een contract, indien het totaal bedrag (excl. omzetbelasting) gemoeid met de uitvoering van meer werk-opdrachten op dat contract gelijk is aan of groter is dan 50% van de oorspronkelijke aannemingssom c.q. het oorspronkelijk overeengekomen bedrag of budget (excl. omzetbelasting) voor de uitvoering van dat contract, tenzij het totaal bedrag aan meer werk kleiner is dan f 100.000,-

3. Gunning uit de hand van een werk met een geraamd bedrag (excl. omzetbelasting) gelijk aan of groter dan f 500.000,-, tenzij er sprake is van calamiteiten.

4. Het passeren van de laagste inschrijver.

5. Het ongeldig verklaren van een inschrijving.

6. Het niet verlenen van de opdracht na een aanbesteding.

7. Het schorsen of voortijdig beëindigen van een werk.

8. Het afhandelen van claims, met uitzondering van renteclaims.

9. Het overdragen van een werk aan een andere aannemer.

Bijlage 4 bij de Regeling mandaat Rijkswaterstaat 1996

Aangelegenheden, ten aanzien waarvan de in artikel 3 genoemde functionarissen de aan hen gemandateerde bevoegdheden uitsluitend uitoefenen nadat instemming is verleend door de Directeur-Generaal (artikel 6, vierde lid).

Personeelsaangelegenheden

1. Het verlenen van reorganisatie-ontslag en ontslag wegens verplaatsing van een dienst op grond van de artikelen 96 en 96a van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

2. Het toekennen van vergoedingen voor materiële schade conform artikel 69 ARAR, indien deze vergoeding meer bedraagt dan netto f 30.000,-.

3. Het benoemen van leden van een directie-team c.q. het samenstellen van directieteams.

Toelichting bij de Regeling mandaat Rijkswaterstaat 1996 (Voorzover gewijzigd t.o.v. de Regeling mandaat Rijkswaterstaat 1995)

Algemeen

De wijzigingen in de Regeling mandaat Rijkswaterstaat 1996 strekken ertoe in de regeling te verwerken:

- de integratie van het contractenmandaat RWS in het gewone mandaat,

- de derde tranche van de Algemene Wet bestuursrecht,

- het gewijzigde Algemeen Rijksambtenarenreglement,

- de gewijzigde wegenverkeerswetgeving,

- de positie van projectteamleiders en

- een overgangsbepaling voor het contractenmandaat.

Integratie van het contractenmandaat

Het contractenmandaat heeft betrekking op de bevoegdheid tot het aanbesteden, sluiten, begeleiden en afwikkelen van contracten voor de uitvoering van werken, diensten en leveringen.

Het contractenmandaat dat thans in de Regeling mandaat Rijkswaterstaat is geïntegreerd is vastgelegd in artikel 6, eerste t/m derde lid, in samenhang met de bijlagen 1 t/m 3 bij de Regeling.

De regeling van het contractenmandaat is drieledig:

1. De bevoegdheden in de contractaangelegenheden, opgesomd in bijlage 2, onder B, blijven voorbehouden aan de functionarissen werkzaam bij de Hoofddirectie van de Waterstaat (genoemd in artikel 2). Dit is bepaald in artikel 6, eerste lid.

2. De bevoegdheden in de contractaangelegenheden, opgesomd in bijlage 3, blijven voorbehouden aan de functionarissen werkzaam bij de Hoofddirectie van de Waterstaat (genoemd in artikel 2), tenzij daartoe aan de functionarissen werkzaam bij de regionale directies of functionele diensten (genoemd in artikel 3) per geval schriftelijk mandaat is verleend door de Directeur-Generaal. Dit is bepaald in artikel 6, tweede lid.

3. Alle overige bevoegdheden in de contractaangelegenheden kunnen worden uitgeoefend door de functionarissen werkzaam bij de regionale directies of functionele diensten (genoemd in artikel 3), echter uitsluitend nadat een voorstel daartoe van de Hoofdingenieur-Directeur omtrent de mate waarin en de wijze waarop de destreffende bevoegdheden zullen worden uitgeoefend door de Directeur-Generaal is goedgekeurd. Alleen de uitoefening van bevoegdheden inzake orderbonnen behoeft deze goedkeuring niet. Dit is bepaald in artikel 6, derde lid.

De geïntegreerde regeling van het contractenmandaat verschilt van het Contractenmandaat 1989, doordat is bepaald dat in beginsel alle bevoegdheden van de Directeur-Generaal inzake contractaangelegenheden zijn gemandateerd aan bepaalde functionarissen bij regionale directies of functionele diensten, met uitzondering van een beperkt aantal. In dit opzicht is de regeling ruimer geworden.

Daarentegen is de regeling in een opzicht beperkter geworden: het afwijken van een openbare of niet-openbare procedure als bedoeld in de EG-Dienstenrichtlijn en de EG-Leveringenrichtlijn is niet toegestaan zonder voorafgaand schriftelijk mandaat door de Directeur-Generaal. Deze beperking gold al voor procedures als bedoeld in de EG-Werkenrichtlijn.

Derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht

De derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gepubliceerd in Stb. 1996, 333, zal naar verwachting in werking treden op 1 juli 1997. Deze tranche bevat in hoofdstuk 10.1.1 een regeling van mandaat. Inhoudelijk was de Regeling Mandaat RWS 1995 al in overeenstemming met de Awb, zodat alleen op enkele punten een aanpassing hoefde plaats te vinden, te weten:

1. In deze regeling wordt, tegelijk met de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan publiekrechtelijke handelingen te plegen, ook de bevoegdheid overgedragen om privaatrechtelijke en feitelijke handelingen te plegen en om machtigingen te verlenen.

2. De aanwijzingen, welke voor de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid kunnen worden gegeven, worden in artikel 10:6 van de Awb ’instructies’ genoemd. In artikel 9, derde lid, van de Regeling mandaat RWS is nog sprake van ’aanschrijvingen’, omdat deze reeds vóór de tot stand koming van de Awb zijn uitgevaardigd en omdat dit de daarvoor gebruikelijke terminologie en verspreidingsprocedure is binnen RWS. Om deze laatste reden worden ook de nieuwe instructies inzake het contractenmandaat onder de term ’aanschrijving’ verspreid.

3. De bevoegdheid besluiten te nemen in bezwaarschriftprocedures maakt deel uit van de Ministeriële bevoegdheid en wordt geacht te zijn begrepen onder het mandaat. Toekenning van deze taak aan bepaalde functionarissen geschiedt voorts door in de desbetreffende functieomschrijvingen vast te leggen dat het nemen van besluiten in bezwaarschriftprocedures tot de taak van de betrokken functionaris behoort.

Wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement

De wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), gepubliceerd in Stb. 1996, 62, bevat vooral bepalingen voor het rechtspositioneel regelen van de personele aspecten van reorganisaties. Aangezien het hier een aantal bevoegdheden betreft die voorbehouden blijven aan functionarissen werkzaam op de Hoofdirectie van de Waterstaat (genoemd in artikel 2 en in bijlage 1), is bijlage 2, onder C, aangepast. Voorzover het daarnaast bevoegdheden betreft, welke de functionarissen bij de regionale directies of functionele diensten (genoemd in artikel 3) uitsluitend mogen uitoefenen nadat instemming is verleend door de Directeur-Generaal, is bijlage 4 aangepast.

Wijzigingen van het wegenverkeersrecht

Het betreft hier diverse wijzigingen in de Wegenverkeerswet 1994, het Voertuigreglement en het Reglement rijbewijzen. Aangezien de bevoegdheden in deze blijven voorbehouden aan de functionarissen bij de Hoofddirectie van de Waterstaat (genoemd in artikel 2), is Bijlage 2, onder A, sub 4 en 5, aangepast.

Positie van projectteamleiders

Een projectteamleider is de functionaris die is belast met de leiding van een tijdelijk organisatie-onderdeel, dat is ingesteld om een bepaalde opdracht uit te voeren. In bepaalde gevallen kan worden toegestaan dat projectteamleiders gemandateerde bevoegdheden uitoefenen. Dit is gebonden aan ten minste de volgende voorwaarden:

1. De projectteamleider moet door de Directeur-Generaal of een Hoofdingenieur-Directeur als zodanig zijn aangewezen.

2. De projectteamleider moet (pro forma) zijn benoemd in een van de lijnfuncties genoemd in artikel 2 of 3, dan wel in bijlage 1, van de Regeling.

3. De benoeming in een van de genoemde lijnfuncties waaruit de gemandateerde bevoegdheden voortvloeien behoeft de goedkeuring van de Directeur-Generaal, nadat daartoe een voorstel is gedaan, waarin is aangegeven:

- de structuur, de duur en de omvang van het project

- de taken welke voor het project moeten worden uitgeoefend

- de taken en bevoegdheden van de projectteamleider

- de administratieve organisatie van het project

- de verantwoording door de projectleider

- de waarborging van kwaliteit en consitentie van de (rechts)handelingen inzake het project.

4. Bij mandaatuitoefening door de projectteamleider moet telkens worden verwezen naar het goedkeuringsbesluit van de Directeur-Generaal.

Overgangsregeling voor het contractenmandaat.

In artikel 9, tweede lid, is een overgangsregeling getroffen voor het contractenmandaat. Bestaande bevoegdheden inzake het contractenmandaat blijven van kracht tot 1 januari 1997, dan wel, indien voor die datum een voorstel als bedoeld in artikel 6, derde lid, is ingediend, tot drie maanden na indiening.

Deze bepaling geeft de HID’s na het inwerking treden van de regeling drie maanden de tijd een voorstel in te dienen voor het uitoefenen van de contractbevoegdheden door de in artikel 3, onder b t/m h, genoemde functionarissen, die werkzaam zijn in hun regionale directie of functionele dienst, en geeft de Directeur-Generaal een even lange termijn dit voorstel al dan niet goed te keuren. Deze bepaling bestendigt de bestaande bevoegdheden in ieder geval gedurende de eerste termijn, en, indien een voorstel is ingediend, ook gedurende de tweede.

Inwerkingtreding

De regeling treedt in werking op 1 november 1996.

Naar boven