Verlening winningsvergunning

Blokdeel K5b; Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. c.s.

16 oktober 1996

E/EOG/MW/96036578

De Minister van Economische Zaken,

Gelezen de aanvraag van 28 februari 1995 van de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V., gevestigd te ’s-Gravenhage, DSM Energie B.V., gevestigd te Heerlen, en Total Oil and Gas Nederland B.V., gevestigd te ’s-Gravenhage, om een winningsvergunning ingevolge artikel 2, eerste lid, juncto artikel 13, eerste lid, van de Mijnwet continentaal plat voor aardolie en aardgas, alsmede andere daarmee tezamen in dezelfde afzetting voorkomende delfstoffen waarvan de samenhang met vorenbedoelde koolwaterstoffen hun gelijktijdige winning onvermijdelijk maakt, in een deel van blok K5, welk blok is aangegeven op de als bijlage I bij de Regeling vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 (Stcrt. 93) gevoegde kaart;

Overwegende, dat in verband met de uitvoering van richtlijn nr. 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de produktie van koolwaterstoffen (PbEG L 164) de Mijnwet continentaal plat is gewijzigd (Stb. 1996, nr. 199) en in de plaats van het koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 12 van de Mijnwet continentaal plat van 6 februari 1976 (Stb. 102) het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 (Stb. 212) en de Regeling vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 zijn getreden;

Overwegende, dat aanvrager schriftelijk heeft verzocht, voor het geval bij de verlening van de gevraagde winningsvergunning gebruik wordt gemaakt van de in artikel 11, tweede lid, onder a, van de Mijnwet continentaal plat bedoelde bevoegdheid, krachtens artikel VII, eerste lid, van bovenbedoeld koninklijk besluit van 6 februari 1976 af te wijken voor zover het betreft de aan de vergunning verbonden voorschriften, opgenomen in de artikelen 1, onder b, en 5 van artikel IV van dit besluit;

Overwegende, dat bovengenoemd verzoek van aanvrager wordt opgevat als een verzoek om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 4.14, eerste lid, van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996;

Overwegende, dat ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Mijnwet continentaal plat juncto artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht kennis is gegeven van het ontwerp van het onderhavige besluit in de Staatscourant van 24 juli 1996, nr. 140;

Overwegende, dat ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Mijnwet continentaal plat juncto artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht het ontwerp van het onderhavige besluit alsmede de zakelijke inhoud van de daarop betrekking hebbende stukken gedurende vier weken na de datum van publikatie van bovenbedoelde kennisgeving voor be-langhebbenden ter inzage heeft gelegen;

Overwegende, dat gedurende vier weken na bedoelde kennisgeving niemand op grond van artikel 3:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn/haar zienswijze over het ontwerp besluit naar voren heeft gebracht;

Overwegende, dat aanvrager de houder is van de bij beschikking van de Minister van Economische Zaken van 25 mei 1979, nr. 379/III/766/EMK (Stcrt. 103), verleende en bij beschikking van 29 mei 1985, nr. 385/III/1051/EAM (Stcrt. 106), gewijzigde opsporingsvergunning voor aardolie en aardgas voor het in de beschikking van 25 mei 1979 omschreven deel van blok K5;

Overwegende, dat aanvrager met gebruikmaking van hogerbedoelde opsporingsvergunning koolwaterstoffen in een economisch winbare hoeveelheid in een deel van blok K5 heeft aangetoond, zodat hem op zijn aanvraag een vergunning voor het winnen van genoemde delfstoffen dient te worden verleend, tenzij weigering van de vergunning gerechtvaardigd wordt door een wijziging in de technische of financiële mogelijkheden van aanvrager of door de manier waarop hij voornemens is de winning in het gebied, waarvoor de vergunning wordt aangevraagd te verrichten;

Overwegende, dat van een dergelijke wijziging in de mogelijkheden van de aanvrager niet is gebleken;

Overwegende voorts, dat de wijze waarop aanvrager voornemens is de winning in het gebied, waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, te verrichten evenmin aanleiding geeft tot weigering van de gevraagde vergunning;

Overwegende tenslotte, dat in verband met het bepaalde in artikel VI, vierde lid, van de wet tot wijziging van enige wetten op het gebied van de mijnbouw in verband met de uitvoering van richtlijn nr. 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de produktie van koolwaterstoffen artikel 5.2 van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 van toepassing is;

Gehoord de Mijnraad (advies van

22 december 1995, kenmerk MIJR/95087652);

Gelet op de artikelen 2, 7, 7a, eerste, derde en vierde lid, 8, 10, tweede en derde lid, 11 en 13, eerste en tweede lid, van de Mijnwet continentaal plat, de artikelen 4.1, 4.14 en 5.2 van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996, de artikelen 3.1, tweede lid, 5.1 en 5.7 van de Regeling vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 alsmede op het aan voornoemde opsporingsvergunning verbonden voorschrift, opgenomen in het in artikel II van eerdergenoemd koninklijk besluit van 6 februari 1976 vermelde artikel 22;

Besluit:

Artikel I

Artikel 1

1 Aan de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V., gevestigd te ’s-Gravenhage, DSM Energie B.V., gevestigd te Heerlen, en Total Oil and Gas Nederland B.V., gevestigd te ’s-Gravenhage, wordt een winningsvergunning verleend voor koolwaterstoffen, alsmede van andere daarmee tezamen in dezelfde afzetting voorkomende delfstoffen, waarvan de samenhang met vorengenoemde bitumina hun gelijktijdige winning onvermijdelijk maakt;

2 De vergunning geldt voor dat deel van het op de kaart, die als bijlage I is gevoegd bij de Regeling vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996, aangegeven blok K5 van het continentaal plat, dat wordt begrensd door de breedtecirkels tussen de puntenparen A-B en C-D, alsmede door de lengtecirkels tussen de puntenparen B-C en A-D.

De coördinaten van deze punten zijn:

A 53°50’00,000” N.B. en 3°20’00,000” O.L.

B 53°50’00,000” N.B. en 3°40’00,000” O.L.

C 53°45’00,000” N.B. en 3°40’00,000” O.L.

D 53°45’00,000” N.B. en 3°20’00,000” O.L.

3 De in het tweede lid genoemde coördinaten zijn geografische coördinaten, berekend volgens het stelsel van de Europese vereffening.

Artikel 2

De vergunning wordt verleend met de beperkingen en voorschriften die zijn opgenomen in :

a artikel I van het koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 12 van de Mijnwet continentaal plat van 6 februari 1976 (Stb. 102) zoals dit luidde op het tijdstip waarop de opsporingsvergunning is verleend;

b de in artikel II van het onder a bedoelde besluit vermelde artikelen 1 en 18;

c de in artikel III van het onder a bedoelde besluit vermelde artikelen 1 tot en met 22, 24, 26 en 30 met uitzondering van artikel 10, tweede lid, artikel 19, derde lid, artikel 21, tweede lid, en artikel 24, tweede lid.

d de artikelen 3.23, 3.24, 4.2 tot en met 4.5, 4.7 tot en met 4.9 en 4.14 tot en met 4.17 van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 met dien verstande dat - in artikel 4.2, eerste lid, onder a ’60%’ wordt vervangen door: 50%;

- in artikel 4.2, eerste lid, onder a, artikel 4.4, derde lid, en artikel 4.15, eerste lid, onderdeel b, onder 1° en 5°, ’40%’ telkens wordt vervangen door: 50%;

- in artikel 4.3, onderdeel f, aanhef, wordt gelezen voor ’met twee derden van de stemmen’: met een meerderheid van stemmen

e de artikelen 4.3, 4.5 tot en met 4.8, 4.13 en 5.2 tot en met 5.6 van de Regeling vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996

f de hiernavolgende artikelen 3, 4 en 5.

Artikel 3

De vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Energie Beheer Nederland B.V., gevestigd te Heerlen, wordt aangewezen als deelnemer in de vennootschap, die wordt opgericht in overeenstemming met het voorschrift dat aan deze vergunning is verbonden en dat vermeld staat in artikel 4.2, eerste lid, onder a, van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996.

Artikel 4

De in artikel 4.2, eerste lid, onder b, van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 bedoelde overeenkomst en de in artikel 4.14, eerste lid, van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 laatstbedoelde overeenkomst, dienen binnen één jaar na het van kracht worden van deze beschikking tot stand te zijn gekomen.

Artikel 5

De vergunning geldt, tenzij zij eerder wordt ingetrokken of vervalt, gedurende 25 jaren, nadat zij van kracht is geworden.

Artikel II

Deze beschikking wordt gepubliceerd in de Staatscourant. Daarin zal tevens worden gepubliceerd wanneer zij van kracht is geworden.


’s-Gravenhage, 16 oktober 1996.
G.J. Wijers,
Minister van Economische Zaken.

Tegen dit besluit kan degene wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken binnen 6 weken na de dag van verzending van dit besluit een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Minister van Economische Zaken, Directie Wetgeving en andere Juridische Aangelegenheden, Postbus 20101, 2500 EC ’s-Gravenhage. Dit besluit is verzonden op de in de aanhef vermelde datum.

Naar boven