Aanwijzing gebieden als speciale beschermingszone in kader EG-Vogelrichtlijn

11 oktober 1996

No. DN. 965400

Directie Natuurbeheer

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Besluit:

Artikel 1

1. Als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste lid, van de richtlijn van de Raad van Europese Gemeenschappen van 2 april 1979, inzake het behoud van de vogelstand, 79/409/EEG (Pb. EG L 103) worden de volgende gebieden aangewezen:

a. het op bijlage A van deze beschikking op kaart aangegeven gebied, bekend onder de naam ’Biesbosch’;

b. het op bijlage B van deze beschikking op kaart aangegeven gebied, bekend onder de naam ’Dwingelderveld’;

c. het op bijlage C van deze beschikking op kaart aangegeven gebied, bekend onder de naam ’Kil van Hurwenen en omstreken’;

d. het op bijlage D van deze beschikking op kaart aangegeven gebied, bekend onder de naam ’Nederlandse Zwingebied’.

2. De aanwijzingen, bedoeld in het eerste lid, gaan vergezeld van een toelichtende nota, welke deel uitmaakt van deze beschikking.

Artikel 2

Deze beschikking treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.


’s-Gravenhage, 11 oktober 1996. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
J. J. van Aartsen.

Toelichting

Artikel 4, eerste lid, van de richtlijn

van de Raad van Europese Gemeenschappen van 2 april 1979, inzake het behoud van de vogelstand, 79/409/EEG (Pb. EG L 103), bepaalt dat voor de leefgebieden van de in bijlage I van de richtlijn vermelde vogelsoorten speciale beschermingsmaatregelen getroffen worden, opdat deze soorten daar waar zij nu voorkomen, kunnen voortbestaan en zich kunnen voortplanten.

De Lid-Staten dienen met name de naar aantal en oppervlakte voor de instandhouding van deze soorten meest geschikte leefgebieden als speciale beschermingszone aan te wijzen, waarbij rekening wordt gehouden met de bescherming die deze soorten behoeven.

Gelijksoortige maatregelen dienen de Lid-Staten, ingevolge artikel 4, tweede lid, van de richtlijn te nemen ten aanzien van de niet in bijlage I genoemde en geregeld voorkomende trekvogels.

Een aanwijzing als speciale beschermingszone heeft een aantal in de desbetreVende richtlijn vastgelegde gevolgen. Wat betreft het nationale beleid kan daaraan worden toegevoegd dat het in 1994 bijgestelde beleid ten aanzien van de jacht in natuurgebieden onder meer van toepassing is op gebieden welke zijn aangewezen als speciale beschermingszone. Dit bijgestelde beleid houdt in dat in natuurgebieden geen jacht plaatsvindt op trekkende wildsoorten en dat jacht op standwildsoorten in beginsel slechts plaatsvindt indien bepaalde met name genoemde belangen daartoe nopen. In het geval van de onderhavige vier gebieden is dit beleid overigens ook nu al grotendeels van toepassing, vanwege de status van Nationaal Park of van beschermd natuurmonument en vanwege de beheerders.

Tot nog toe zijn in Nederland, sinds 1986, drieëntwintig gebieden aangewezen als speciale beschermingszone. In het Meerjarenprogramma Natuur en Landschap 1992-1996 wordt de aanwijzing van de bovengenoemde vier gebieden aangekondigd. Bij de onderhavige beschikking worden deze aangewezen. De in de beschikking genoemde kaarten en toelichtende nota’s liggen ter inzage in de bibliotheek van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Bezuidenhoutseweg 73 te ’s-Graven-hage.

Biesbosch

Het gebied ’Biesbosch’, bestaande uit de Dordtse, Sliedrechtse en Brabantse Biesbosch (inclusief een deel van de Noordwaard) ligt in de provincies Zuid-Holland en Noord-Brabant, in de gemeenten Dordrecht, Werkendam, Dussen, Made en Drimmelen en Hooge en Lage Zwaluwe. De oppervlakte beslaat ongeveer 8.850 ha, waarvan circa 6.700 ha in eigendom is van de Staat der Nederlanden.

De Biesbosch is van oorsprong een zoetwatergetijdegebied. Het landschap wordt gekenmerkt door rivieren, kreken, slikken, rietgorzen, bekade grienden en polders. Door de afsluiting van het Haringvliet in 1970 is het normale getij verdwenen en vervangen door een schijngetij. Hierdoor is de oppervlakte aan slikken afgenomen en treedt plaatselijk erosie op.

Ondanks de grote veranderingen die in het gebied zijn opgetreden, onderscheidt de Biesbosch zich in ornithologisch opzicht nog altijd als een uitermate belangrijk broedgebied van moeras- en watervogels. Hoewel het wegvallen van het getij de Biesbosch voor een aantal soorten minder aantrekkelijk heeft gemaakt, is het gebied nog altijd van internationaal belang als pleisterplaats en overwinteringsgebied voor tal van watervogels en roofvogels. De Brabantse Biesbosch is met name van belang als pleister-, foerageer-, en slaapplaats voor vele duizenden eenden en ganzen. De Dordtse Biesbosch kenmerkt zich door grote rust. Daardoor is het een belangrijk ruigebied en pleisterplaats. Ook de Sliedrechtse Biesbosch is van belang als pleisterplaats.

Soorten van belang uit oogpunt van de EG-Vogelrichtlijn zijn: Roerdomp, Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst, Purperreiger, Kwartelkoning, Visdief, Zwarte stern, Lepelaar, Brandgans, Aalscholver, Kleine zwaan, Wilde zwaan, Visarend, Bruine en Blauwe kiekendief, Smelleken, Slechtvalk, Kluut, Goudplevier, Kemphaan, Bosruiter, Velduil, Zwarte wouw, Rode wouw en Zeearend.

Bestuur en beheer van de Biesbosch zijn gericht op bescherming en behoud van de natuurwaarden, waaronder de vogelkundige waarden, van het gebied.

Dit komt onder meer tot uiting in de status als ’kerngebied’ in het Natuurbeleidsplan (1990) en in het Structuur-schema Groene Ruimte (1993/1995), de instelling als Nationaal Park in 1994, de aanmeling, in 1980, van een deel van de Brabantse Biesbosch als ’wetland’ als bedoeld in de te Ramsar tot stand gekomen ’Overeenkomst inzake watergebieden van internationale betekenis’, de aanwijzing als reservaatsgebied in het kader van de Relatienota en de aanwijzing als natuurontwikkelingsgebied van een deel van het gebied, de planologische aanduidingen in streek- en bestemmingsplannen en in het gevoerde beheer.

Naast de natuurfunctie vervult de Biesbosch een functie voor o.a. de openluchtrecreatie, de waterhuishouding, de scheepvaart, de landbouw, de visserij en bepaalde vormen van defensie. De huidige spaarbekkens zijn buiten de begrenzing van de speciale beschermingszone gelaten.

Dwingelderveld

Het Nationaal Park ’Dwingelderveld’ ligt in de provincie Drenthe, in de gemeenten Dwingeloo, Beilen en Ruinen. De oppervlakte bedraagt ongeveer 3.690 ha, waarvan de helft in eigendom is van de Staat der Nederlanden en een derde in eigendom is van de Vereniging Natuurmonumenten.

Het gebied ligt in een karakteristiek Drents esdorpenlandschap. De voormalige stuifzanden en delen van het oorspronkelijke heide-areaal zijn echter in de vorige en, met name, deze eeuw grotendeels bebost, voornamelijk met naaldhout, terwijl andere delen van het heide-areaal zijn omgezet in landbouwgrond.

De voorkomende levensgemeenschappen zijn onder meer die van droge en natte heide, jeneverbesstruwelen, voedselarme heideplassen, hoogvenen, droge naaldbossen, droge gemengde bossen en schrale graslanden.

Door de grote variatie aan terreintypen heeft het Dwingelderveld een zeer rijke broedvogelbevolking. Ook is het gebied van belang als foerageer- en rustgebied voor vele soorten trek- en wintervogels. Soorten van belang uit oogpunt van de EG-Vogelrichtlijn zijn:

Boomleeuwerik, Grauwe klauwier, Porseleinhoen, Wespendief, Zwarte specht, Boomleeuwerik, Goudplevier, Blauwe en Bruine kiekendief, Bosruiter, Zwarte stern, Kleine zwaan, Wilde zwaan, Brandgans, Rode wouw, Visarend, Slechtvalk, Smelleken, Kraanvogel en Velduil.

Bestuur en beheer zijn gericht op de instandhouding en ontwikkeling van de natuurwaarden, waaronder de vogelkundige waarden, van het gebied. Dit komt onder meer tot uiting in de status als ’kerngebied’ in het Natuurbeleidsplan (1990) en in het Structuurschema Groene Ruimte (1993/1995), de instelling als Nationaal Park in 1991, de aanwijzing als reservaatsgebied in het kader van de Relatienota van de in het Dwingelderveld gelegen landbouwgronden, de planologische aanduidingen in streek- en bestemmingsplannen en in het gevoerde beheer.

Naast de natuurfunctie vervult het Dwingelderveld een functie over o.a. de recreatie, de landbouw en de bosbouw.

Kil van Hurwenen

De ’Kil van Hurwenen en omgeving’ ligt in de provincie Gelderland in de gemeenten Zaltbommel, Rossem en Neerijnen. De totale oppervlakte bedraagt circa 1.005 ha. Het gebied omvat drie uiterwaarden die ter weerszijden van de Waal zijn gelegen: de Hurwenensche Uiterwaard, de Rijswaard en de Heesseltsche Uiterwaarden, en is deels in beheer bij Staatsbosbeheer en de stichting Het Gelders Landschap.

De uiterwaarden bestaan uit oude strangen, ontgrondingsplassen, moerassen, wilgevloedbossen, grienden en vochtige graslanden met hagen en struwelen. Het gebied vormt een representatief onderdeel van het Nederlandse rivierenlandschap, dat gekenmerkt wordt door rivierdynamiek, een grote openheid en plaatselijke hoogteverschillen.

Het gebied vormt één van de belangrijkste rust- en foerageergebieden voor watervogels en steltlopers en één van de belangrijkere broedgebieden voor moeras- en weidevogels in het rivierengebied. Soorten van belang uit oogpunt van de EG-Vogelrichtlijn zijn: Aalschover, Kleine Zwaan, Visarend, Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Visdief, Zwarte stern, Kwartelkoning en Blauwborst.

Bestuur en beheer zijn gericht op de instandhouding en ontwikkeling van de natuurwaarden, waaronder de vogelkundige waarden. Dit komt onder meer tot uiting in de status als ’kerngebied’ in het Natuurbeleidsplan (1990) en in het Structuurschema Groene Ruimte (1993/1995), de aanwijzing van delen van het gebied als reservaatsgebied in het kader van de Relatienota of als staatsnatuurmonument in het kader van de Natuurbeschermingswet, de planologische aanduidingen in streek- en bestemmingsplannen en in het gevoerde beheer.

Naast de natuurfunctie vervult de Kil van Hurwenen een functie voor o.a. de waterstaat, het verkeer en vervoer, de landbouw, de recreatie en de kleiwinning.

Het Nederlandse Zwingebied

Het ’Nederlandse Zwingebied’ is gelegen in de provincie Zeeland in de gemeenten Sluis-Aardenburg en Oostburg. Het gebied omvat naast het Nederlandse deel van Het Zwin een deel van de aangrenzende dijken, kustduinen en Noordzeestrand alsmede een aantal aangrenzende poldergebieden. Het gebied heeft een oppervlakte van circa 128 ha en is grotendeels in eigendom van de Staat en in beheer bij de stichting Het Zeeuwse Landschap en, deels, Staatsbosbeheer.

Het Zwin bestaat uit een grensoverschrijdend sluftergebied, waarvan het grootste deel op Belgisch grondgebied is gelegen. Het is een restant van een voormalige zeearm, waarin zich schorren hebben gevormd. Het wordt aan de zeezijde begrensd door strand en jonge duinen en aan de landzijde door met struweel begroeide duinen, overgaand in een zeedijk. Via een getijdegeul staat het gebied in open verbinding met de Noordzee.

Het (grotere) Belgische deel van Het Zwin, met de aangrenzende polders, is reeds eerder aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de EG-Vogelrichtlijn.

Het Nederlandse Zwingebied is als broedgebied van belang voor tal en kustvogels en tevens als pleister-, foerageer- en slaapplaats voor trek- en wintervogels. Soorten van belang uit oogpunt van de EG-Vogelrichtlijn zijn: Zwartkopmeeuw, Blauwborst, Goudplevier, Kemphaan, Kluut, Grote stern, Noordse stern, Visdief, Dwergstern, Lepelaar, Aalscholver, Kleine zilverreiger, Blauwe en Bruine kiekendief, Smelleken, Slechtvalk, Velduil en Brandgans.

Bestuur en beheer zijn gericht op de instandhouding en ontwikkeling van de natuurwaarden, waaronder de vogelkundige waarden, van het gebied. Dit komt onder meer tot uiting in de status als ’kerngebied’ en ’natuurontwikkelingsgebied’ in het Natuurbeleidsplan (1990) en in het Structuurschema Groene Ruimte (1993/1995), de aanwijzing als beschermd natuurmonument in het kader van de Natuurbeschermingswet van de Kievittepolder, de aanwijzing als reservaatsgebied in het kader van de Relatienota van delen van de Oudelandsche polder en de Willem-Leopold Polder, de planologische aanduidingen in streek- en bestemmingsplannen en in het gevoerde beheer.

De Minister van Landbouw, Natuur en Visserij,

J. J. van Aartsen.

Naar boven