Besluit aanwijzing keuringsinstanties Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming

19 september 1996

Nr. DBO/96049436

Directie Bodem

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 5 en 19 van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming;

Besluiten:

Artikel 1

De navolgende instanties zijn met ingang van 1 juli 1996 tot 1 april 1997 met betrekking tot het bepalen van de samenstelling van de bouwstof grond, aangewezen als instanties als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming:

OMEGAN, Analytisch Chemisch Laboratorium, H.J.E. Wenckebachweg 120, Amsterdam;

Pro Analyse Milieulaboratorium B.V., Gildeweg 44, Barneveld;

BCO Centrum voor Onderzoek B.V., Quality Assurance Unit, Bergschot 71, Breda;

TAUW Milieu B.V., Milieulaboratorium - Deventer, Handelskade 11, Deventer;

SGS Redwood (Nederland) B.V., SGS EcoCare Analytical Services, Planetenlaan 2, Dordrecht;

Depauw & Stokoe N.V., SGS EcoCare Analytical Services, Energiestraat 8,

’s-Gravenpolder;

Milieulaboratorium ’De Punt’, Rijksstraatweg 83, Groningen;

ALcontrol Heinrici B.V., Kwaliteitscoördinatie, Steenhouwerstraat 15, Hoogvliet;

FUGRO-ECOLYST LABORATORIUM B.V., Sleperweg 36, Maastricht;

EnviroLab B.V., Orionweg 3, Moerdijk;

IWACO BV (RVR), Laboratorium, Hoofdweg 490, Rotterdam;

INTRON B.V., Dr. Nolenstraat 126, Sittard;

Centrilab B.V., Koningsweg 8, Soest;

Hoogovens Staal, HSPP PS ANA KZO, 3F.22, Postbus 10000, IJmuiden;

BIOCHEM Laboratorium B.V., Het milieulab, Heliumstraat 8, Zoetermeer.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 1996.

Artikel 3

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit aanwijzing keuringsinstanties Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


Den Haag, 19 september 1996. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
voor deze,
de directeur-generaal Milieubeheer,
H.A.P.M. Pont. De Minister van Verkeer en Waterstaat,
voor deze,
de directeur-generaal van de Rijkswaterstaat,
J.R. Hoogland.

Tegen dit besluit kan degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken binnen zes weken na de dagtekening van de Staatscourant waarin het besluit is geplaatst, op grond van de Algemene wet bestuursrecht een bezwaarschrift indienen bij de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, en de Minister van Verkeer en Waterstaat, Postbus 30945, ipc 625, 2500 GX Den Haag.

Het bezwaarschrift moet van een datum en van de naam en adres van de belanghebbende zijn voorzien. Duidelijk moet worden aangegeven waarom tegen het besluit bezwaar wordt gemaakt. Verzocht wordt zo mogelijk een kopie van het besluit mee te zenden.

Voor algemene inlichtingen over het indienen van een bezwaarschrift kan een vouwblad over de voorzieningsmogelijkheden op grond van de Algemene Wet bestuursrecht worden aangevraagd bij de Afdeling voorlichting van het Ministerie van Justitie, postbus 20301, 2500 EH Den Haag.

Toelichting

1. De relatie tussen de aanwijzing en accreditatieprogramma’s

Het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming (kortweg het Bouwstoffenbesluit) stelt eisen aan de kwaliteit van bouwstoffen (specifiek steenachtige bouwstoffen waaronder grond). Deze kwaliteitseisen zijn vastgelegd in de vorm van eisen aan de uitloging en samenstelling van bouwstoffen. Feitelijk zijn de eisen met betrekking tot de uitloging afhankelijk van de wijze waarop bouwstoffen in werken worden toegepast (immissiewaarden).

In het Bouwstoffenbesluit is vastgelegd dat, in daarbij aangegeven gevallen, de producenten en gebruikers van bouwstoffen, maar ook het bevoegd gezag en overige handhavers bij het vaststellen van de kwaliteit van (een partij) bouwstoffen gebruik moeten maken van door de ministers van VROM en V&W aangewezen instanties (artikelen 5, 9, 19 en 22)

Voor het aanwijzen van de instanties wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de Raad voor Accre-ditatie (concreet STERIN of STERLAB) (verder aangeduid als RvA) heeft om instanties te accrediteren op basis van technisch inhoudelijke beoordeling.

Het aanwijzen van laboratoria heeft als doel de kwaliteit van de uitvoering, en hier specifiek de uitvoering van het onderzoek naar de uitloging en de samenstelling van de bouwstof in het laboratorium, van het Bouwstoffen-besluit te verbeteren. De noodzaak voor deze kwaliteitsverbetering is aangegeven in de nota ’Kwaliteit Milieumetingen’ (Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 061, nr. 2).

Zoals bedoeld in de nota ’Kwaliteit Milieumetingen’ wordt er met het aanwijzen van laboratoria bevorderd dat het onderzoek aan partijen bouwstoffen ten behoeve van het Bouwstoffenbesluit op zodanige wijze plaatsvindt dat de resultaten zonder meer met elkaar vergeleken kunnen worden, onafhankelijk van de vraag wie het onderzoek heeft uitgevoerd.

De RvA beoordeelt de laboratoria aan de hand van speciaal daartoe opgestelde accreditatieprogramma’s waarin alle wettelijke eisen zijn vermeld zoals die in het Bouwstoffenbesluit en de bijbehorende Uitvoeringsregeling Bouwstoffen-besluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming (Uitvoeringsregeling Bouwstoffenbesluit) zijn vastgelegd met betrekking tot de uitvoering van het chemisch onderzoek aan bouwstoffen en de monsterneming van bouwstoffen. De accreditatieprogramma’s bevatten aanvullende eisen op de algemene eisen voor accreditatie door de RvA. De RvA controleert geaccrediteerde laboratoria tenminste jaarlijks. Dit besluit heeft betrekking op het Accreditatieprogramma ’Bouwstoffenbesluit, onderdeel grond; samenstelling’ (AP04).

Het accreditatieprogramma Bouwstof-fenbesluit gaat uit van bestaande, goed omschreven laboratoriumtechnieken (o.m. in NEN’s vastgelegd) maar geeft ook voor een deel van het werk ruimte voor alternatieve, nieuwe technologische ontwikkelingen en daaruit voorkomende methoden. Deze moeten wel aantoonbaar vergelijkbare resultaten opleveren als de boven bedoelde laboratoriumtechnieken. Om deze ’vergelijkbaarheid’ aan te tonen is dan ook een (strikte) procedure beschreven.

Door voor de aanwijzing van de laboratoria gebruik te maken van boven omschreven mogelijkheden van de RvA, ontstaat voor het bevoegd gezag (in vele gevallen gemeentelijke overheden en waterkwaliteitsbeheerders) voldoende zekerheid omtrent de kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek. Door het bevoegd gezag mag worden aangenomen dat het onderzoek voldoet aan de wettelijke eisen en dat de kwaliteit voldoende is, als het onderzoek is uitgevoerd door een laboratorium dat is geaccrediteerd door de RvA op basis van het AP04.

2. De eerste aanwijzing van laboratoria voor het onderzoeken van schone grond

Aangezien het Bouwstoffenbesluit gefaseerd in werking treedt is het op dit moment nog niet noodzakelijk om voor al het onderzoek instanties aan te wijzen. Vooralsnog wordt volstaan met het aanwijzen van laboratoria voor het onderzoeken van grondmonsters die afkomstig zijn van partijen grond waarvan moet worden vastgesteld of ze voldoen aan de eisen die worden gesteld aan schone grond (artikelen 5, tweede lid, en 19, van het besluit).

Zodra de andere onderdelen van het accreditatieprogramma Bouwstoffenbesluit voor de monsterneming, monstervoorbehandeling, uitloogonderzoek aan bouwstoffen en samenstellingsonderzoek bouwstoffen gereed zijn, zal ook op basis van die onderdelen accreditatie mogelijk zijn. Ook voor deze soorten onderzoek zullen dan instanties worden aangewezen indien zij aan de in de nieuwe onderdelen van het AP04 gestelde eisen voldoen (artikelen 9 en 22 van het besluit).

3. Aanwijzing tot 1 april 1997

De genoemde laboratoria zijn door de RvA bij brief van 13 augustus 1996 voorgedragen als tot 1 april 1997 aan te wijzen laboratoria. Het tijdelijke karakter houdt in dat deze laboratoria zich aangemeld hebben om voor accreditatie, op basis van AP04, in aanmerking te komen en de termijn tot 1 april 1997 te kunnen benutten om aan te tonen dat zij aan de relevante eisen voldoen. Dit betekent dat de laboratoria op dit moment nog niet hoeven te voldoen aan alle in het accreditatieprogramma gestelde eisen maar aan een selectie van deze eisen zoals nader beschreven in het AP04. Het feit dat genoemde laboratoria enerzijds voldoen aan de eerder genoemde selectie van eisen en anderzijds zich hebben aangemeld voor accreditatie is voor de rijksoverheid op dit moment voldoende om er vanuit te gaan de genoemde laboratoria in principe op 1 april 1997 aan alle eisen van het accreditatieprogramma kunnen voldoen.

Laboratoria die vóór 1 april 1997 hebben aangetoond aan de eisen te voldoen, komen in aanmerking voor accreditatie door de RvA en zullen worden voorgedragen voor aanwijzing per 1 april 1997.

4. Volgorde lijst van laboratoria

De lijst is gerangschikt naar alfabetische volgorde van de vestigingsplaats.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

voor deze,

de directeur-generaal Milieubeheer,

H.A.P.M. Pont

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

voor deze,

de directeur-generaal van de Rijkswaterstaat,

J.R. Hoogland.

Naar boven