Regels financiering vut-lasten

1 januari 1996

Bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel

Het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel,

gezien de goedkeuring van de Minister van Binnenlandse Zaken en de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken d.d. 13 december 1995,

gelet op artikel 9, zesde lid van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel (Stb. 1995, 640),

Bepaalt:

Artikel 1

Voor de toepassing van dit besluit wordt, tenzij uit de bepaling het tegendeel blijkt, verstaan onder:

a. pensioenreglement: het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

b. inkomen: het inkomen bedoeld in artikel 3.1, eerste tot en met vijfde lid van het pensioenreglement;

c. werkgever: de werkgever bedoeld in artikel 2.2 van het pensioenreglement;

d. werknemer: de werknemer bedoeld in artikel 2.3 van het pensioenreglement;

e. deeltijdfactor: de deeltijdfactor bedoeld in artikel 1.4 van het pensioenreglement;

f. belanghebbende: de werknemer die door vrijwillig vervroegd uittreden recht op uitkering heeft verkregen;

g. vut-fonds: de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel, gevestigd te Heerlen;

h. kaderwet: de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel (Stb. 1995, 640);

i. vut-overeenkomst: de centrale vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel, zoals door de gezamenlijke sectorwerkgevers en de centrales van overheids- en onderwijspersoneel aangegaan op 30 oktober 1995 en nader vastgesteld op 20 december 1995;

j. vut-wet: de Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden (Stb. 1984, 273).

Dekking van de Vut-lasten

Artikel 2

1. De lasten die voor het Vut-fonds ontstaan uit het bepaalde in artikel 8 van de kaderwet en uit de vut-overeenkomst, worden met inachtneming van het bepaalde in artikel 9, derde en vierde lid van die kaderwet, respectievelijk artikel 2, derde lid van die overeenkomst gedekt door bijdragen (vut-bijdragen) van de werkgevers.

2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, worden de lasten met inachtneming van het bepaalde in artikel 9, derde lid van de kaderwet respectievelijk artikel 3, derde lid van de vut-overeenkomst tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin de belanghebbende de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt, gedekt door vergoedingen (vut-vergoedingen) van de werkgever uit wiens dienst een werknemer vrijwillig vervroegd is uitgetreden, zulks indien en voorzover de lasten verband houden met uitkeringen waarop recht is verkregen door toepassing van het bepaalde in de artikelen 3, negende tot en met elfde lid en 6, achtste lid van de vut-wet dan wel krachtens artikel 3, eerste en tweede lid van de vut-overeenkomst.

3. In afwijking van het bepaalde in de vorige twee leden, worden de lasten die verband houden met uitkeringen waarop recht is verkregen krachtens de Wet bevordering doorstroming onderwijspersoneel II, overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, eerste lid van die wet, door het Rijk aan het Vut-fonds vergoed tot de dag waarop de belanghebbende de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt.

Verschuldigdheid Vut-bijdragen

Artikel 3

1. De werkgever, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel a van het pensioenreglement is vut-bijdrage verschuldigd voor iedere in zijn dienst zijnde werknemer.

2. De werkgever ten aanzien van wie de verklaring bedoeld in artikel 5, eerste lid van de vut-overeenkomst is afgegeven, is vut-bijdrage verschuldigd overeenkomstig het bepaalde in die verklaring.

Berekening vut-bijdragen

Artikel 4

1. De vut-bijdrage, ter dekking van de lasten bedoeld in artikel 2, eerste lid, bedraagt een jaarlijks vast te stellen percentage van het inkomen.

2. Het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt op zodanige manier vastgesteld, dat per kalenderjaar de lasten bedoeld in artikel 2, eerste lid zijn gedekt en een vermogensreserve, ter grootte van minimaal 10 procent van de uitgaven van het Vut-fonds per kalenderjaar, in stand wordt gehouden. Daarbij wordt voorts rekening gehouden met de opbrengst van de beleggingen van die vermogensreserve.

3. De vut-bijdrage voor een werknemer in een deeltijddienstverhouding bedraagt, gedurende de periode waarvoor een deeltijdfactor is vastgesteld, de in het eerste lid bedoelde vut-bijdrage vermenigvuldigd met die deeltijdfactor.

4. Gedurende de periode van 1 januari 1996 tot 1 januari 2001 is de werkgever, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel a, van het pensioenreglement, dat deel van de vut-bijdrage niet verschuldigd dat overeenkomt met de in artikel 6, tweede lid, aangegeven verlaging van het vut-bijdrageverhaal.

5. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing, indien dit is bepaald in de verklaring bedoeld in artikel 5, eerste lid van de vut-overeenkomst.

Wijze van betaling en gegevensaanlevering

Artikel 5

1. De werkgever betaalt de verschuldigde vut-bijdrage, in twaalf evenredige termijnen aan het Vut-fonds. De betaling dient te geschieden voor het einde van de maand volgende op de uitbetalingstermijn waarop die bijdrage betrekking heeft.

2. De werkgever voldoet de vut-vergoeding bedoeld in artikel 2, tweede lid, op basis van een declaratie van het bestuur van het Vut-fonds. In die declaratie wordt een opslag ter zake van uitvoeringskosten verdisconteerd.

3. De werkgever is aan het Vut-fonds wettelijke rente verschuldigd over bedragen die niet of niet tijdig zijn voldaan.

4. De betaling van de bijdrage en de aanlevering van de ter zake benodigde gegevens geschiedt overeenkomstig de uitvoeringsregels van het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP d.d. 1 januari 1996 met betrekking tot het verstrekken van diensttijd, grondslaggegevens en incasso van pensioenpremies/bijdragen en met inachtneming van nader door het bestuur van het Vut-fonds verstrekte voorschriften.

Verhaal-vutbijdrage

Artikel 6

1. De werkgever verhaalt 35 procent van de verschuldigde vut-bijdrage op de werknemer als vut-bijdrageverhaal.

2. In afwijking van het eerste lid wordt het vut-bijdrageverhaal, berekend als percentage van het inkomen, voor de werknemer die in dienst is van een werkgever als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel a, van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, in de periode van 1 januari 1996 tot 1 januari 2001 verlaagd met:

a. 1,17 procentpunten in het jaar 1996;

b. 0,94 procentpunten in het jaar 1997;

c. 0,71 procentpunten in het jaar 1998;

d. 0,47 procentpunten in het jaar 1999;

e. 0,24 procentpunten in het jaar 2000;

met dien verstande dat het vut-bijdrageverhaal niet negatief zal kunnen zijn.

3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing, indien dit is bepaald in de verklaring bedoeld in artikel 5, eerste lid van de vut-overeenkomst.

4. In afwijking van het eerste lid en onverminderd het tweede lid wordt het verhaal, op de werknemer die slechts een gedeelte van zijn inkomen geniet omdat hij wegens ziekte verhinderd is dienst te verrichten, naar evenredigheid verminderd.

5. In afwijking van het eerste lid is het verhaal op de werknemer, die geen of slechts gedeeltelijk inkomen geniet wegens schorsing of omdat hij zonder daartoe verkregen verlof zijn betrekking niet uitoefent, gelijk aan de door de werkgever verschuldigde vut-bijdrage die geacht kan worden betrekking te hebben op de tijd waarvoor de schorsing geldt, onderscheidenlijk de betrekking niet wordt uitgeoefend.

6. Indien de werknemer verzoekt geheel of gedeeltelijk te worden ontheven van zijn betrekking kan de werkgever als voorwaarde stellen, dat de door hem verschuldigde bijdrage geheel, onderscheidenlijk voor een groter deel dan het in het eerste lid genoemde percentage op die werknemer wordt verhaald.

Slotbepalingen

Artikel 7

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1996.

Artikel 8

Dit besluit kan worden aangehaald als: Regels inzake de financiering van vut-lasten.

's-Gravenhage, 28 december 1995.
Het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel,
De voorzitter,
P. van der Wiel.
De secretaris,
H.J. Albersen.

Toelichting

Algemeen

Artikel 9, zesde lid van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel geeft aan het bestuur van het Vut-fonds de bevoegdheid om de nodige regels te stellen met betrekking tot

- (een juiste uitvoering van) de financiering van de lasten die zijn voortgevloeid uit de Vut-wet en daarmee overeenkomende regelingen;

- de verdeling van de in het kader van die financiering te leveren bijdragen, tussen werkgevers en werknemers;

- de mitigering van het aandeel van de werknemers in de te leveren bijdragen.

Door middel van dit besluit geeft het bestuur van het Vut-fonds invulling aan deze bevoegdheid.

De onderhavige regels zien tevens op de wijze van financiering van de lasten die voortvloeien uit de (centrale) vut-overeenkomst die de gezamenlijke sector-werkgevers en de centrales voor overheidspersoneel zijn aangegaan en de verdeling tussen werkgevers en werknemers van de ter zake op te brengen middelen.

Uitgangspunt voor deze regels vormen de desbetreffende bepalingen van de Wet financiele voorzieningen ABP (wet FVP/ABP) zoals die tot 1 januari 1996 hebben gegolden.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Voor de vaststelling van de vut-bijdrage wordt vanaf 1996 (ten opzichte van de bijdrage over 1995) een andere bijdrage-grondslag gehanteerd. In 1995 gold als bijdragegrondslag het ambtelijk inkomen (inclusief vakantie-uitkering) dat een ambtenaar in een uitbetalingstermijn heeft ontvangen of geacht wordt te hebben ontvangen. Onder invloed van het feit, dat voor de vaststelling van de premie voor de verzekering van ouderdoms- en nabestaandenpensioen (OP/NP), niet langer het ambtelijk-inkomen als bijdragegrond-slag geldt maar een zogenaamd peildatuminkomen (in principe gerekend naar de situatie op 1 januari van een kalenderjaar) is hier voor de vaststelling van de vut-bijdrage bij aangesloten.

Omdat de uitvoering van de vut-regeling (inclusief de inning van de vut-bijdragen) door het Vut-fonds is opgedragen aan de Stichting Pensioenfonds ABP ligt het (om efficiency overwegingen) voor de hand om ook de aanlevering van gegevens welke zijn benodigd om de verschuldigde vut-bijdrage te kunnen vaststellen, uniform en synchroon met de gegevensaanlevering van de OP/NP premie te laten verlopen.

Artikel 2

In artikel 2 wordt weergegeven op welke wijze de vut-lasten worden gedekt. Onder vut-lasten worden begrepen zowel de vut-lasten die onder het wettelijke Vut-regime zijn ontstaan als de lasten welke uit de vut-overeenkomst voortvloeien. Omdat de wijze waarop die lasten moeten worden gedekt identiek is (overeenkomstig de bepalingen van de wet FVP/ABP), is dit in één bepaling geregeld.

In het tweede lid wordt overeenkomstig het bepaalde in de kaderwet en de vut-overeenkomst geregeld, dat de vut-lasten welke zijn voortgevloeid c.q. voortvloeien uit een (decentrale) 'pré-vut' regeling worden gedekt door vergoedingen van de voormalige werkgever van de belanghebbende (vut-gerechtigde).

De bepaling onder het derde lid vloeit voort uit artikel 8, zesde lid van de kaderwet, waarbij is bepaald, dat onder meer voor de toepassing van de Wet bevordering doorstroming onderwijspersoneel II (DOP II) het Vut-fonds in de plaats treedt van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds.

Uiteraard geschiedt de vergoeding overeenkomstig de betreffende bepaling van DOP II.

Artikel 3

Het begrip werkgever zoals in het eerste lid gehanteerd komt overeen met het begrip werkgever in de wet FVP/ABP.

Uiteraard zijn ook werkgevers/instellingen die zich voor de pensioenverzekering van hun werknemers vrijwillig hebben aangesloten bij het pensioenregle- ment van de Stichting

Pensioenfonds ABP en op wie de vut-overeenkomst door middel van een verklaring van het bestuur van het Vut-fonds van toepassing wordt verklaard, vut-bijdrage verschuldigd. Omdat bij voorbaat niet vaststaat welke vut-bijdrage een dergelijke werkgever verschuldigd is (dit is onder meer afhankelijk van de criteria die voor vrijwillige aansluiting bij de vut-overeenkomst gelden en of sprake is van een 'nieuwe werkgever' dan wel van een werkgever op wie reeds het wettelijke Vut-regime van toepassing was), wordt dit expliciet bepaald bij de afgifte van de betreffende verklaring van het bestuur van het Vut-fonds.

Artikel 4

In de artikel-leden 1 tot en met 3 wordt geregeld hoe de periodieke vut-bijdragen worden berekend.

Behoudens het 'inkomens-begrip' (zie daarvoor toelichting bij artikel 1) komen deze bepalingen overeen met de desbetreffende bepalingen van de wet FVP/ABP.

Het vierde lid regelt de vermindering van de vut-bijdragen (mitigering) gedurende de periode van 1 januari 1996 tot 1 januari 2001. In artikel 9, tweede lid van de kaderwet wordt geregeld dat het Algemeen burgerlijk pensioenfonds (lees: de Stichting Pensioenfonds ABP) de bijdrage bedoeld in artikel 41 van de wet FVP/ABP verschuldigd blijft. De in bedoeld artikel van de wet FVP/ABP vermelde percentages zijn door middel van artikel 9, derde lid van de kaderwet aangepast aan de zogenaamde peildatumsystematiek (zie ook toelichting bij artikel 1). De in artikel 6, tweede lid opgenomen mitigerings-percentages stemmen hiermee overeen.

Met betrekking tot het vijfde lid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 3, tweede lid.

Overigens ligt het in de rede, dat wanneer het wettelijke Vut-regime van toepassing was op de betreffende werkgever de mitigeringsbepaling van kracht blijft ten aanzien van de werknemers in dienst van deze werkgever.

Artikel 5

Artikel 5 regelt de wijze van betaling en de gegevensaanlevering. De daar weergegeven bepalingen stemmen overeen met de desbetreffende bepalingen uit het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP. Dit past binnen het gegeven dat het Vut-fonds de Stichting Pensioenfonds ABP heeft gemachtigd de gegevensaanlevering en betaling te laten geschieden volgens haar voorschriften ter zake. In het derde lid wordt dit nogmaals weergegeven.

Artikel 6

In artikel 6 wordt de verdeling van de lasten tussen de werkgever en de werknemer geregeld. Daarbij wordt aangesloten bij de desbetreffende bepalingen uit de wet FVP/ABP. Overeenkomstig het derde lid is daarbij evenwel rekening gehouden met de gewijzigde mitigeringspercentages in verband de overgang naar een peildatumsystematiek.

Met betrekking tot het bepaalde in het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2, tweede lid en bij artikel 4, vijfde lid.

Aangezien in de vut-overeenkomst wordt gesteld dat de financiering van de centrale vut-regeling en de verdeling van de lasten tussen werknemer en werkgever geschiedt met overeenkomstige toepassing van de door het bestuur te stellen regels, zijn in dit artikel naast de artikelen uit de wet FVP/ABP tevens de aangepaste bepalingen uit het besluit Vut-bijdrageverhaal zoals vastgesteld op 13 januari 1995 opgenomen. Aanpassing van bedoeld besluit is noodzakelijk omdat in dat besluit wordt verwezen naar bepalingen van de Abp-wet, terwijl die wet per 1 januari 1996 wordt ingetrokken. Bij het aanpassen van de onderhavige bepalingen met betrekking tot het verhaal van vut-bijdragen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de bepalingen inzake het verhaal van pensioenpremies zoals die door de minister van Binnenlandse Zaken en de centrales voor overheidspersoneel in de op 15 maart 1995 gesloten pensioenovereenkomst zijn overeengekomen. Met dien verstande dat in casu niet relevant is of diensttijd voor pensioen geldig is, maar uitsluitend maatgevend is het feit dat de werknemer de status van werknemer in de zin van het pensioenreglement heeft.

Naar boven