Uitspraken Medisch Tuchtcollege ’s-Gravenhage

95 W 86

Het College voor de beslissing in Eerste Aanleg in zaken van het Medisch Tuchtrecht te ’s-Gravenhage heeft op 27 maart 1996 de navolgende uitspraak gedaan inzake de klacht van: A, wonende te D, klagers, tegen: B, huisarts, wonende te P, de persoon over wie geklaagd wordt, hierna te noemen: de arts.

Het verloop van het geding.

Het klaagschrift is bij het College ingekomen op 16 juni 1995. De arts heeft een verweerschrift ingediend op 28 juli 1995. Klagers hebben gerepliceerd bij brief van 28 augustus 1995. Nadat bij het College aanvankelijk de indruk was gerezen dat klagers hun klacht hadden ingetrokken hebben klagers op 1 december 1995 geschreven dat zulks niet het geval was. De arts heeft het College nog geschreven op 17 januari 1996, doch is daarbij niet meer inhoudelijk op de klacht ingegaan.

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden ter zitting van het College van 27 maart 1996, alwaar klagers aanwezig waren. De arts is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

De klacht

Op 19 mei 1994 logeerden klagers met hun zoon O (geboren 21 april 1994) bij vrienden in P. Omdat O, die reeds flink verkouden was, het in de loop van de avond steeds benauwder kreeg hebben klagers getracht de arts in te schakelen. Zij hebben de arts telefonisch om hulp gevraagd en daarbij meegedeeld dat O in april 1994 tien weken prematuur geboren was en zeer lang beademd is geweest. De arts heeft geantwoord dat O geen patiënt van hem was en dat zij maar naar hun eigen huisarts moesten gaan. Op de mededeling van klagers dat zij in D woonden en dat hun huisarts ook daar woonde, heeft de arts geantwoord dat dat zijn probleem niet was. Op de vraag van klagers of zij dan naar het ziekenhuis moesten gaan heeft de arts geantwoord dat ze dat moesten doen als ze vonden dat dat nodig was. Klagers zijn met O naar het T ziekenhuis gegaan. Zij zijn daar direct doorverwezen naar de acute hulp van het V kinderziekenhuis, alwaar een ernstige aanval van pseudocroup is vastgesteld en O onmiddellijk is opgenomen. Klagers zijn van mening dat de arts hun zoon door zijn handelwijze onnodig risico heeft laten lopen.

Wel heeft de arts hen op 16 juli 1995 telefonisch benaderd en zijn excuses aangeboden.

Het standpunt van de arts

De arts is geschrokken van het klaagschrift. Het gebeurde in zijn herinnering oproepend is het voor hem onbegrijpelijk dat hij aan het telefonisch verzoek om hulp geen gehoor heeft gegeven. De arts is van mening dat hij de hulpvraag van klagers totaal onjuist moet hebben ingeschat. Hij erkent dat hij op het verzoek van klagers niet juist heeft gereageerd en het is hem niet duidelijk waarom hij niet direct een visite heeft afgelegd.

De beoordeling van de klacht

Nu de arts de door klagers gestelde feiten niet weerspreekt, en het College geen aanwijzingen heeft voor de onjuistheid daarvan, zal het College uitgaan van de lezing die klagers van de feiten hebben gegeven.

Klagers en hun zoontje waren te gast bij patiënten van de arts. Zij konden, vanwege de afstand tot hun woonplaats en eigen huisarts, zich voor noodzakelijke hulp niet tot hun eigen huisarts wenden. In een dergelijk geval dient de huisarts van hun gastheer hen hulp te bieden, alsof zij tot het gezin van die gastheer behoren. De arts heeft dit in het onderhavige geval verzuimd.

Afgezien van het vorenstaande is het de arts kwalijk te nemen dat hij botweg heeft volstaan met weigeren van hulp. Hij had klagers minstgenomen uit eigen beweging kunnen verwijzen naar een adres waar zij wel hulp hadden kunnen krijgen.

De klacht is mitsdien gegrond.

De arts treft terzake een ernstig verwijt, temeer nu de telefonisch aan hem medegedeelde symptomen acute medische aandacht vereisten. Anderzijds heeft de arts zijn falen ruiterlijk erkend en klagers opgebeld om hen zijn excuses aan te bieden. Bij dit laatste moet wel worden aangetekend dat hij dit pas heeft gedaan toen klagers de onderhavige klacht bij het College hadden ingediend en op een wel zeer ongelukkig moment, te weten op een zondagavond om 22.30 uur.

Het College acht de hierna te noemen maatregel passend. Het zal voorts de publicatie van deze beslissing in geanonimiseerde vorm bevelen op na te noemen wijze. Het is immers van algemeen belang dat in medische kring (breder) bekend is hoe een huisarts ten aanzien van gasten van patiënten, die zich niet tot hun eigen huisarts kunnen wenden, behoort te handelen.

Rechtdoende: legt aan de arts de maatregel van berisping op;

bepaalt dat deze beslissing zal worden bekend gemaakt met inachtneming van het bepaalde in art. 13b van de Medische Tuchtwet door plaatsing in de Staatscourant en door aanbieding ter plaatsing aan de redacties van Medisch Contact en het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht;

uit ’s Rijks kas zullen aan de klager of aan de persoon over wie geklaagd is geen kosten vergoed worden voortvloeiend uit de behandeling van deze zaak.

Aldus gedaan op 27 maart 1996 door: mr. J.H.P.J. Willems, voorzitter; dr. H.F. Heins, prof. dr. G. Henneman, P.R.H. Vermeulen, H.S. Cohen, leden-geneeskundigen, bijgestaan door mr. P.C. Römer, secretaris.

Naar boven