Uitvoeringsbesluiten SVB

Controlevoorschriften Anw

Het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank,

Gelet op artikel 36, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet;

Besluit:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de Anw: de Algemene nabestaandenwet;

b. de Bank: de Sociale Verzekeringsbank;

c. uitkering: een nabestaandenuitkering, halfwezenuitkering of wezenuitkering als bedoeld in Hoofdstuk 3, Afdeling I, van de Anw;

d. de uitkeringsgerechtigde: degene aan wie een uitkering is toegekend;

e. nabestaande: degene die een nabestaandenuitkering of een halfwezenuitkering ontvangt dan wel voor een zodanige uitkering in aanmerking wenst te komen;

f. kind: het kind van de nabestaande in de zin van artikel 5 Anw, voorzover dit kind ongehuwd is, jonger is dan 18 jaar en niet tot het huishouden van een ander dan de nabestaande behoort;

g. wees: degene aan wie een wezenuitkering is toegekend, die een zodanige uitkering heeft aangevraagd dan wel voor wie een zodanige uitkering is aangevraagd.

Artikel 2

1. Dit besluit is van toepassing op:

a. de nabestaande;

b. de wees;

c. de wettelijke vertegenwoordiger van de nabestaande of de wees;

d. de instelling waaraan ingevolge artikel 49 of artikel 57 Anw de uitkering wordt uitbetaald.

2. Dit besluit is ook van toepassing als de in het eerste lid bedoelde personen in het buitenland wonen en als de in het eerste lid bedoelde instelling in het buitenland is gevestigd.

Hoofdstuk 2 Algemene verplichtingen

Artikel 3

1. Degene die in aanmerking wil komen voor een uitkering dient een schriftelijke aanvraag, ondertekend en gedateerd in. Hij maakt gebruik van een door de Bank ter beschikking gesteld formulier.

2. Het formulier wordt ingediend op een door de Bank aangegeven adres.

Artikel 4

1. De in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon of instelling stelt de Bank binnen vier weken in kennis van een wijziging in het adres van de uitkeringsgerechtigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger.

2. De in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon of instelling stelt de Bank binnen vier weken in kennis van verandering in het sociaal-fiscaal nummer van de uitkeringsgerechtigde.

Artikel 5

1. Op verzoek van de Bank verstrekt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon binnen de door de Bank gestelde termijn informatie welke van belang kan zijn voor het recht op of de hoogte van de uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of de uitbetaling van de uitkering.

2. Op verzoek van de Bank legt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon of instelling binnen de door de Bank gestelde termijn bewijsstukken over welke van belang zijn voor de vaststelling van het recht op uitkering of de hoogte van de uitkering.

Artikel 6

1. Op verzoek van de Bank geeft de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon of instelling op een door de Bank vastgesteld tijdstip aan de Bank boeken, documenten en andere informatiedragers ter inzage en stelt deze voor het maken van een kopie ter beschikking.

2. Op verzoek van de Bank verstrekt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon of instelling aan de Bank terstond een geldig identificatiebewijs, zoals bedoeld in de Wet op de Identificatieplicht, ter inzage.

3. Woont de uitkeringsgerechtigde of het kind in het buitenland, dan legt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon of instelling op verzoek van de Bank op door de Bank vast te stellen tijdstippen een door een bevoegde autoriteit gewaarmerkt levensbewijs van degene die buiten Nederland woont over.

Artikel 7

1. De in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon verschijnt, indien hij in Nederland woont, na een oproep van de Bank op het kantoor van de Bank en verstrekt de gevraagde gegevens.

2. De in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon verschijnt, indien hij buiten Nederland woont, na een oproep van de Bank op een door de Bank te bepalen kantoor en verstrekt de gevraagde gegevens.

Artikel 8

De in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon of instelling maakt controle mogelijk door personen die daarmee door de Bank zijn belast.

Hoofdstuk 3 Bijzondere verplichtingen bij aanspraak op nabestaandenuitkering

Artikel 9

Op verzoek van de Bank legt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon of instelling binnen de door de Bank gestelde termijn over:

1. een naar waarheid en volledig ingevuld, ondertekend formulier inzake het inkomen van de nabestaande;

2. bewijsstukken van dit inkomen;

3. een naar waarheid en volledig ingevuld, ondertekend formulier inzake de leefsituatie van de nabestaande;

4. indien het in artikel 14, eerste lid, onder a, Anw bedoelde kind geen eigen of aangehuwd kind van de nabestaande is en inkomen heeft: bewijsstukken van dit inkomen;

5. indien het in artikel 14, eerste lid, onder a, Anw bedoelde kind geen eigen of aangehuwd kind van de nabestaande is en een derde in het onderhoud van dit kind bijdraagt: bewijsstukken van deze bijdrage;

6. indien het in artikel 14, eerste lid, onder a, Anw bedoelde kind geen eigen of aangehuwd kind van de nabestaande is en niet tot het huishouden van de nabestaande behoort: een opgave van de bijdrage van de nabestaande in het onderhoud van het kind en bewijsstukken van deze bijdrage.

Hoofdstuk 4 Bijzondere verplichtingen bij aanspraak op halfwezenuitkering

Artikel 10

Op verzoek van de Bank legt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon of instelling binnen de door de Bank gestelde termijn over:

1. indien het in artikel 22 Anw bedoelde kind geen eigen of aangehuwd kind van de nabestaande is en inkomen heeft: bewijsstukken van dit inkomen;

2. indien het in artikel 22 Anw bedoelde kind geen eigen of aangehuwd kind van de nabestaande is en een derde in het onderhoud van dit kind bijdraagt: bewijsstukken van deze bijdrage.

Hoofdstuk 5 Bijzondere verplichtingen bij aanspraak op wezenuitkering

Artikel 11

Als de wees 16 jaar of ouder is en onderwijs volgt, zorgt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon ervoor dat, op verzoek van de Bank, een schoolverklaring door de onderwijsinstelling wordt ingevuld en ondertekend. Daarna zendt deze persoon de verklaring binnen de door de Bank gestelde termijn naar de Bank.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 12

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 13

Deze regeling wordt aangehaald als: Controlevoorschriften Anw.

Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst.


Amstelveen, 26 april 1996.
B. de Vries;
P.A. Schaafsma.

Toelichting

Algemene toelichting

1. Inleiding

Met ingang van 1 juli 1996 is de Anw in werking getreden. Artikel 36, eerste lid, Anw verleent de Bank de bevoegdheid controlevoorschriften Anw vast te stellen. De controlevoorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van de Anw.

Dit besluit bevat de in artikel 36 Anw bedoelde controlevoorschriften. De nabestaande, het ouderloos kind, zijn wettelijke vertegenwoordiger en de instelling waaraan ingevolge artikel 49 of artikel 57 Anw de uitkering wordt uitbetaald zijn op grond van artikel 36, tweede lid Anw verplicht deze voorschriften op te volgen.

Als de verplichtingen die in de controlevoorschriften worden opgelegd, niet of niet behoorlijk worden nagekomen, is de Bank verplicht de uitkering geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend te weigeren (art. 38, eerste lid, Anw). Nadere regelen dienaangaande zijn neergelegd in het Maatregelbesluit Anw.

2. Verhouding tussen controlevoorschriften en mededelingsplicht

De Bank kan slechts correcte uitkeringen toekennen en uitbetalen als zij beschikt over de juiste en volledige gegevens. Om dit te bereiken verplicht artikel 35 Anw de nabestaande, het ouderloos kind en zijn wettelijke vertegenwoordiger alsmede de instelling waaraan de uitkering wordt uitbetaald, de Bank onverwijld spontaan, dan wel op verzoek, mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt uitbetaald. De mededelingsverplichting van artikel 35 Anw is nader uitgewerkt in het Boetebesluit Anw.

Daarnaast heeft de Bank in artikel 36, eerste lid Anw de bevoegdheid gekregen om controlevoorschriften vast te stellen. In deze voorschriften is vastgelegd op welke manieren de nabestaande, het ouderloos kind, zijn wettelijke vertegenwoordiger of de instelling waaraan de uitkering op grond van artikel 49 of artikel 57 Anw wordt uitbetaald, moet meewerken aan algemene of op het individuele geval gerichte controles door de Bank. Deze verplichting bestaat ongeacht het antwoord op de vraag of er een wijziging in de omstandigheden heeft plaatsgevonden die van invloed kan zijn op de uitkering. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het tijdig beantwoorden van vragen van de Bank, het verstrekken van bewijsmateriaal en het ter inzage geven van documenten.

3. Sancties bij het niet nakomen van een verplichting

Als de belanghebbende niet aan de mededelingsplicht van artikel 35 Anw voldoet, legt de Bank hem een boete op. Een boete komt met name aan de orde als de mededelingsplichtige onjuiste of onvolledige gegevens aan de Bank verstrekt, van belang zijnde feiten of omstandigheden niet of niet tijdig meldt, vragen van de Bank niet beantwoordt of misleidend bewijsmateriaal verschaft.

Een maatregel wordt opgelegd wanneer de betrokkene de Controlevoorschriften Anw heeft overtreden. Dit is onder meer het geval als hij niet binnen de door de Bank gestelde termijn een formulier invult en terugstuurt. Van overtreding is bijvoorbeeld ook sprake als de betrokkene weigert inzage te verlenen in bescheiden waarom de Bank heeft gevraagd, of als hij niet binnen de door de Bank gestelde termijn bewijsstukken inzendt.

Een maatregel wordt bij overtreding van de Controlevoorschriften slechts opgelegd als niet tevens de mededelingsplicht van artikel 35 Anw is geschonden. Is dit wel het geval, dan wordt een boete opgelegd. Het opleggen van een maatregel blijft dan op grond van artikel 38, vierde lid, Anw achterwege.

Toelichting per artikel

Artikel 1

In dit artikel wordt een omschrijving gegeven van een aantal begrippen die in de voorschriften worden gebruikt.

Onder ’nabestaande’ wordt verstaan degene die een nabestaandenuitkering of een halfwezenuitkering ontvangt of voor een zodanige uitkering in aanmerking wenst te komen. Als nabestaande wordt niet aangemerkt degene aan wie een uitkering is toegekend maar die niet werkelijk een uitkering ontvangt in verband met de hoogte van zijn inkomen. Op dergelijke personen is dit besluit niet van toepassing. Zij behoeven zich dan ook niet aan de controlevoorschriften te houden.

Het begrip ’kind’ als bedoeld in artikel 1, onder f, omvat zowel het kind bedoeld in artikel 14a, eerste lid, onder a, Anw, dat recht geeft op een nabestaandenuitkering, als het kind bedoeld in artikel 22 Anw, dat recht geeft op een halfwezenuitkering. Het begrip omvat niet het ouderloos kind dat aanspraak heeft op een wezenuitkering. Dit kind wordt in het onderhavige besluit aangeduid als wees. Het begrip ’wees’ wordt gedefinieerd in artikel 1, onder g.

Artikel 2

De nabestaande en de wees zijn in eerste instantie zelf verplicht, de controlevoorschriften na te leven. Is de uitkeringsgerechtigde handelingsonbekwaam, bijvoorbeeld omdat hij minderjarig is, dan berust deze verplichting bij zijn wettelijke vertegenwoordiger.

Als de uitkering zonder machtiging van de uitkeringsgerechtigde aan een instelling wordt uitbetaald is ook die instelling verplicht om aan de voorschriften te voldoen.

Artikel 3

Om het recht op nabestaandenuitkering of halfwezenuitkering door de Bank te laten vaststellen, moet een schriftelijke aanvraag worden ingediend bij het districtskantoor van de Bank waaronder de woonplaats van de aanvrager valt. De aanvraag om wezenuitkering moet worden ingediend bij het districtskantoor waaronder de woonplaats van de overleden verzekerde valt. Woont de aanvrager of woonde de overleden verzekerde buiten Nederland, dan is kantoor Buitenland van de Bank bevoegd de aanvraag af te handelen. Het door de Bank verstrekte aanvraagformulier moet naar waarheid en volledig worden ingevuld, gedateerd en ondertekend.

Artikel 4

Het is voor de Bank van belang tijdig op de hoogte te zijn van een wijziging in het adres van de uitkeringsgerechtigde. De Bank moet immers gericht kunnen corresponderen en controleren.

Als het sociaal-fiscaal nummer van de uitkeringsgerechtigde wijzigt, moet dit aan de Bank worden meegedeeld. Als de Bank niet van de wijziging op de hoogte zou worden gesteld, zou dit een efficiënte controle bij andere instanties, zoals de Rijksbelastingdienst of de bedrijfsverenigingen, verhinderen.

Artikelen 5 en 6

In een aantal gevallen neemt de Bank initiatieven om de juistheid van verstrekte gegevens vast te stellen. Zo kan de Bank na een melding van een wijziging door de belanghebbende om nadere bewijsstukken vragen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een wijziging van het inkomen wordt doorgegeven, of als de nabestaande mededeelt dat hij is gaan samenwonen. Ook kan de Bank uit eigen beweging om gegevens of bewijsstukken verzoeken, bijvoorbeeld in het kader van een herhalingsonderzoek.

Als de Bank om bewijsstukken vraagt moet aan dit verzoek worden voldaan. In principe moeten originele bewijsstukken worden overgelegd. Bewijsstukken die de Bank van belang acht zijn onder meer: identificatiebewijs, loonstrook, belastingaangifte en -aanslag, jaaropgave, levensbewijs en samenlevingscontract.

Als geldig identificatiebewijs zijn onder meer aangewezen:

- voor Nederlanders: het paspoort en de Europese identiteitskaart;

- voor niet-Nederlanders: het verblijfsdocument van de Vreemdelingendienst.

Een rijbewijs is geen geldig identificatiebewijs.

Op het verzoek van de Bank om een levensbewijs op te sturen, staat vermeld welke autoriteit het bewijs mag waarmerken.

Artikel 7

De personen op wie dit besluit van toepassing is, zijn verplicht na een oproep te verschijnen op het kantoor van de Bank.

Buiten Nederland wonenden kunnen een oproep krijgen om op het kantoor te verschijnen van bijvoorbeeld een instelling die in het woonland de wettelijke ouderdomsverzekering uitvoert, of van een andere instantie, zoals de Nederlandse Ambassade.

Artikel 8

De Bank kent zogenaamde buitendienstmedewerkers. De buitendienstmedewerker is belast met onder andere controlewerkzaamheden. Deze medewerker moet de persoon of instelling als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van dit besluit ten behoeve van een doelmatige controle kunnen bereiken. De persoon of instelling moet al het redelijkerwijs mogelijke doen om bereikbaar te zijn voor de buitendienstmedewerker.

Buiten Nederland wonenden kunnen bezocht worden door een persoon die daar door of namens de Bank mee is belast. Dit kan bijvoorbeeld een medewerker van een zusterorgaan van de Bank zijn.

Artikel 9

De nabestaandenuitkering is, in tegenstelling tot de halfwezenuitkering en de wezenuitkering, inkomensafhankelijk. Om de rechtmatigheid van de nabestaandenuitkeringen te bevorderen verricht de Bank periodiek onderzoek naar het inkomen van personen die een nabestaandenuitkering ontvangen. In artikel 9 is voor de belanghebbenden de verplichting neergelegd, aan dit periodieke onderzoek mee te werken.

Voor het overige wordt verwezen naar de toelichting bij de artikelen 5 en 6.

Artikel 10

De nabestaande heeft recht op een halfwezenuitkering als hij een eigen kind heeft waarvan de vader of moeder is overleden en op de overlijdensdatum verzekerd was. Hij heeft ook recht op een halfwezenuitkering als hij voor een dergelijk kind de zorg draagt als ware hij ouder. Van een dergelijke zorg is sprake als de nabestaande het kind opvoedt en onderhoudt als ware het een eigen kind. Van onderhouden als een eigen kind is alleen sprake als de nabestaande zelf voldoende bijdraagt in het onderhoud van het kind. Om controle op het vereiste onderhoud mogelijk te maken is de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon of instelling verplicht bewijsmateriaal omtrent eigen inkomen van het kind en bijdragen van derden te verstrekken.

Artikel 11

In principe heeft de wees recht op wezenuitkering tot hij de zestienjarige leeftijd bereikt. Betreft het echter een studerende wees, dan kan deze totdat hij eenentwintig jaar wordt recht behouden op wezenuitkering. Om controle op het studeren van de wees mogelijk te maken dient de wees of zijn wettelijke vertegenwoordiger op verzoek van de Bank een schoolverklaring over te leggen.

Amstelveen, 26 april 1996.

B. de Vries;

P.A. Schaafsma.

Naar boven