Wijziging Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden

«Landbouwwet»

29 mei 1996

Nr. J. 965366

Juridische Zaken

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Gelet op verordening (EEG) nr. 2080/92 van de Raad van de Europese Unie van 30 juni 1992 tot instelling van een communautaire steunregeling voor bosbouwmaatregelen in de landbouw (Pb EG L215);

Mede gelet op verordening (EG) nr. 1460/95 van de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1995 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 1765/92 tot instelling van een steunregeling voor producenten van akkerbouwgewassen (Pb EG, L144);

Mede gelet op artikel 15 van de Landbouwwet;

Besluit:

Artikel I

De Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1, eerste lid, wordt, onder vervanging van de dubbele punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel k, een onderdeel l toegevoegd, luidende:

1. LASER: Dienst Landelijke service bij regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

B

In artikel 4, wordt onder vernummering van het tweede in een derde lid, een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

2. Indien beboste percelen landbouwgrond waarvoor op grond van deze regeling een recht op een bijdrage bestaat als bedoeld in het eerste lid, gebruikt worden om te voldoen aan de braaklegverplichting als bedoeld in de Regeling steunverlening producenten akkerbouwgewassen, bedraagt de bijdrage als bedoeld in het eerste lid, voor die beboste percelen het bedrag dat gelijk is aan het compensatiebedrag dat terzake van het uit produktie nemen van akkerland aan de aanvrager op grond van die regeling kan worden toegekend.

C

In artikel 6 wordt de zinsnede ’de regio-manager van de Dienst Uitvoering Regelingen’ vervangen door: de regio-manager van LASER.

D

Artikel 9 komt als volgt te luiden:

Artikel 9

De bijdrage, bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel a, wordt niet toegekend indien:

a. de beplanting wordt aangelegd op een oppervlakte landbouwgrond van minder dan 0.5 hectare en minder dan 30 meter breed;

b. de beplanting binnen de bebouwde kom, als bedoeld in artikel 1, vijfde lid van de Boswet, geschiedt;

c. de beplanting op andere dan landbouwgrond geschiedt, of

d. de beplanting geschiedt op een perceel waar een herplantplicht op rust op grond van artikel 3 van de Boswet.

E

Aan artikel 11 wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:

4. De uitbetaling is gebaseerd op het bedrag per hectare dat geldt voor de bij de aanvraag vermelde beplantingsgroep, met dien verstande dat bij gebruik van plantsoen uit een beplantingsgroep waarvoor ingevolge artikel 3 een lager bedrag per hectare geldt dan de in de aanvraag vermelde beplantingsgroep, de uitbetaling wordt gebaseerd op dat lagere bedrag.

F

Aan artikel 12 wordt een zevende lid toegevoegd, luidende:

7. In de gevallen, bedoeld in het eerste, tweede en zesde lid, dient de aanvrager bij de opleveringsverklaring een bij LASER te verkrijgen kaart in, met daarop de aanduiding van de werkelijk uit produktie genomen oppervlakte en dient daarbij aan te geven de totale uit produktie genomen oppervlakte in hectaren, gemeten maat.

G

Artikel 12 a vervalt.

H

Artikel 13 wordt vervangen door:

Artikel 13

1. Degene aan wie een bijdrage is toegekend, is verplicht de beplantingen overeenkomstig het bepaalde bij deze regeling alsmede het in de toekenningsbeschikking bepaalde uit te voeren.

2. Degenen aan wie een bijdrage is toegekend, is verplicht de beplanting als volgt uit te voeren:

a. geen andere mengingen worden toegepast dan genoemd in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, sub 5 en 6, met dien verstande dat bij de beplantingsgroepen II tot en met VI ten hoogste 10% van de werkelijk uit produktie genomen oppervlakte kan bestaan uit andere boomsoorten of struiksoorten;

b. het plantmateriaal voldoet aan de daaraan ingevolge de artikelen 87 en 91 van de Zaaizaad- en Plantgoedwet gestelde normen, met dien verstande dat voor de verhouding tussen de lengte en de wortelhalsdiameter de in bijlage I vastgestelde normen gelden;

c. de hoek van de wortel ten opzichte van de stam bedraagt 30 graden of minder;

d. de beplanting wordt geplant met inachtneming van de hierna genoemde minimum aantallen bomen per ha:

- beplantingsgroep I: 400 stuks per ha;

- beplantingsgroep II: 2500 stuks per ha;

- beplantingsgroep III: 4500 stuks per ha;

- beplantingsgroep IV: 3500 stuks per ha;

- beplantingsgroep V: 4500 stuks per ha;

- beplantingsgroep VI: 3500 stuks per ha.

e. bij toepassing van de beplantingsgroepen V en VI bedraagt het aantal bomen van de daarbij gebruikte beplantingsgroepen III en IV meer dan 2000 stuks;

f. het maximum van 3000 stuks per ha voor fijnsparren wordt niet overschreden;

g. de beplanting bestaat niet uit fijnsparren bestemd om te dienen als kerstbomen;

h. de beplanting wordt aangelegd op een oppervlakte landbouwgrond van minstens 0.5 hectare en minstens 30 meter breed;

i. de beplanting wordt over het gehele perceel in hetzelfde plantverband geplant;

j. de beplanting geschiedt buiten de bebouwde kom als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;

k. de beplanting geschiedt op landbouwgrond;

l. de beplanting geschiedt niet op een perceel waar een herplantplicht op rust op grond van artikel 3 van de Boswet;

m. bij de aanleg van tijdelijk bos wordt beplanting gebruikt van de bomen uit beplantingsgroep I of II;

n. de bosontsluitingspaden zijn niet breder dan 6 meter, gemeten van stam tot stam en

o. van de totale uit produktie genomen landbouwgrond is minstens 90 % beplant, waarbij de bosontsluitingspaden worden meegerekend in deze 90%.

I

In artikel 15, eerste en tweede lid, wordt de zinsnede ’de regio-manager van de Dienst Uitvoering Regelingen’ vervangen door: de regio-manager van LASER.

J

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede ’ingediend bij de minister en worden gericht aan de regio-manager van de Dienst Uitvoering Regelingen’ vervangen door: ingediend bij de regio-manager van LASER.

2. In het tweede lid wordt ’de periode van 6 juni tot en met 31 augustus’ vervangen door: de periode van 3 juni tot en met 31 augustus.

3. Het derde lid vervalt. Het vierde en het vijfde lid worden vernummerd tot derde onderscheidenlijk vierde lid.

K

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt de zinsnede ’alsmede de aanduiding van de percelen waarop de aanvraag betrekking heeft op een topografische kaart met een schaalaanduiding van 1:10.000’.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede ’zoals opgenomen op het aanvraagformulier’ vervangen door: zoals gevoegd bij het aanvraagformulier.

L

Aan artikel 20 wordt na ’De aanvrager verstrekt terzake van zijn aanvraag’ toegevoegd: en zijn opleveringsverklaring.

M

In artikel 21, onderdeel b, wordt na ’in verband met de toekenning’ toegevoegd: en de uitbetaling.

Artikel II

Een bijdrage op grond van deze regeling wordt toegekend onder de voorwaarde dat deze regeling door de Commissie van de Europese Gemeen-schappen wordt goedgekeurd.

Artikel III

Deze regeling is van toepassing ten aanzien van aanvragen om een bijdrage ingediend vanaf de datum van inwerkingtreding van deze regeling.

Artikel IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van 3 juni 1996.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 29 mei 1996. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
Voor deze,
De directeur-generaal Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
J.F. de Leeuw.

1 Stcrt. 1993, 224, laatstelijk gewijzigd bij regeling van 1 juni 1995, 105.

Toelichting

De Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden is in december 1993, april 1994 en juni 1995 opengesteld voor het doen van aanvragen voor bijdragen in de kosten van de aanleg van bos op landbouwgrond en ter compensatie van inkomensverlies als gevolg van de aanleg van bos op landbouwgrond.

Naar aanleiding van de opgedane ervaringen is gebleken dat het doel van deze regeling, te weten het uit produktie nemen van landbouwgrond alsmede het bebossen van de vrijgekomen grond, ondanks eerdere bijstellingen van de regeling, onvoldoende kan worden gerealiseerd. De reden hiervoor is vooral, dat de regeling slechts beperkt mogelijkheden biedt om af te wijken van de aanvraag. Het is onder andere niet toegestaan om af te wijken van de in de aanvraag vermelde locatie en beplantingsgroep of om meer dan 10% af te wijken van de in de aanvraag vermelde oppervlakte.

Voorts komt het regelmatig voor dat de aanvrager wordt geconfronteerd met vertraging in de procedure tot wijziging van een bestemmingsplan. Als gevolg daarvan kan de aanvrager de bebossing vaak niet realiseren binnen de vereiste opleveringstermijn van twee of vier jaar. Ook komt het nog al eens voor dat de op de aanvraag vermelde beplantingsgroep achteraf niet geschikt blijkt te zijn voor de soort grond waarop de aanvrager wil bebossen.

De onderhavige wijzigingen van de regeling beogen daarom hoofdzakelijk een flexibilisering van de uitvoering mogelijk te maken, zodat bovengenoemde problemen niet meer voorkomen. De aanvraag wordt als gevolg van de wijziging nog maar op een beperkt aantal gronden getoetst bij het toekennen van de bijdrage (artikel 9). Onder andere betreft dat de toets of de oppervlakte waar de aanvraag betrekking op heeft, landbouwgrond is.

Thans wordt de opleveringsverklaring, in plaats van de aanvraag, het meest bepalend voor het vaststellen van de hoogte van de bijdrage in de kosten van de aanleg van bos. Artikel 13 bevat de criteria waaraan bij oplevering moet zijn voldaan.

Als gevolg van de wijziging is in de eerste plaats de eis dat niet meer dan 10% mag worden afgeweken van de in de aanvraag vermelde oppervlakte, vervallen. Bepalend voor de uitbetaling is het aantal werkelijk beboste hectaren, zoals blijkt uit de opleveringsverklaring, met dien verstande dat de uitbetaling nooit meer bedraagt dan het bedrag gebaseerd op de in de aanvraag vermelde oppervlakte.

In de tweede plaats is thans bepalend voor de uitbetaling de werkelijk gebruikte beplantingsgroep, zoals in de opleveringsverklaring vermeld. Indien gekozen wordt voor het gebruiken van een beplantingsgroep met een hogere bijdrage dan de bijdrage behorende bij de in de aanvraag vermelde beplantingsgroep, wordt de uitbetaling gebaseerd op de in de aanvraag vermelde beplantingsgroep. Ten overvloede wijs ik er op, dat indien de aanvraag tijdelijk bos dan wel blijvend bos betreft, het niet meer mogelijk is daarvan af te wijken.

In de derde plaats wordt de 10%-bijmengingsmogelijkheid, zoals bedoeld in artikel 13, onderdeel a, niet meer zoals voorheen beperkt tot vier boomsoorten. Bij de beplantingsgroepen II tot en met VI, zoals bedoeld in artikel 1, onderdeel h, kan nu ten hoogste 10% van de werkelijke uit produktie genomen oppervlakte bestaan uit andere boomsoorten of struiksoorten.

In de vierde plaats is het mogelijk om op een andere locatie te bebossen dan op de in de aanvraag vermelde locatie. Was dit tot nu toe al beperkt mogelijk bij uitruil van gronden in het kader van herverkaveling; nu wordt dit geheel vrijgelaten. Artikel 12a is als gevolg daarvan komen te vervallen.

In de vijfde plaats is de kaartbijlage behorend bij de regeling komen te vervallen. Die in de bijlage opgenomen gebieden zijn ook aangeduid op de kaart behorende bij het Structuurschema Groene Ruimte. Gemeenten dienen hier in hun bestemmings-

plannen rekening mee te houden.

De noodzaak van een dergelijke kaart wordt dan ook niet meer aanwezig geacht.

Voorts is in artikel 4 een nieuw tweede lid ingevoegd, waarin uitvoering wordt gegeven aan Verordening (EG) nr. 1460/95 van de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1995 (Pb EG, L144) houdende wijziging van Veror-dening (EEG) nr. 1765/92 tot instelling van een steunregeling voor producenten van akkerbouwgewassen (Pb EG, L181). Dit betekent dat, indien een landbouwbedrijfshoofd de in het kader van onderhevige regeling beboste oppervlakte geheel of gedeeltelijk wil laten meetellen voor de braaklegverplichting, de bijdrage ter compensatie van het inkomensverlies voor het beboste gedeelte wordt beperkt tot de bijdrage ingevolge de Regeling steunverlening producenten akkerbouwgewassen.

Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt de regeling aan te passen aan de nieuwe naam van de uitvoerende dienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij; de Dienst Landelijke service bij regelingen, LASER.

Tenslotte is er een overgangsbepaling opgenomen, die bepaalt dat deze regeling tot wijziging van de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden alleen geldt voor aanvragen ingediend vanaf 3 juni 1996, de openingsdatum van de aanvraagperiode. Opleveringsverklaringen die betrekking hebben op aanvragen die zijn ingediend en waarvoor een bijdrage is toegekend vóór 3 juni 1996, worden derhalve beoordeeld met inachtneming van de bepalingen zoals die golden. De regeling wordt uiterlijk in 1999 geëvalueerd.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Voor deze,

De directeur-generaal Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J.F. de Leeuw.

Naar boven