Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling

«Natuurbeschermingswet»

9 mei 1995

Nr. J. 956485

Directie Juridische Zaken

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Gelet op de Richtlijn 75/268/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 april 1975 betreffende de landbouw in bergstreken en in sommige probleemgebieden (Pb EG L 128);

Gelet op Verordening 2328/91/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1991 betreffende de verbetering van de doelmatigheid van de landbouwstructuur (Pb EG L 218);

Gelet op Verordening 2078/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 juni 1992 betreffende landbouwproduktiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming en betreffende natuurbeheer (Pb EG L 215);

Gelet op artikel 25a, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet, op artikel 30, eerste lid, onderdeel d, van de Wet agrarisch grondverkeer en op artikel 9 van het Besluit, houdende voorschriften betreffende de samenstelling en de werkwijze van de commissie beheer landbouwgronden (Stb. 1981, 677);

Gezien het advies van de Natuurbe-schermingsraad, het Interprovinciaal Overleg, de commissie beheer landbouwgronden en de Centrale Landinrichtingscommissie;

Besluit:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

Deze regeling verstaat onder:

a. minister: Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

b. commissie: commissie beheer landbouwgronden, bedoeld in artikel 30, van de Wet agrarisch grondverkeer;

c. bureau: bureau beheer landbouwgronden, bedoeld in artikel 28, van de Wet agrarisch grondverkeer;

d. provinciale commissie: provinciale commissie beheer landbouwgronden, bedoeld, in artikel 1 van de Regeling instelling en werkwijze provinciale commissies beheer landbouwgronden;

e. landinrichtingscommissie: landinrichtingscommissie als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Landinrichtings-wet;

f. structuurschema: Structuurschema Groene Ruimte (Kamerstukken II 1992/94, 2288);

g. natuurbeleidsplan: Regeringsbeslissing Natuurbeleidsplan (Kamerstukken II 1989/90, 21149);

h. landbouw: akkerbouw, veehouderij – daaronder begrepen intensieve veehouderij –, tuinbouw – daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen en bloembollen – en elke andere vorm van bodemcultuur met uitzondering van bosbouw;

i. agrarische cultuurgrond: grond waarop de landbouw wordt uitgeoefend;

j. ondernemer: ondernemer van een bedrijf waarop de landbouw wordt uitgeoefend, met uitzondering van een publiekrechtelijk lichaam of een particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisatie;

k. bedrijfsoppervlakte: naar kadastrale maat gerekende oppervlakte van de tot een landbouwbedrijf behorende percelen agrarische cultuurgrond, voor zover deze onbebouwd zijn en niet het erf vormen;

l. beheersgebied: gebied waarbinnen ernaar wordt gestreefd de landbouw door middel van beheersovereenkomsten mede te richten op doeleinden van natuur- en landschapsbehoud;

m. reservaatsgebied: gebied waarbinnen de verwerving van landbouwgronden ten behoeve van de Staat of door een terreinbeherende natuurbeschermingsorganisatie als bedoeld in artikel 70a van de Pachtwet, wordt nagestreefd met het oog op doeleinden van natuur- en landschapsbehoud;

n. natuurontwikkeling: ontwikkeling van natuurwaarden van (inter)nationale betekenis of aanzienlijke verhoging van aanwezige natuurwaarden door middel van daarop toegesneden inrichtings- of beheersmaatregelen;

o. natuurontwikkelingsproject: gebied als bedoeld in het Natuurbeleidsplan bestaande uit agrarische cultuurgrond waarbinnen natuurontwikkeling wordt nagestreefd;

p. aankoopgebied: gebied bestaande uit agrarische cultuurgronden, die voor verwerving ten behoeve van het natuurontwikkelingsproject in aanmerking komen en waarvan het natuurontwikkelingsproject deel uitmaakt;

q. probleemgebied: gebied in Nederland dat is vermeld op de communautaire lijst van agrarische probleemgebieden, bedoeld in artikel 2 van richtlijn 75/268/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 april 1975 betreffende de landbouw in bergstreken en sommige probleemgebieden (PbEG L 218);

r. beheerspakket: geheel van beheersverplichtingen waartoe de ondernemer zich verbindt;

s. beheersvergoeding: vergoeding waarop een ondernemer uit hoofde van een beheersovereenkomst aanspraak kan maken;

t. produktieniveau: netto-gewasopbrengst van 1 hectare cultuurgrond;

u. arbeidsaanspraken: aantal arbeidsuren dat wordt besteed aan de exploitatie of verzorging van bedrijfsoppervlakte;

v. exploitatie-aanspraken: directe benodigdheden en lasten niet zijnde of voortvloeiende uit arbeid, die worden besteed aan, onderscheidenlijk rusten op, de exploitatie of verzorging van de bedrijfsoppervlakte;

w. kVEM: kilogram voedereenheid melk, zijnde het getal dat verkregen wordt aan door het dier benutbare netto-energie, uitgedrukt in kilocalorieën, per jaar van 1 hectare grasland te delen door 1650, zijnde de opbrengst aan door het dier benutbare netto-energie, uitgedrukt in kilocalorieën, van 1 kilogram gerst voor melkvee;

x. veengebied: beheers- of reservaatsgebied, dan wel een deelgebied daarbinnen dat voor ten minste 50% bestaat uit grond waar in de bovenste 80 centimeter meer dan de helft van de dikte bestaat uit moerig materiaal;

y. zandgebied: beheers- of reservaatsgebied, dan wel een deelgebied daarbinnen dat voor ten minste 50% bestaat uit minerale grond waarvan het niet-moerige gedeelte tussen 0 en 80 centimeter diepte voor meer dan de helft van de dikte uit zand (minder dan 8% lutum) bestaat;

z. kleigebied: beheers- of reservaatsgebied, dan wel een deelgebied daarbinnen dat niet is een veen- of zandgebied.

aa. gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincie waarin het beheersgebied, reservaatsgebied of natuurontwikkelingsproject is gelegen, met dien verstande dat indien het betrokken gebied of project is gelegen in een andere provincie, daaronder wordt verstaan gedeputeerde staten van genoemde provincie in overeenstemming met gedeputeerde staten van de andere provincie.

Hoofdstuk 2 Begrenzingenplan

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 2

1. Ten behoeve van de realisering van een beheersgebied, een reservaatsgebied, of een natuurontwikkelingsproject wordt een begrenzingenplan vastgesteld.

2. Het begrenzingenplan bevat in ieder geval:

a. de begrenzing van het in het eerste lid bedoelde gebied of project weergegeven op een kaart met een topografische ondergrond op ten minste schaal 1 : 25.000;

b. een omschrijving van de toepasselijke doelstellingen als bedoeld in bijlage 1, en

c. een aanduiding van de mate waarin verwerving van - voor zover van toepassing - de in het natuurontwikkelingsproject gelegen gronden aan de orde is.

3. Bij de begrenzing van een natuurontwikkelingsproject wordt de begrenzing van het aankoopgebied gevoegd, indien de natuurontwikkeling niet uitsluitend in het kader van landinrichting uit kracht van de Landinrichtings-wet tot stand wordt gebracht en het aankoopgebied groter is dan het natuurontwikkelingsproject.

Artikel 3

De commissie kan nadere richtlijnen geven met betrekking tot het opstellen van een begrenzingenplan.

Paragraaf 2 Voorbereiding en vaststelling van het begrenzingenplan

Artikel 4

1. De minister nodigt, gehoord de commissie, gedeputeerde staten uit om, mede op grond van het structuurschema en het natuurbeleidsplan, overeenkomstig het bepaalde in deze regeling een begrenzingenplan als bedoeld in artikel 2, eerste lid, vast te stellen.

2. De minister geeft daarbij aan het aantal hectaren per provincie waarvoor ten hoogste een begrenzingenplan voor beheersgebied, een reservaatsgebied, of een natuurontwikkelingsproject kan worden vastgesteld.

3. De minister kan richtlijnen geven ten aanzien van de begrenzing en bijzondere voorwaarden stellen;

Artikel 5

De minister kan voorts aangeven:

a. de natuurontwikkelingsprojecten waarvoor bij voorrang een begrenzingenplan moet worden vastgesteld;

b. het bedrag wat jaarlijks uit ’s Rijks kas voor een bepaalde periode ten hoogste beschikbaar is ten behoeve van het tot stand brengen van natuurontwikkeling.

Artikel 6

1. Gedeputeerde staten stellen een ontwerp-gebiedsbegrenzing voor het in artikel 2, eerste lid, bedoelde gebied of project vast.

2. Gedeputeerde staten gaan bij de begrenzing in ieder geval uit van het structuurschema, van het natuurbeleidsplan en van de aanwijzingen van de minister, bedoeld in de artikelen 4 en 5.

Artikel 7

1. De provinciale commissie stelt op verzoek van gedeputeerde staten en met inachtneming van de ontwerp-gebiedsbegrenzing, bedoeld in artikel 6, alsmede het structuurschema en het natuurbeleidsplan, een voorontwerp-begrenzingenplan op.

2. Gedeputeerde staten kunnen bij het verzoek, bedoeld in het eerste lid, indien het een natuurontwikkelingsproject betreft een omschrijving geven van de in het project beoogde doelstellingen en de daaruit voortkomende inrichtingsbehoeften waarbij zij tevens aan kunnen geven of het de voorkeur verdient de natuurontwikkeling in het kader van landinrichting tot stand te brengen.

3. In afwijking van het eerste lid en artikel 6, eerste lid, kunnen gedeputeerde staten de provinciale commissie verzoeken zelf de gebiedsbegrenzing in het voorontwerp-begrenzingenplan uit te werken. In een zodanig geval geven gedeputeerde staten in ieder geval een aanduiding van de omvang van de oppervlakte van het betrokken gebied.

4. De provinciale commissie draagt er zorg voor dat bij het opstellen van het voorontwerp-begrenzingenplan in voldoende mate overleg wordt gevoerd met in ieder geval:

a. de gemeenten en waterschappen, binnen welker rechtsgebied het gebied of project geheel of gedeeltelijk is gelegen, en

b. indien het gebied of project is gelegen in een gebied met betrekking waartoe landinrichting krachtens de Landinrichtingswet wordt voorbereid of uitgevoerd, de landinrichtingscom-missie.

Artikel 8

De provinciale commissie stelt het voorontwerp-begrenzingenplan in handen van gedeputeerde staten.

Artikel 9

Onverminderd de artikelen 10 tot en met 14 is ten aanzien van de vaststelling van het voorontwerp-begrenzingenplan door gedeputeerde staten afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:

a. gedeputeerde staten als ontwerp-besluit, bedoeld in artikel 3.11 van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage leggen het voorontwerp, bedoeld in artikel 8, voorzien van hun commentaar;

b. het voorontwerp tevens ter inzage wordt gelegd ter secretarie van de gemeenten en waterschappen binnen welker rechtsgebied het gebied of project is geheel of gedeeltelijk is gelegen;

c. de termijn van terinzagelegging vier weken bedraagt;

d. een ieder tot uiterlijk twee weken na de laatste dag van de terinzagelegging de gelegenheid wordt geboden zijn zienswijze naar voren te brengen.

Artikel 10

1. Indien met inachtneming van artikel 9 zienswijzen naar voren zijn gebracht verzoeken gedeputeerde staten de provinciale commissie daarover advies uit te brengen en het voorontwerp-begrenzingenplan, voor zover nodig, in overeenstemming te brengen met dat advies.

2. De provinciale commissie stelt haar advies en – indien van toepassing – het gewijzigde voorontwerp-begrenzingenplan, in handen van gedeputeerde staten.

Artikel 11

1. Gedeputeerde staten stellen het voorontwerp-begrenzingenplan vast, en bieden het voorontwerp, vergezeld van hun commentaar en – indien van toepassing – het in artikel 10, eerste lid, bedoelde advies aan de commissie aan.

2. De commissie stelt het begrenzingenplan in ontwerp vast en zendt het ontwerp aan gedeputeerde staten.

Artikel 12

Gedeputeerde staten stellen het begrenzingenplan vast. Zij bepalen de datum van inwerkingtreding van dat plan welk tijdstip niet later mag zijn dan de eerste dag van een kalendermaand.

Artikel 13

Gedeputeerde staten zenden hun besluit tot vaststelling van het begrenzingenplan binnen twee weken aan de minister en delen daarbij mede of het begrenzingenplan afwijkt van het ontwerp-begrenzingenplan.

Artikel 14

Gedeputeerde staten vermelden bij de bekendmaking van het begrenzingenplan waar en op welke wijze een ondernemer de wens tot het sluiten van een beheersovereenkomst of het vervreemden van grond kenbaar kan maken.

Paragraaf 3 Wijziging en intrekking van het begrenzingenplan

Artikel 15

1. De provinciale commissie gaat zo vaak als zij dit noodzakelijk acht doch ten minste éénmaal in de tien jaar na of het begrenzingenplan ongewijzigd moet worden voortgezet, dan wel of en zo ja in hoeverre het begrenzingenplan wijziging dan wel intrekking behoeft. Zij verricht daartoe tijdig een onderzoek en overlegt daarover met gedeputeerde staten.

2. De commissie kan richtlijnen geven voor het in het eerste lid bedoelde onderzoek.

Artikel 16

1. Bij een wijziging als bedoeld in artikel 15 van het begrenzingenplan zijn de artikelen 6 tot en met 14 van overeenkomstige toepassing.

2. Bij gehele of gedeeltelijke intrekking van het begrenzingenplan zijn de artikelen 7, eerste en vierde lid, 8, 11 en 12 van overeenkomstige toepassing.

3. Gedeputeerde staten beslissen, gehoord de commissie, op het voorstel van de provinciale commissie tot ongewijzigde voortzetting van het begrenzingenplan. Artikel 14 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17

Gedeputeerde staten kunnen op voorstel van de provinciale commissie in overeenstemming met de commissie wijzigingen van eenvoudige aard in de begrenzing zoals opgenomen in het begrenzingenplan van het beheersgebied, reservaatsgebied of natuurontwikkelingsproject aanbrengen nadat de betrokken ondernemers of gebruikers, alsmede indien deze geen eigenaar zijn, de eigenaren, daarmee hebben ingestemd.

Hoofdstuk 3 Beheersovereenkomst

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 18

1. Ten behoeve van het bevorderen van de toepassing van landbouwpro-ductiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming en instandhouding van natuur en landschap en het handhaven van de landbouw in probleemgebieden wordt door het bureau met ondernemers met betrekking tot de tot hun landbouwbedrijf behorende agrarische cultuurgronden - gelegen in een beheers- of reservaatsgebied - beheersovereenkomsten gesloten overeenkomstig de in de artikelen 19 tot en met 35, 38, 39 en 47 tot en met 51 gegeven voorschriften en voorwaarden.

2. Een beheersovereenkomst als bedoeld in het eerste lid bevat, onverminderd het bepaalde in artikel 19, tweede lid, ter realisering van de in bijlage 1 opgenomen doelstellingen één of meer van de beheerspakketten zoals opgenomen in bijlage 1a.

Paragraaf 2 Inhoud van de beheersovereenkomst

Artikel 19

1. De beheersovereenkomst, bedoeld in artikel 18, bevat in ieder geval

a. het overeengekomen beheerspakket of overeengekomen beheerspakketten zoals opgenomen in bijlage 1a;

b. de door het bureau aan de ondernemer verschuldigde beheersvergoeding;

c. de datum van ingang en einde van de beheersovereenkomst.

2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kunnen in bijzondere gevallen overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 37 en 42 ook beheersovereenkomsten worden gesloten op basis van in het begrenzingenplan opgenomen specifieke beheerspakketten en beheersvergoedingen.

Artikel 20

De ondernemer dient zich jegens het bureau te verbinden:

a. zijn in een beheersgebied of reservaatsgebied gelegen bedrijf, dan wel het daarin gelegen gedeelte voor zover het gronden betreft waarop de beheers overeenkomst betrekking heeft, voort te zetten, en

b. tot een zodanige agrarische bedrijfsvoering dat daarmee voldaan wordt aan de in het begrenzingenplan opgenomen toepasselijke doelstellingen in de beheersovereenkomst overeengekomen beheerspakket of beheerspakketten overeenkomstig bijlage 1a dan wel een specifiek beheerspakket als bedoeld in artikel 19, tweede lid.

Paragraaf 3 Regelen inzake het sluiten en duur van de beheersovereenkomst

Artikel 21

Geen beheersovereenkomst wordt gesloten:

a. met de ondernemer die niet kan aantonen dat hij het recht van eigendom of gebruiksrecht heeft met betrekking tot het perceel of de percelen welke in aanmerking komen voor het sluiten van een beheersovereenkomst;

b. ten aanzien van in een beheersgebied gelegen percelen grond, waarvan het eigendomsrecht dan wel een ander zakelijk recht berust bij Staatsbos-beheer of een particuliere natuur-beschermingsorganisatie;

c. ten aanzien van in een reservaats-gebied gelegen percelen grond, die Staatsbosbeheer of een particuliere terreinbeherende natuurbescher-

mingsorganisatie als eigenaar, dan wel zakelijk gerechtigde, na 1 december 1977 in gebruik heeft afgestaan aan een ondernemer, tenzij dit afstaan in gebruik heeft geleid tot de ononderbroken voortzetting van het op

1 december 1977 bestaand gebruik door:

– de ondernemer;

– zijn echtgenoot;

– één of meer bloed- en aanverwanten in de rechte lijn;

– een pleegkind.

Artikel 22

Het bureau is niet gehouden een beheersovereenkomst te sluiten of opnieuw te sluiten ten aanzien van percelen of delen daarvan met betrekking waartoe:

a. het sluiten van een zodanige overeenkomst niet of niet meer bijdraagt aan de doelstellingen, zoals deze in het begrenzingenplan zijn omschreven, of

b. een beheersovereenkomst is gesloten en waar nadien als gevolg van het handelen of nalaten van de ondernemer verwezenlijking van de doelstellingen als omschreven in het begrenzingenplan in ernstige mate is geschaad.

Artikel 23

Een beheersovereenkomst wordt schriftelijk door het bureau aan de ondernemer aangeboden.

Artikel 24

De dag van inwerkingtreding van een beheersovereenkomst wordt bepaald op de eerste dag van een kalendermaand.

Artikel 25

De beheersovereenkomst wordt aangegaan voor een tijdsduur van vijf aaneengesloten jaren.

Artikel 26

1. In afwijking van het bepaalde in artikel 25 kan de ondernemer die op het tijdstip van aangaan van de beheersovereenkomst een algemeen ouderdomspensioen ontvangt voor zover de beheersovereenkomst uitsluitend betrekking heeft op het in bijlage 1a omschreven beheerspakket G1 of B1 op zijn verzoek van de in artikel 25 bedoelde verplichting tot het aangaan van een beheersovereenkomst voor een periode van vijf jaar ontslagen worden.

2. De ondernemer die na het tijdstip van het aangaan van de beheersovereenkomst rechthebbende is geworden op een in het eerste lid bedoeld pensioen, kan voor zover de beheersovereenkomst uitsluitend betrekking heeft op het in bijlage 1a genoemde beheerspakket G1 of B1, alsdan op zijn verzoek van de in het eerste lid bedoelde verplichting ontslagen worden.

Paragraaf 4 Wijziging en beëindiging van de beheersovereenkomst

Artikel 27

1. De ondernemer is bevoegd de beheersovereenkomst bij verkoop van het perceel waarop deze betrekking heeft dan wel telkens na een tijdsverloop van één jaar ná de ingangsdatum van die beheersovereenkomst door een schriftelijke verklaring te ontbinden onder de voorwaarde dat de verklaring ten minste vier weken vóór de datum waarop de overeenkomst kan worden ontbonden schriftelijk is ingediend.

2. Indien de ondernemer van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid gebruik maakt, zal:

a. een boete worden opgelegd ter grootte van het bedrag van twee kwartaaltermijnen, zoals bedoeld in artikel 39, tenzij ten aanzien van het perceel of de percelen waarop de ontbonden overeenkomst betrekking heeft gedurende een aangesloten tijdvak van ten minste vijf jaren een beheersovereenkomst van kracht is geweest;

b. ten aanzien van het perceel of de percelen waarop de ontbonden overeenkomst betrekking heeft gedurende een daarop aansluitend tijdvak van tenminste drie jaren met de betrokken ondernemer geen nieuwe overeenkomst kunnen worden gesloten.

Artikel 28

Indien de beheersovereenkomst betrekking heeft op percelen grond die geen deel meer uitmaken van een beheersgebied of reservaatsgebied, eindigt de beheersovereenkomst van rechtswege op de eerste dag van de vierde kalendermaand volgend op die waarin het bureau dit aan de andere partij heeft medegedeeld.

Artikel 29

Indien de beheersovereenkomst betrekking heeft op percelen grond, die deel uitmaken van een gebied waar landinrichting uit kracht van de Landinrichtingswet geschiedt, eindigt zij van rechtswege op het tijdstip waarop in zodanig gebied de kavelovergang plaatsvindt ingevolge de in het plan van toedeling opgenomen bepalingen omtrent de inbezitneming, bedoeld in artikel 196, tweede lid, onderdeel e, van de Landinrichtings-wet, tenzij ten gevolge van de overschrijving in de openbare registers van de akte van toedeling, de rechten van partijen ten aanzien van de percelen grond, waarop de overeenkomst betrekking heeft, van dezelfde aard en omvang zullen blijven.

Artikel 30

In afwijking van de artikelen 25 en 27 kan, indien op grond van artikel 17, onderdeel b, van de Beschikking grondbankstelsel dan wel bij gelegenheid van een gesubsidieerde boerderij-verplaatsing in het kader van landinrichting een beheersovereenkomst wordt aangegaan, het bureau in de beheersovereenkomst opnemen dat deze wordt aangegaan voor een tijdsduur van tien danwel vijftien jaar en dat de beheersovereenkomst niet tussentijds kan worden beëindigd gedurende de gehele looptijd.

Paragraaf 5 Niet-nakoming van de beheersovereenkomst

Artikel 31

Indien één der partijen van oordeel is dat een andere partij in gebreke is met de naleving van de beheersovereenkomst, wordt daarvan door die partij aan de andere partij bericht met aanduiding van hetgeen volgens die partij niet is nagekomen.

Artikel 32

1. Voor zover na toepassing van artikel 31 de betrokken partijen niet binnen een termijn van vier weken na verzending van het in dat artikel bedoelde schrijven tot overeenstemming geraken over de nakoming van de bepalingen van de beheersovereenkomst inzake:

a. de uitvoering van het beheerspakket, of

b. de te betalen beheersvergoeding,

wordt het geschil door de meest gerede partij aan de in artikel 58 bedoelde geschillencommissie voorgelegd ter beslechting met kracht van bindend advies.

2. Bij haar uitspraak inzake een geschil kan de geschillencommissie aan iedere partij, die door haar in gebreke is bevonden, een boete opleggen van ten hoogste tweemaal de geldende beheersvergoeding per hectare per jaar waarop de beheersovereenkomst betrekking heeft.

3. Bij haar uitspraak inzake een in het eerste lid, onder a, bedoeld geschil kan de geschillencommissie voorts beslissen dat de ondernemer de hem uitbetaalde beheersvergoedingen van ten hoogste de voorgaande vijf jaren geheel of gedeeltelijk moet terugbetalen aan het bureau.

Artikel 33

1. Indien de geschillencommissie een partij terzake een geschil als bedoeld in artikel 32, eerste lid, een boete heeft opgelegd is deze partij verplicht, zonder dat nadere ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst is vereist, de boete op diens eerste vordering aan de betrokken wederpartij te betalen dan wel in te stemmen met verrekening met nog uit te betalen beheersvergoedingen.

2. Indien de geschillencommissie heeft beslist, dat de ondernemer de hem uitbetaalde beheersvergoedingen geheel of gedeeltelijk moet terugbetalen aan het bureau is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 6 Overige bepalingen inzake een beheersovereenkomst

Artikel 34

Bij overlijden van de ondernemer gaan diens rechten en verplichtingen uit de beheersovereenkomst over op diens erfgenamen, tenzij de erfgenamen binnen drie maanden schriftelijk de wens te kennen geven de beheersovereenkomst te willen beëindigen.

Artikel 35

De ondernemer is verplicht door of namens het bureau aangewezen personen desgevraagd medewerking te verlenen, teneinde de controle op de naleving van zijn verplichtingen uit de beheersovereenkomst mogelijk te maken.

Hoofdstuk 4 Beheerspakketten

Artikel 36

1. De commissie gaat jaarlijks na of de beheerspakketten zoals opgenomen in bijlage 1a wijziging behoeven.

2. De minister kan, gehoord de commissie, de in het eerste lid genoemde beheerspakketten wijzigen.

Artikel 37

In bijzondere gevallen kan de commissie bepalen dat in een begrenzingenplan één of meer specifieke beheerspakketten worden opgenomen die niet in bijlage 1a van deze regeling zijn vermeld.

Hoofdstuk 5 Beheersvergoedingen

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 38

Aan de ondernemer die een beheersovereenkomst is aangegaan, wordt een beheersvergoeding toegekend welke wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 40 tot en met 43.

Artikel 39

1. Betaling van de uit de beheersovereenkomst voortvloeiende jaarlijkse beheersvergoedingen vindt plaats in vier termijnen, die vervallen op 1 april, 1 juli, 1 oktober, onderscheidenlijk 1 januari.

2. Betaling vindt telkens na afloop van een termijn plaats.

Paragraaf 2 Toekenning en berekening

Artikel 40

1. De commissie gaat jaarlijks na of de grondslagen voor de berekening van de beheersvergoedingen welke zijn opgenomen in de bijlagen 2 a en 2b wijziging behoeven.

2. De commissie betrekt bij haar in het eerste lid bedoelde onderzoek in ieder geval:

– de produktiederving in kVEM per hectare per jaar;

– de toename van de arbeidsaanspraken in uren per ha per jaar, en

– de wijziging van de exploitatie-aanspraken in guldens per ha per jaar, als gevolg van het aangaan van een beheersovereenkomst.

3. Bij het bepalen van de grondslagen wordt onderscheid gemaakt naar

veen-, zand- of kleigebied en naar

ligging van het bedrijf, zoals vermeld in de bijlagen 2a en 2b.

4. De minister kan, gehoord de commissie, de in het eerste lid genoemde grondslagen voor de berekening van de beheersvergoedingen wijzigen.

Artikel 41

1. De berekening van de beheersvergoeding voor de beheerspakketten genoemd in bijlage 1a, met uitzondering van de beheerspakketten G1 en B1, vindt plaats met inachtneming van het gestelde in artikel 40, tweede lid.

2. Met betrekking tot de grondslag ’produktiederving’ wordt de vergoeding gebaseerd op de gemiddelde krachtvoerprijs in de vijf, vóór 1 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de vergoeding betrekking heeft, laatst verstreken jaren, zoals genoemd in bijlage 3.

3. Met betrekking tot de grondslag ’arbeidsaanspraken’ wordt de toename van de arbeidsaanspraken vermenigvuldigd met een in bijlage 3 opgenomen bedrag, dat jaarlijks – voor 1 januari van het jaar waarop het betrekking heeft – wordt vastgesteld en dat wordt gebaseerd op de alsdan verbindende CAO voor de akker- en weidebouw en de veehouderij.

4. Jaarlijks gaat de commissie na of de in het tweede en derde lid bedoelde bedragen wijziging behoeven.

5. De minister kan, gehoord de commissie, de in het tweede en derde lid bedoelde bedragen wijzigen vóór 1 januari van het jaar waarop de wijziging betrekking heeft.

Artikel 42

1. In de bijzondere gevallen kan de commissie bepalen dat in het begrenzingenplan één of meer specifieke beheersvergoedingen worden opgenomen die niet in de bijlagen 2a en 2b van deze regeling zijn vermeld.

2. De commissie stelt in het in het eerste lid bedoelde geval de grondslagen voor de berekening van de specifieke beheersvergoedingen vast.

Artikel 43

1. De beheersvergoeding voor de beheerspakketten G1 en B1, opgenomen in bijlage 1a, bestaat uit een vast bedrag per kalenderjaar en wordt gebaseerd op de ten tijde van het verzoek door de ondernemer gedane opgave naar de toestand op het tijdstip van de laatstgehouden landbouwtelling als bedoeld in artikel 24 van de Landbouwwet.

2. Bij de vaststelling worden per dier in aanmerking genomen voor:

a. runderen van 24 maanden of ouder, niet zijnde melkkoeien f 180–;

b. melkkoeien waarvan de melk niet voor verhandeling is bestemd f 180,–;

c. éénhoevigen van 6 maanden en ouder f 180,–;

d. runderen van 6 maanden of ouder, maar jonger dan 24 maanden f 108,–;

e. schapen en geiten f 27,– met dien verstande dat het beloop van het bedrag per kalenderjaar niet groter is dan het getal dat wordt gevonden door het door de ondernemer bij de in het eerste lid bedoelde landbouwtelling opgegeven aantal hectaren voedergewassen met f 180,– te vermenigvuldigen. Bij veengebieden wordt in plaats van het hiervoor onder a, b en c genoemde bedrag van f 180,– gelezen: f 260,–; in plaats van het onder d genoemde bedrag van f 108,– gelezen: f 156,– en in plaats van het onder e genoemde bedrag van f 27,– gelezen: f 39,– terwijl in plaats van f 180,– per hectare voedergewassen vermenigvuldigd wordt met f 260,– per hectare voedergewassen.

3. Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid worden in gebieden, die door de commissie als belangrijk voor de melkproduktie zijn aangewezen, bovendien ten hoogste 20 melkkoeien, waarvan de melk voor verhandeling is bestemd, in aanmerking genomen tegen een beloop van f 180,– per dier. Bij veengebieden wordt in plaats van f 180,– per dier f 260,– per dier in aanmerking genomen.

4. In afwijking van het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid bestaat de bijdrage met betrekking tot een bedrijf waarvan de bedrijfsoppervlakte slechts gedeeltelijk in een gebied als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, is gelegen, uit een bedrag dat op de voet van de voorgaande leden is vastgesteld vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het gedeelte van de bedrijfsoppervlakte waarvoor de beheersovereenkomst wordt gesloten en de noemer door de totale bedrijfsoppervlakte.

Paragraaf 3 De vergoedingen bij het beëindigen van de beheersovereenkomst

Artikel 44

1. Indien de beheersovereenkomst van rechtswege eindigt in het in artikel 28 bedoelde geval, dan wel op verzoek van het bureau en met goedvinden van de grondgebruiker wordt beëindigd, wordt aan de ondernemer een vergoeding toegekend, indien en voor zover de commissie dit noodzakelijk acht om de ondernemer in staat te stellen op de bedrijfsvoering, die door de commissie maatgevend wordt geacht, om te schakelen.

2. De vergoeding wordt toegekend voor de tijd, die naar het oordeel van de commissie nodig is voor de in het eerste lid bedoelde omschakeling.

Artikel 45

1. De in artikel 44 bedoelde beheersvergoeding is in het eerste kalenderjaar na de toekenning ten hoogste gelijk aan de beheersvergoeding, die in dat jaar aan de ondernemer zou zijn toegekend uit hoofde van de beheersovereenkomst.

2. In de daarna volgende kalenderjaren is de in artikel 44 bedoelde beheersvergoeding ten hoogste gelijk aan zodanige vergoeding in het alsdan laatst verstreken kalenderjaar, verminderd met het bedrag dat wordt gevonden door het in het eerste lid bedoelde bedrag te delen door het aantal op grond van artikel 44, tweede lid, vastgestelde jaren.

Paragraaf 4 Vervallen van het recht op beheersvergoeding

Artikel 46

Het recht op de beheersvergoeding vervalt zodra niet langer wordt voldaan aan één of meer ingevolge de artikelen 19 en 20 in de beheersovereenkomst geldende verplichtingen of voorwaarden.

Hoofdstuk 6 Verwerving

Paragraaf 1 Koopplicht

Artikel 47

1. Telkens wanneer met betrekking tot één of meer percelen grond, gelegen in een reservaatsgebied of gelegen in een natuurontwikkelingsproject dat is begrensd volgens de in hoofdstuk 2 beschreven procedure en waarvan in het begrenzingenplan is aangegeven dat verwerving gewenst is, aan het bureau een recht van eigendom of een ander goederenrechtelijk genotsrecht wordt aangeboden, is het bureau gehouden het hem aangeboden recht te verwerven.

2. Het gestelde in het eerste lid geldt niet voor zover de eigendom, dan wel het goederenrechtelijk genotsrecht berust bij een publiekrechtelijk lichaam of een particuliere natuurbeschermingsorganisatie.

Artikel 48

1. Het bureau is gehouden, telkens wanneer met betrekking tot één of meer percelen grond, die in een beheersgebied zijn gelegen en met betrekking waartoe een beheersovereenkomst is gesloten, aan het bureau een recht van eigendom of een bestaand goederenrechtelijk genotsrecht wordt aangeboden, het hem aangeboden recht te verwerven, indien de commissie aannemelijk acht dat met betrekking tot zodanige grond:

a. vervreemding of in gebruik afstaan, of

b. vestiging van een ander goederenrechtelijk genotsrecht ten gunste van één of meer personen niet kan plaats-vinden.

2. Het gestelde in het eerste lid geldt niet voor zover het eigendom, dan wel goederenrechtelijk genotsrecht berust bij een publiekrechtelijk lichaam of een particuliere natuurbeschermingsorganisatie.

Artikel 49

Het in artikel 48 bepaalde is niet van toepassing voor zover de beheersover-eenkomst uitsluitend betrekking heeft op de in bijlage 1a genoemde beheerspakketten G1, B1 of G9 of landschapsonderhoud.

Artikel 50

1. In gevallen als bedoeld in de artikelen 47 en 48 wordt de door het bureau te betalen grondprijs bepaald op basis van de daartoe in opdracht van het bureau getaxeerde waarde van de betrokken grond.

2. Bij de taxatie wordt in voorkomende gevallen geen rekening gehouden met de omstandigheid dat:

a. op de betrokken grond een aangepaste agrarische bedrijfsvoering uit hoofde van een beheersovereenkomst plaatsvindt;

b. dat de betrokken grond is gelegen in een beheersgebied, reservaatsgebied, of natuurontwikkelingsproject.

Artikel 51

1. Indien de uitkomst van de in opdracht van het bureau verrichte taxatie voor de andere bij de overeenkomst betrokken zijnde partij niet aanvaardbaar is, vindt in opdracht van die partij nadere taxatie van de betrokken grond plaats door een driemanschap waarvan:

a. een lid wordt aangewezen door die partij;

b. een lid wordt aangewezen door het bureau;

c. een lid wordt aangewezen door de onder a en b bedoelde personen gezamenlijk.

2. Het driemanschap verricht de nadere taxatie met inachtneming van het bepaalde in artikel 50, tweede lid.

3. Het driemanschap beslist met meerderheid van stemmen. De beslissing van het driemanschap heeft kracht van bindend advies ten aanzien van de te betalen grondprijs.

Artikel 52

De minister kan, gehoord de commissie, bij een in de Staatscourant bekend te maken besluit bepalen dat vanaf een door hem vast te stellen tijdstip, geen beroep kan worden gedaan op de koopplicht in natuurontwikkelingsprojecten, bedoeld in artikel 47.

Hoofdstuk 7 Probleemgebieden buiten relatienotagebieden

Artikel 53

Indien een landbouwbedrijf geheel of gedeeltelijk in een probleemgebied is gelegen, kan het bureau, met inachtneming van het bepaalde in artikel 43, op verzoek van de ondernemer een compenserende vergoeding toekennen als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van Verordening (EEG) nr.2328/91 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1991 betreffende de verbetering van de doelmatigheid van de landbouwstructuur (PbEG L 218), voor het in bijlage 1a genoemde beheerspakket G1 of B1.

Artikel 54

1. De commissie stelt de begrenzing van een probleemgebied vast op grond van een kaart met een topografische ondergrond op schaal van tenminste

1 : 25.000.

2. Het vaststellen van de begrenzing is tevens de aanwijzing als bedoeld in artikel 43, derde lid.

Artikel 55

Het bureau onderzoekt of en zo ja, in hoeverre de bedrijfsoppervlakte van het landbouwbedrijf waarop het verzoek betrekking heeft, in het gebied als bedoeld in artikel 54 gelegen is.

Artikel 56

1. Een vergoeding als bedoeld in artikel 53 kan slechts worden toegekend aan de ondernemer die met het bureau een schriftelijke overeenkomst aangaat waarin de rechten en verplichtingen van partijen zijn vastgelegd.

2. Een overeenkomst treedt in werking met ingang van de eerste dag van een kalendermaand.

Artikel 57

De artikelen 19 tot en met 29, 31 tot en met 35, 38, 39, 40, eerste lid, 43 tot en met 45 en 58 tot en met 60 zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in plaats van ’beheersovereenkomst’ onderscheidenlijk ’beheersvergoeding’ telkens wordt gelezen: overeenkomst onderschei-denlijk vergoeding.

Hoofdstuk 8 Geschillencommissie

Artikel 58

1. Er is een geschillencommissie.

2. De geschillencommissie heeft tot taak te beslissen inzake de haar schriftelijk voorgelegde geschillen uit beheersovereenkomsten.

Artikel 59

1. De geschillencommissie bestaat uit drie leden die worden benoemd door de commissie, te weten:

a. één lid, tevens voorzitter, op voordracht van de directeur van het bureau;

b. één lid, op voordracht van de directie Natuur, Bos, Landschap en Fauna;

c. één lid, op voordracht van het Landbouwschap.

2. Voor elk lid van een geschillencommissie kan een plaatsvervangend lid worden benoemd. De benoeming geschiedt op de wijze als in het eerste lid voorzien.

3. Het lidmaatschap en het plaatsvervangend lidmaatschap van de geschillencommissie is onverenigbaar met dat van de commissie en de provinciale commissie.

4. De leden en plaatsvervangende leden worden benoemd voor een zittingsperiode van vijf jaren, doch uiterlijk totdat zij de leeftijd van vijfenzes-tig jaren hebben bereikt.

5. De aftredende leden en plaatsvervangende leden, met uitzondering van hen, die de leeftijd van vijfenzestig jaren hebben bereikt, zijn terstond hernoembaar.

6. Degene, die in de geschillencommissie de plaats inneemt van een lid dan wel plaatsvervangend lid, wiens zittingsperiode nog niet verstreken was, heeft zitting tot het einde van die periode.

7. De geschillencommissie heeft haar zetel in Utrecht.

8. De directeur van het bureau vervult de functie van secretaris van de geschillencommissie.

Artikel 60

1. De voorzitter van de geschillencommissie, of namens deze de secretaris, roept de geschillencommissie bijeen zo spoedig mogelijk nadat een geschil ter beslechting is voorgedragen en voorts zo dikwijls als hij dit, voor het naar behoren vervullen van de taak van de geschillencommissie, wenselijk acht.

2. De geschillencommissie beslist met meerderheid van stemmen.

3. De geschillencommissie beslist naar redelijkheid en billijkheid.

4. De beslissing van de geschillencommissie heeft kracht van bindend advies.

5. Alvorens te beslissen stelt de geschillencommissie partijen in de gelegenheid zich te doen horen.

6. De geschillencommissie bepaalt bij haar beslissing op welke wijze de kosten van de behandeling van het geschil door partijen worden gedragen.

7. De voorzitter van de geschillencommissie geeft aan de betrokken partijen kennis van de beslissing.

8. De leden en plaatsvervangende leden zijn geheimhouding verplicht ten aanzien van hetgeen uit hoofde van hun functie als lid onderscheiden-lijk plaatsvervangend lid van de geschillencommissie ter kennis komt.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 61

1. Ten aanzien van beheers- of reservaatsgebieden onderscheidenlijk natuurontwikkelingsprojecten of groep van zodanige gebieden of projecten waarvoor beheersplannen onderscheidenlijk begrenzingenplannen zijn vastgesteld ter uitvoering van de Beschikking beheersovereenkomsten 1983, de Regeling beheersovereenkomsten 1988, de Regeling beheersovereenkomsten 1993 of de Regeling begrenzing natuurontwikkelingsprojecten, stellen gedeputeerde staten met in achtneming van de grenzen en beheersdoelstellingen van de op grond van die besluiten vastgestelde beheersplannen onderscheidenlijk begrenzingenplannen binnen drie maanden ná bekendmaking van deze regeling in de Staatscourant, een begrenzingenplan vast op de voet van het bepaalde in deze regeling.

2. Indien een beheersplan als bedoeld in het eerste lid specifieke beheerspakketten of beheersvergoedingen bevat, blijven deze beheerspakketten of beheersvergoedingen als zodanig gehandhaafd tenzij deze binnen de in het eerste lid bedoelde periode met inachtneming van de beheersdoelstellingen van dit beheersplan in overleg met de centrale commissie zijn gewijzigd.

3. Op een besluit tot vaststelling van het begrenzingenplan als bedoeld in het eerste lid zijn de artikelen 7, vierde lid, 9, 10, 13 en 14 niet van toepassing en met dien verstande dat artikel 11 slechts van toepassing is, indien het een aanpassing betreft van een specifiek beheerspakket of een specifieke beheersvergoeding als bedoeld in het tweede lid.

4. Indien voor een beheersgebied of een reservaatsgebied een beheersplan in voorbereiding is op basis van de Regeling beheersovereenkomsten 1993 op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze regeling worden die beheersplannen vanaf de fase waarin zij zich dan bevinden verder behandeld als een begrenzingenplan in voorbereiding in de daarmede overeenkomende fase en wordt het vastgesteld als begrenzingenplan, bedoeld in artikel 2.

Artikel 62

Beheersovereenkomsten kunnen ná de in artikel 61, eerste lid, bedoelde periode uitsluitend worden gesloten overeenkomstig de onderhavige regeling.

Artikel 63

1. Op overeenkomsten die betrekking hebben op probleemgebieden die zijn begrensd op grond van artikel 3 van de Beschikking bijdragen probleemgebieden blijft de Beschikking bijdragen probleemgebieden van toepassing tot het tijdstip waarop een beheersovereenkomst als bedoeld in het derde lid wordt gesloten.

2. Partijen kunnen overeenkomen de in het eerste lid genoemde overeenkomsten om te zetten in beheersovereenkomsten op grond van de onderhavige regeling.

3. Indien de ondernemer die een in het eerste lid bedoelde overeenkomst heeft gesloten, met betrekking tot hetzelfde perceel of perceelsgedeelte een beheersovereenkomst sluit op grond van de onderhavige regeling, wordt de in het eerste lid bedoelde overeenkomst geacht te zijn voortgezet in het in bijlage 1 a bedoelde beheerspakket G1 of B1.

Artikel 64

1. Op beheersovereenkomsten die zijn gesloten op basis van beheersplannen vastgesteld op grond van:

a. de Beschikking beheersovereenkomsten 1983,

b. de Regeling beheersovereenkomsten 1988 en

c. de Regeling beheersovereenkomsten 1993,

blijven de hiervoren genoemde beschikking onderscheidenlijk regelingen alsmede de daarop gebaseerde beheersplannen van toepassing tot het tijdstip waarop deze van rechtswege zijn beëindigd dan wel deze overeenkomsten zijn omgezet in overeenkomsten op grond van de onderhavige regeling.

2. Op de in het eerste lid bedoelde beheersovereenkomsten, die op grond van artikel 60, eerste lid, onderdeel b, van de Beschikking beheersovereenkomsten 1983 zijn voortgezet dan wel op de in artikel 74, derde lid, van de Regeling beheersovereenkomsten 1988 bedoelde beheersovereenkomsten zijn, na wijziging van het beheersplan, terzake van de geschillencommissie uitsluitend de artikelen 58 tot en met 60 deze regeling van toepassing.

Artikel 65

In artikel 17 van de Beschikking grondbankstelsel1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In de aanhef worden de woorden ’artikel 5, eerste lid, sub a, van de Regeling beheersovereenkomsten 1993 (Stcrt. 1988, 149)’, vervangen door: artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling.

2. In onderdeel b worden de woorden ’als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Regeling beheersovereenkomsten 1993’, vervangen door: als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, en worden de woorden ’als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Regeling beheersovereenkomsten 1993’, vervangen door: als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling.

Artikel 66

In artikel 2, onderdeel k, van de Beschikking betreffende de werkzaamheden bureau beheer landbouwgronden2 worden de woorden: ’artikel 1, onder n, van de Regeling beheersovereenkomsten 1993’, vervangen door: artikel 1, onder k, van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling.

Artikel 67

In de Regeling onderhoudsovereenkomsten landschapselementen3 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In artikel 7, eerste lid, worden de woorden ’Regeling beheersovereenkomsten 1993’ vervangen door: Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling.

2. In artikel 10, tweede lid, worden de woorden ’artikel 5 van de Regeling beheersovereenkomsten 1993’ vervangen door: artikel 5 van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling.

Artikel 68

In artikel 1, tweede lid, onderdeel a, van de Regeling instelling en werkwijze provinciale commissies beheer landbouwgronden4, worden de woorden ’Regeling beheersovereenkomsten 1993’ vervangen door de woorden: Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling.

Artikel 69

De Regeling beheersovereenkomsten 1993 en de Regeling begrenzing natuurontwikkelingsprojecten worden ingetrokken.

Artikel 70

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 71

Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 9 mei 1995. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
J.J. van Aartsen.

1 Stcrt. 1982, 252, laatstelijk gewijzigd bij regeling van 13 februari 1995, Stcrt. 35.

2 Stcrt. 1982, 253, laatstelijk gewijzigd bij regeling van 22 december 1992, Stcrt. 123.

3 Stcrt. 1977, 82, laatstelijk gewijzigd bij regeling van 30 december 1991, Stcrt. 1992, 1.

4 Stcrt. 1988, 149, laatstelijk gewijzigd bij regeling van 22 december 1992, Stcrt. 253.

Toelichting

I Algemeen

In de onderhavige regeling zijn de Regeling beheersovereenkomsten 1993 en de Regeling begrenzing natuurontwikkelingsprojecten geïntegreerd.

De nieuwe regeling is een gevolg van de in september 1993 door de commissie beheer landbouwgronden afgeronde evaluatie van de hiervoren genoemde regelingen. In deze evaluatie zijn vooral aan de orde geweest de procedures en inhoud van de regeling beheersovereenkomsten met name ten aanzien van de beheersovereenkomsten, de beheerspakketten en de beheersvergoedingen. Belangrijke reden voor de evaluatie is geweest het vasthouden en verbreden van het maatschappelijk draagvlak voor uitvoering van het relatienotabeleid door middel van zo doelmatig mogelijke uitvoeringsbepalingen en adequate vergoedingen.

Alhoewel de onderhavige regeling inhoudelijk veel gelijkenis vertoont met de voorschriften van de ingetrokken regelingen zijn er toch verschillen. Op de belangrijkste wordt hierna ingegaan.

De ervaring leert dat bij het opstellen van beheersplannen de aandacht vooral is gericht op begrenzing en doelstellingen. Beheerspaketten en -vergoedingen worden steeds meer als een landelijk gegeven beschouwd. Opname hiervan in het beheersplan is in feite niet meer noodzakelijk. Bekendheid ermee is vooral een zaak van goede voorlichting. De onderhavige regeling maakt dan ook een onderscheid tussen die onderdelen, die in een begrenzingenplan moeten voorkomen te weten begrenzing en beheersdoelstellingen en die onderdelen, zoals beheerspakketten en -vergoedingen, welke uitsluitend nog in de regeling zelf worden opgenomen. Als gevolg hiervan zijn deze pakketten en vergoedingen landelijk toepasbaar in alle plannen.

Met het vaststellen van de onderhavige regeling wordt de Regeling beheersovereenkomsten 1993 (Stcrt.1992, 253) en de Regeling begrenzing natuurontwikkelingsprojecten (Stcrt. 1991, 123) ingetrokken. Het incorporeren van beide regelingen in elkaar is mogelijk omdat ze nagenoeg dezelfde procedures kennen.

Op de regeling is de procedure van de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard met betrekking tot de voorbereiding van een voorontwerp-begrenzingenplan. Weinig aannemelijk acht ik het overigens dat een besluit tot vaststelling van een begrenzingenplan vatbaar zal zijn voor beroep. De beoordeling daarvan is evenwel aan de administratieve rechter voorbehouden.

II Adviesronde

De ontwerp-regeling is om advies voorgelegd aan de Natuurbeschermingsraad, het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Centrale Landinrichtingscommissie en de Commissie Beheer Landbouwgronden. Laatst genoemde commissies konden zich behoudens een enkele opmerking met het ontwerp verenigen.

Het voorstel van de Natuurbescher-mingsraad om het voorweidepakket

bij graslandbeheer te laten vervallen omdat zij de effectiviteit hiervan gering achtte, is niet overgenomen.

Het pakket is juist opgenomen omdat, gezien de goede inpasbaarheid in de agrarische bedrijfsvoering er ook behoefte bestaat aan een pakket voor het gehele perceel dat meer omvat dan het basispakket doch minder ver gaat dan een rustperiode van 1 april tot ten minste 1 juni. De verwachting is dat het resultaat van dit pakket beduidend hoger zal zijn dan het oude en nieuwe pakket basisbeheer. Het is gericht op het behoud van weidevogelpopulaties en heeft met name betekenis voor onder andere laatbroedende soorten weidevogels en kuikens van bijvoorbeeld de grutto afkomstig van omliggende percelen.

Daarnaast bestond er twijfel bij de raad omtrent de botanische verschralingsdoelstelling van de pakketten G10 en G11. Hieromtrent zij echter opgemerkt dat de extensieve beweiding volgens deze pakketten bedoeld is voor gebieden waar het haast onmogelijk of niet gebruikelijk is te maaien zoals in het reliëf rijke Limburg en in delen van de uiterwaarden. Door de begindatum van de periode waarin niet bemest en gemaaid mag worden en waarin beweiding beperkt is toegestaan op 1 oktober te stellen, wordt bereikt dat er minder dierlijke mest op het land komt en de stikstofgift door een geringere beweidingsdichtheid wordt beperkt. Dit komt de natuurwaarden van de vegetatie naar verwachting ten goede. De raad miste bepalingen omtrent het niet mogen gebruiken van zuiveringsslib. Het wordt echter niet nodig geacht om naast de reeds vigerende voorschriften in het kader van het Besluit Kwaliteit en Gebruik Overige Organische Meststoffen dat per 1 januari 1993 in werking is getreden aanvullende voorwaarden te stellen. Anders dan de raad kennelijk veronderstelt bestaat er in de praktijk wel degelijk inzicht in de effectiviteit van de verschillende beheerspakketten. Ondermeer de natuurwetenschappelijke effectiviteit alsmede de sociaaleconomische aspecten worden sinds 1988 al planmatig onderzocht via een daarvoor speciaal opgezet evaluatieprogramma. In dit kader vindt ook registratie en analyse van de deelnamebereidheid plaats. Het onderzoek heeft enerzijds tot functie het verloop en de ontwikkelingen nauwkeurig te kunnen volgen, anderzijds het instrument van beheerspakketten als basis van natuurbeleid kritisch te kunnen beoordelen. In het Evaluatieverslag beheersregelingen, waaraan ruime bekendheid wordt gegeven, wordt een en ander jaarlijks verwoord.

Het IPO benadrukt dat de regeling te zijner tijd dient te worden aangepast op basis van de uitwerking van het IPO/LNV akkoord. Het ligt voor de hand dat afspraken over de verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk en provincie bij bijvoorbeeld de planning van natuurontwikkelingsprojecten, zo de regeling op een gegeven moment daar onvoldoende op aansluit, in de regeling nader zullen worden gepreciseerd.

Aan de overig opmerkingen van de raad en het IPO is – zo nodig – in de tekst van de regeling danwel artikelsgewijze toelichting aandacht geschonken.

III Toelichting bij de artikelen

Artikelen 2-17 – Omdat de beheerspakketten en de beheersvergoedingen ingevolge de onderhavige regeling niet meer in de beheersplannen voorkomen én omdat ook de procedures met betrekking tot de begrenzing van relatie-notagebieden en natuurontwikkelingsprojecten zijn geïncorporeerd, wordt in artikel 2 niet meer gesproken over beheersplan doch over begrenzingenplan. Evenals voorheen wordt ingevolge artikel 12 ook dit plan door gedeputeerde staten vastgesteld. De procedure is inhoudelijk niet gewijzigd zij het dat een aantal voorschriften met betrekking tot de voorbereidingsprocedure zijn vervallen omdat de Algemene wet bestuursrecht, waarop hierna verder wordt ingegaan, daarin voorziet.

Aangezien beheerspakketten en beheersvergoedingen, zoals hiervoren reeds werd aangeduid, geen deel uitmaken van het begrenzingenplan bestaat dit plan nog slechts uit de onderdelen ’begrenzing’ en ’beheersdoelstellingen’. De beheerspakketten en de beheersvergoedingen zijn in feite al lange tijd een landelijk gegeven.

De provinciale commissie beheer landbouwgronden stelt op verzoek van gedeputeerde staten een voorontwerp-begrenzingenplan op voor het beheersgebied, reservaatsgebied ofwel natuurontwikkelingsproject; dit met inachtneming van de door gedeputeerde staten vastgestelde ontwerp-gebiedsbegrenzing. Gedeputeerde staten kunnen evenals voorheen het doen van voorstellen voor de gebiedsbegrenzing echter ook aan de provinciale commissie zelf overlaten die deze dan opnemen in het voorontwerp-begrenzingenplan.

Evenals dat voorheen met een beheersplan geschiedde, pleegt deze commissie bij het opstellen van het voorontwerp-begrenzingenplan overleg met betrokken openbare lichamen en andere van belang zijnde instanties. Uiteraard is dit ook het geval met betrekking tot de landinrichtingscommissie, indien een gebied of project in een landinrichtingsgebied gelegen is. Ingevolge artikel 7, vierde lid, behoeft anders dan vroeger de provinciale commissie echter niet in alle gevallen meer overleg te plegen met de betrokken overheden of de landinrichtingscommissie. De provinciale commissie behoeft dit niet te doen als zij zich ervan heeft vergewist dat dit genoegzaam is gebeurd, bijvoorbeeld door gedeputeerde staten zelf bij het vaststellen van de ontwerp-gebiedsbegrenzing.

In de regeling is expliciet voorgeschreven dat de inspraakprocedure met betrekking tot het voorontwerp-begrenzingenplan onderworpen is aan de Algemene wet bestuursrecht. Met behoud van de onderscheiden elementen uit de voorheen geldende procedure is op de vaststelling van het voorontwerp door gedeputeerde staten afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

In artikel 9 is daaromtrent een regeling opgenomen. Deze leidt ertoe dat het door de provinciale commissie voorbereide voorontwerp-begrenzingenplan ingevolge artikel 3.11 van de Algemene wet bestuursrecht door gedeputeerde staten ter inzage wordt gelegd op het provinciehuis. In aanvulling hierop is in artikel 9 bepaald dat terinzagelegging ook geschiedt op de griffies van de betrokken gemeenten en waterschappen (artikel 9, onderdeel b). Eveneens afwijkend van de Algemene wet bestuursrecht is dat de ter inzagelegging geschiedt voor een ieder (artikel 9, onderdeel d). Ingevolge artikel 3.12 van de Algemene wet bestuursrecht wordt voorafgaand aan de terinzagelegging daarvan mededeling gedaan teneinde hieraan voldoende bekendheid te geven. Daarbij dienen gedeputeerde staten aan te geven waar en wanneer de stukken ter inzage liggen en wie in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijzen te doen blijken (artikel 3.12 , derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht).

Omdat de Algemene wet bestuursrecht geen maximum termijn bepaalt gedurende welke stukken ter inzage liggen, is in artikel 9, onderdeel c, bepaald dat deze termijn 4 vier weken bedraagt. Tot uiterlijk twee weken na afloop van die termijn kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht. Ingevolge artikel 3.13 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen zienswijzen ook mondeling naar voren worden gebracht. Daarvan dient ingevolge dat artikel verslag te worden gemaakt.

Na verloop van deze procedure stellen gedeputeerde staten het voorontwerp begrenzingenplan vast nadat de provinciale commissie over de resultaten van de terinzagelegging heeft geadviseerd en nadat een eventueel gewijzigd plan is opgesteld (artikel 10 en 11, eerste lid). Overeenkomstig de voorheen geldende procedure wordt dit voorontwerp vervolgens in handen gesteld van de commissie beheer landbouwgronden. Op basis van het door deze commissie vastgestelde ontwerp, stellen gedeputeerde staten het begrenzingenplan daarna definitief vast.

Een begrenzingenplan moet ingevolge artikel 2 één of meer van de in bijlage 1 genoemde doelstellingen bevatten. Voor wat betreft de verwerving van gronden in reservaatsgebieden en natuurontwikkelingsprojecten gelden nog dezelfde overwegingen en uitgangspunten als voorheen ingenomen ten aanzien van de Regeling begrenzing natuurontwikkelingsprojecten. De vaststelling van een begrenzingenplan zal mede moeten geschieden op basis van het Natuurbeleidsplan én het Structuurschema Groene Ruimte. Een begrenzingenplan heeft in principe een onbeperkte geldigheidsduur. Ingevolge artikel 15 wordt aan het einde van een periode van tien jaar, of zoveel eerder als nodig, nagegaan of het plan wijziging behoeft. In het geval van wijziging van een begrenzingenplan zijn terzake de voorbereiding en vaststelling de artikelen 6 tot en met 14 van toepassing; ingeval van gehele of gedeeltelijke intrekking slechts de artikelen 7, eerste en vierde lid, alsmede de artikelen 8, 11, en 12. In deze gevallen hebben een aantal specifieke op de voorbereiding betrekking hebbende artikelen geen betekenis. In een enkel geval kunnen, doch hiervan kan ingevolge artikel 19, tweede lid, slechts bij uitzondering sprake zijn, in een begrenzingenplan beheerspakketten of -vergoedingen worden opgenomen die afwijken van de in de regeling opgenomen beheerspakketten en -vergoedingen. Die situatie kan zich alleen voordoen in het geval dat een relatienotagebied zo specifiek is dat afwijking van het standaardbeheer noodzakelijk is. In deze gevallen blijft opname van de afwijkende beheerspakketten en -vergoedingen nodig. Zulks wordt nader uitgewerkt in de artikelen 37 en 42.

Artikelen 18-35 – Artikel 18 geeft aan in welke gevallen en onder welke voorwaarden in een beheers- of reservaatsgebied beheersovereenkomsten kunnen worden gesloten. Begrenzing van een gebied impliceert evenwel niet dat daarmede óók een plicht tot het sluiten van beheersovereenkomsten voor een ondernemer ontstaat. Het sluiten van beheersovereenkomsten geschiedt geheel op basis van vrijwilligheid. Geen overeenkomsten worden gesloten ten aanzien van natuurontwikkelingsprojecten. In artikel 19 is aangegeven wat de overeenkomst moet bevatten. Omwille van practisch administratieve redenen is bepaald dat een beheersovereenkomst ingaat per eerste van een kalendermaand (artikel 24).

Ook met betrekking tot het regime terzake de beheersovereenkomst is gezien de eerdergenoemde evaluatie, een aantal wijzigingen gerealiseerd. Met het nieuwe artikel 25 waarin is bepaald dat een beheersovereenkomst wordt gesloten voor een periode van vijf jaar wordt de termijn aangeduid die ook wordt genoemd in de Verorde-ning (EEG) nr. 2078/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van

30 juni 1992 betreffende landbouwproduktiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer (PbEG L 215).

Anders dan voorheen is ingevolge artikel 27 jaarlijkse tussentijdse beëindiging van de overeenkomst ten aanzien van een perceel mogelijk, zij het dat bij tussentijdse beëindiging binnen de eerste periode van vijf jaar waarvoor de beheersovereenkomst is gesloten, de ondernemer verplicht is een boete ter grootte van twee kwartaaltermijnen te betalen. Voorts kan in die gevallen gedurende een aangesloten periode van tenminste drie jaar met betrekking tot hetzelfde perceel ingevolge artikel 27, tweede lid, door de betrokken ondernemer geen overeenkomst meer worden gesloten. Ook geldt de verplichting niet meer om bij overdracht van grond in beheers- of reservaatsgebieden de overeenkomst ’mee te leveren’, desgewenst kan de overeenkomst dus worden beëindigd.

Voor de door de Natuurbescher-mingsraad naar voren gebrachte bezorgdheid van mogelijk discontinuïteit in het systeem tengevolge van deze wijzigingen behoeft geen reden te bestaan. De wijzigingen houden alle juist maatregelen in die beogen de weerstand die veelal bestaat tegen het zich voor langere tijd moeten binden

– zonder dat direct alle konsekwenties kunnen worden overzien – te verkleinen en daardoor de effectiviteit en uiteindelijk dus ook continuïteit te vergroten.

De mede-ondertekening van beheersovereenkomsten door de verpachter is komen te vervallen. Artikel 30 van de Pachtwet biedt de verpachter voldoende garanties ten opzichte van het handelen van de pachter. Dit artikel bepaalt dat de pachter niet zomaar de bestemming, gedaante of inrichting van het verpachte kan veranderen. Indien hiervan sprake is heeft hij de toestemming van de verpachter nodig. Uiteindelijk kan de zaak aan de grondkamer worden voorgelegd. Bovendien wordt de waarde van de grond door een beheersovereenkomst niet ongunstig beïnvloed. De verpachtershandtekening is daarnaast niet meer nodig, omdat een mogelijk beperkende voorwaarde jegens de verpachter is komen te vervallen namelijk de verplichting om bij verkoop van een perceel waarvoor een beheersovereenkomst is afgesloten, dat perceel bij voorrang aan het bureau beheer landbouwgronden aan te bieden. Een en ander neemt overigens niet weg dat het niet meer dan redelijk lijkt ten einde misverstanden te voorkomen dat een pachter over de wenselijkheid en de effecten van het sluiten van een beheersovereenkomst vóóraf overleg pleegt met de verpachter.

Voor reservaatsgebieden wordt de 1 december 1977-regeling gehandhaafd, dat wil zeggen dat de mogelijkheid blijft om daar beheersovereenkomsten te sluiten op gronden in eigendom bij Staatsbosbeheer of een particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisatie voor zover die vóór 1 december 1977 in gebruik zijn gegeven en er sprake is van ononderbroken gebruik sindsdien. In beheersgebieden kunnen geen beheersovereenkomsten worden gesloten op gronden van Staatsbosbeheer en particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties.

Artikelen 38-43 – In de nieuw gekozen systematiek naar aanleiding van de evaluatie worden, zoals al is gesteld, de vergoedingen geregeld bij de onderhavige regeling zelf. De artikelen 40 tot en met 43 bevatten de componenten waaruit de vergoeding is opgebouwd, terwijl de grondslagen voor de berekening van de vergoedingen zijn neergelegd in de bijlagen 2a en 2b. De wijzigingen omvatten allereerst een technische revisie van onvolkomenheden. In de laatste jaren waren de vergoedingen voor zware pakketten door diverse oorzaken zo weinig aansprekend geworden dat de animo voor het sluiten van overeenkomsten met dergelijke pakketten gering was geworden. Derhalve is op de tweede plaats een marge ingebouwd namelijk van 5% voor het lichte beheer en 15% voor het zware beheer. De Natuurbescher-mingsraad stelde voor de marge van 15% te koppelen aan beheerspakketten met een uitgestelde maai of weide datum vanaf 15 juni en aan randenbeheer met een minimale randbreedte van 3 meter (grasland) respectievelijk 5 meter (bouwland). Voor de overige pakketten zou dan naar zijn mening een marge van 5% kunnen gelden. Uitgangspunt van de gewijzigde systematiek is echter dat het onderscheid primair rekening houdt met welke pakketten tot substantiële – zowel in kwalitatief als kwantitatief opzicht – natuurwaarden kan worden gekomen en secundair naar de mate waarin deze pakketten ingrijpen in de agrarische bedrijfsvoering. Bovendien wordt bereikt door slechts twee marges te nemen dat de systematiek eenvoudig en overzichtelijk blijft.

Met deze marge wordt naar rato onder meer ook gestalte gegeven aan een component die tot dusverre in het vergoedingensysteem buiten beeld is gebleven, namelijk de extra zorg en risico’s voor het bedrijfsmanagement die het sluiten van een ’zware’ beheersovereenkomst meebrengt. De berekeningswijze voor de vergoeding behorende bij beheerspakket 1 (bergboerenpakket), zoals neergelegd in artikel 43, is ongewijzigd gebleven.

Artikelen 44 en 45 – Evenals voorheen wordt bij de berekening van de beëindigingsvergoeding uitgegaan van de gangbare bedrijfsvoering in de uitgangssituatie. De hoogte van de beëindigingsvergoeding kan maximaal gelijk zijn aan de hoogte van de beheersvergoeding. Ook nu bestaat derhalve de mogelijkheid om voor zover noodzakelijk met de reële kosten van omschakeling rekening te houden.

Artikelen 47 en 48 – In deze artikelen is, anders dan voorheen, geen koopplicht meer opgenomen voor het bureau beheer landbouwgronden in een reservaatsgebied, beheersgebied of natuurontwikkelingsproject voor eigendommen van publiekrechtelijke lichamen of particuliere natuurbeschermingsorganisaties. Een en ander houdt mede in dat er geen koopplicht meer bestaat tegenover gemeenten. Voor het overige is de regeling met betrekking tot de koopplicht niet gewijzigd ten opzichte van de ingetrokken regeling inzake beheersovereenkomsten.

Artikel 52 – Een soortgelijke bepaling was ook opgenomen in de ’Regeling begrenzing natuurontwikkelingsprojecten’. Ondanks de door het IPO geuite bezwaren tegen opname is het artikel toch gehandhaafd omwille van de budgettaire beheersbaarheid van de koopplicht in natuurontwikkelingsprojecten.

Artikelen 53-57 – Deze artikelen zijn materieel gelijk aan de overeenkomstige artikelen van de Regeling beheersovereenkomsten 1993.

Artikelen 58-60 – De bepalingen met betrekking tot de geschillencommissie zijn eveneens gelijkluidend aan die van de Regeling beheersovereenkomsten 1993.

Artikelen 61-64 – De huidige beheersplannen zullen inhoudelijk worden gehandhaafd zij het dat de bestaande beheers- en begrenzingenplannen binnen een termijn van drie maanden moeten worden vastgelegd als begrenzingenplannen op basis van de onderhavige regeling. In dit geval kunnen een aantal artikelen van de voorbereidingsprocedure buiten toepassing blijven omdat het om een louter formele omzetting gaat van het ene in het andere plan. Ná het verstrijken van die periode is er dan alleen nog sprake van begrenzingenplannen (artikel 61). Beheersplannen welke zich nog in een stadium van voorbereiding bevinden en derhalve nog niet door gedeputeerde staten zijn vastgesteld zullen vanaf het stadium van voorbereiding waarin zij zich bevinden verder worden behandeld als begrenzingenplan in een zelfde stadium van voorbereiding (artikel 61, vierde lid). Beheersovereenkomsten gesloten op basis van de oude regelingen blijven ongewijzigd tot het moment waarop de termijn waarvoor zij zijn aangegaan is verstreken.De overeengekomen beheerspakketten en -vergoedingen blijven derhalve van kracht. De ondernemer heeft niettemin altijd de gelegenheid zijn overeenkomst in overleg met het bureau beheer landbouwgronden aan de nieuwe regeling aan te passen (artikel 64, eerste lid). Nieuwe overeenkomsten zullen overeenkomstig artikel 62 alleen nog kunnen worden gesloten op basis van de onderhavige regeling na afloop van de in artikel 61, eerste lid, bedoelde periode van drie maanden. In de praktijk wordt zo nog drie maanden het regime bestendigd dat voorheen gold, en dat bepaalde dat beheersovereenkomsten slechts per eerste van een kwartaal kunnen worden gesloten.

Artikel 63 regelt evenals in voorgaande regelingen het geval dat op een perceel of perceelsgedeelte een bergboerenovereenkomst is gesloten. Partijen kunnen besluiten de overeenkomst om te zetten in een overeenkomst op basis van de onderhavige regeling. Voor wat betreft de bergboerenovereenkomst wordt die dan geacht te worden voortgezet met het in bijlage 1a overeenkomstige beheerspakket.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J.J. van Aartsen.

Bijlage 1

Beheersdoelstellingen

1. Beheersdoelstellingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling.

De volgende beheersdoelstellingen kunnen in het begrenzingenplan worden opgenomen: 1. Handhaven van de natuurlijke handicaps.

2. Handhaven en ontwikkelen van de weidevogelpopulaties (weidevogeldoelstelling).

3. Handhaven en ontwikkelen van waardevolle vegetaties (botanische doelstelling).

4. Onderhoud van landschapselementen.

5. Het tegengaan van nadelige beïnvloeding van natuurwaarden in natuurterreinen en landschapselementen (bufferdoelstelling).

6. Handhaven en ontwikkelen van een goed biotoop voor overige fauna (bijvoorbeeld vlinders, patrijzen, dassen, etc.).

Toelichting bij beheersdoelstellingen (bijlage 1)

I Algemeen

Een ondernemer die deelneemt aan de ’Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling’, geeft daarmee te kennen zijn bedrijfsuitvoering (voor een gedeelte van zijn bedrijf) te willen richten op waarden van natuur en landschap. Deze waarden zijn gebiedsspecifiek en worden vertaald in de beheersdoelstellingen in het begrenzingenplan.

Doelstelling 1 en daarmee beheerspakketten G1 en B1 (beheerspakketten met identieke beheersbepalingen) zijn in alle relatienotagebieden van toepassing. Zij vormen de basis van de andere beheerspakketten op grasland en bouwland. Verder kunnen doelstellingen 2, 3 of 4 van toepassing worden verklaard in een relatienotagebied. Aan deze doelstellingen zijn de overige beheerspakketten gekoppeld (zie voor de koppeling doelstellingen beheerspakketten bijlage 1a van deze regeling).

Enkele van de beheerspakketten dragen bij aan de realisatie van meerdere doelstellingen, andere meer specifiek aan realisatie van één van de drie doelstellingen. Daarnaast dragen al deze beheerspakketten tevens bij aan de realisatie van doelstellingen 5 en 6. Daarbij geldt in het algemeen dat hoe verder de beheersbepalingen worden uitgebreid, hoe meer en beter de doelstellingen worden gerealiseerd.

De basisvoorwaarden voor behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden zijn neergelegd in beheersbepalingen. In het volgende wordt een korte karakteristiek van de beheersdoelstellingen gegeven.

II Karakteristiek van de beheersdoelstellingen

Natuurlijke handicaps – Onder deze term worden omstandigheden verstaan die de produktie bemoeilijken. Voorbeelden hiervan zijn een ongunstige kavel- en perceelsstructuur, veel (micro)reliëf, periodieke overstromingen, de aanwezigheid van landschapselementen en een hoge grondwaterstand. Tegelijkertijd zijn dit de omstandigheden die de karakteristieke landschaps- en natuurwaarden bepalen. Behoud van de omstandigheden is essentieel voor behoud en ontwikkeling van variatie in natuur en landschap.

Weidevogels – Voor het behoud en ontwikkelen van de weidevogelpopulaties is een rustperiode van voldoende omvang van primair belang. De weidevogels krijgen dan voldoende tijd om hun nest uit te broeden en hun jongen groot te brengen. De voornaamste bronnen van verstoring van de rust zijn reguliere landbouwkundige maatregelen als rollen, slepen, bemesten, maaien, beweiden, doorzaaien, vollevelds chemisch bestrijden of andere handelingen die aan te merken zijn als oogsten van het gewas. Deze handelingen worden dan ook in de beheersbepalingen voor een bepaalde periode uitgesloten.

Vegetatie – Voor behoud en ontwikkeling van waardevolle vegetaties is een beperking van de voedselrijkdom van de cultuurgrond van groot belang. Vegetaties van voedselarmere standplaatsen zijn in Nederland zeldzaam geworden vanwege de intensivering van het grondgebruik. Het aantal soorten is sterk achteruitgegaan waardoor ook de variatie in de fauna is afgenomen. In de beheersbepalingen wordt dan ook een beperking van de bemesting opgenomen ofwel direct door bemesting (gedurende een bepaalde periode) uit te sluiten ofwel indirect door uitstel van de eerste maai- en weidedatum. In het laatste geval zal een ondernemer niet of minder bemesten in het voorjaar om een zo goed mogelijke kwaliteit van het gewas te behouden.

Onderhoud van landschapselementen – Veel gebieden ontlenen hun natuurwetenschappelijke en landschapswaarden aan de aanwezigheid van kleine bosjes, houtwallen, poelen, heggen enz. Vroeger hadden deze landschapselementen een duidelijke produktiefunctie. Deze is voor de meeste elementen verloren gegaan. Voor behoud van deze elementen is onderhoud noodzakelijk. In de diverse beheersbepalingen wordt de mogelijkheid daartoe geboden.

Verantwoordelijkheid van de ondernemer – Een ondernemer bepaalt door zijn handelen de kansen voor natuur op zijn bedrijf. Een aantal handelingen is vastgelegd in de beheersbepalingen. Daarnaast is een groot aantal andere werkzaamheden te noemen die een positieve dan wel negatieve invloed hebben op de natuur. De ondernemer zal in veel gevallen zelf kunnen beoordelen of door hem voorgenomen werkzaamheden goed zijn voor de natuur op zijn bedrijf.

Het uitgangspunt bij een beheersovereenkomst is – zoals weergegeven in artikel 20 onderdeel b van deze regeling – dat een ondernemer de verantwoordelijkheid neemt bij zijn bedrijfsvoering zo goed mogelijk rekening te houden met natuur- en landschapswaarden, ook al volgt dat niet rechtstreeks uit de beheersbepalingen.

Bijlage 1a

Beheersbepalingen

In onderstaande schema’s worden de beheersbepalingen voor het graslandbeheer, het bouwlandbeheer en het landschapsonderhoud weergegeven.

Begrippen:

– handhaven van de natuurlijke handicaps, deze bepaling bestaat uit de volgende vier onderdelen:

1. Geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van de topografische kavel- en perceelsstructuur, het micro-reliëf, de bodemstructuur of het bodemprofiel.

2. Geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van de begreppeling of de detailontwatering of leiden tot verlaging van de grondwaterstand c.q. slootwaterpeilen.

3. Geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van de aanwezige landschapselementen, anders dan ten behoeve van het behoud van het element.

4. Indien bij aanvraag van een overeenkomst particuliere onderbemaling plaatsvindt dient deze, zolang ze voortduurt, zodanig te geschieden dat in de winter en in het voorjaar (tot

1 juni) de drooglegging niet verder gaat dan de drooglegging van de niet onderbemalen gronden in het peilvak waartoe dat perceel behoort.

– een vee-eenheid (ve): elk van de hieronder genoemde categorieën staat voor één vee-eenheid:

a. één rund ouder dan 24 maanden;

b. één eenhoevige ouder dan 6 maanden;

c. twee runderen jonger dan 24 maanden;

d. twee schapen of geiten inclusief hun lammeren.

Gebruikte symbolen:

• = bepaling van toepassing

o = bepaling facultatief

Beheersbepalingen landschapsonderhoud

Het onderhoud van landschapselementen heeft betrekking op de volgende landschapselementen: kleine wateren, sloten en greppels, houtsingels, hakhoutbosjes, geriefbosjes, knotbomen, bomenrijen, solitaire bomen, houtwallen, steilranden, houtkaden, heggen, veenputten en rietkragen.

De basis van het landschapsonderhoud wordt voor alle elementen gevormd door drie bepalingen:

LB1 Geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van de aanwezige landschapselementen anders dan ten behoeve van het behoud van het element

LB2 Geen chemische bestrijdingsmiddelen en meststoffen inbrengen en niet branden in of in de omgeving van het element LB3 Materiaal dat vrijkomt bij de verschillende onderhoudsmaatregelen afvoeren uit de directe omgeving van het element

Naast de verplichte bepalingen bestaat een keur uit facultatieve bepalingen die afhankelijk van het landschapselement, de gewenste onderhoudsfrequentie en de actuele onderhoudstoestand in de overeenkomst kunnen worden opgenomen. De keuze van zinvolle handelingen wordt gemaakt door het Bureau Beheer Landbouwgronden in samenspraak met de ondernemer. Er worden drie categorieën bepalingen onderscheiden:

J Jaarlijks onderhoud

P Periodiek onderhoud

A Achterstallig onderhoud

Bepalingen voor jaarlijks onderhoud

LJ1 Plaatsen en onderhouden van een veekerende afrastering op minimaal 1 m van het element

LJ2 Verwijderen van waterplanten uit het element en wel in de periode 1 september tot 15 oktober

LJ3 Geen water onttrekken aan het element anders dan voor het drenken van vee dat de aan het element grenzende percelen beweidt

LJ4 Maaien en afvoeren van grazige en rietachtige vegetaties

LJ5 Snoeien van heggen en wel in de periode 1 juli tot 1 maart

Bepalingen voor periodiek onderhoud LP1 Uitdiepen/uitbaggeren van het element eenmaal in de .. jaar te beginnen in .... (jaartal) en wel in de periode 1 september tot 15 oktober, en zodanig dat de wateroppervlakte ten minste .. m2 bedraagt en de waterdiepte in de diepste delen in de periode 1 oktober tot 1 april ten minste 50 cm bedraagt

LP2 Afzetten van de houtige beplanting van het element eenmaal in de .. jaar te beginnen in .... (jaartal) en wel in de periode 1 november tot 1 maart; in het element worden .. (aantal) ...... (soort) als overstaanders gehandhaafd

Bepalingen voor achterstallig onderhoud

LA1 Uitdiepen/uitbaggeren van het element en wel in de periode 1 september tot 15 oktober, en zodanig dat de wateroppervlakte ten minste .. m2 bedraagt en de waterdiepte in de diepste delen in de periode 1 oktober tot 1 april ten minste 50 cm bedraagt

LA2 Afvoeren van in de omgeving van of in het element gestort afval

LA3 Inplanten van open plaatsen in het element met boom- en struiksoorten die kenmerkend zijn voor de structuur, het karakter en de soortensamenstelling van het element en de streek

LA4 Afzetten van (overjarige) houtige beplanting en wel in de periode 1 november tot 1 maart; in het element worden .. (aantal), ...... (soort) als overstaanders gehandhaafd

LA5 Herstellen van het wallichaam/de steilrand in de oorspronkelijke vorm

LA6 Herstellen van heggen in de voor de streek kenmerkende vorm en wel in de periode 1 november tot 1 maart

LA7 Afplaggen

LA8 Verwijderen van houtopslag

Naar boven