Toepassing van artikel 23 WTV voor ’witte gebieden’

Bekendmaking van de Minister van Verkeer en Waterstaat betreffende de toepassing van artikel 23 Wet op de telecommunicatievoorzieningen verband houdende met de voorgenomen liberalisering van de kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur.

10 april 1995

Nr. HDTP/95/9036/HW

De Minister van Verkeer en Waterstaat maakt het volgende bekend.

Inleiding

Het streven is er op gericht eind 1995 de wijziging van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen (WTV) in werking te doen treden waarbij de kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur wordt geliberaliseerd. Tegelijkertijd zal een Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur tot stand worden gebracht. Bedoelde wetsvoorstellen worden hierna verder genoemd de Interimwet. Als gevolg van deze interimwetgeving zal het overeenkomstig de ’Hoofdlijnennotitie herziening WTV’ (Kamerstukken II 1994/95, 21 693, nrs. 13 en 14) voor houders van een machtiging voor een draadomroepinrichting alsmede voor de houders van gemachtigde telecommunicatienetwerken zoals de Nederlandse Spoorwegen (N.S.) en de Elektriciteitsmaat-schappijen mogelijk zijn een infrastruc-

tuurvergunning te verkrijgen. Een dergelijke vergunning geeft hen het recht tot de aanleg en de exploitatie van kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur. Ook zullen aan de infra-structuurvergunning verplichtingen zijn verbonden zoals het leveren van huurlijnen en het verzorgen van interconnectieverbindingen. Openbare spraaktelefonie zal uiteraard verboden blijven.

Bij bekendmaking van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 30 november 1994 (Stcrt 1994, 233) wordt het toegestaan vooruitlopend op de nieuwe wetgeving op beperkte schaal met draadomroepinrichtingen experimenten uit te voeren om met de levering van telecommunicatiediensten tussen aangeslotenen op de draadomroepinrichtingen ervaring op te doen inzake mogelijk technische problemen en storingsgevoeligheid van het netwerk. Wel worden daarbij een aantal randvoorwaarden gesteld.

De bovenbedoelde wetsvoorstellen tot liberalisering van de kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur zijn aan de Raad van State om advies voorgelegd.

Geconstateerd moet worden dat een aantal gebieden in Nederland niet bedekt wordt door draadomroepinrichtingen, de zogenaamde witte gebieden, waardoor voor deze gebieden een afzonderlijke regeling in de wetstekst moet worden getroffen om tot afgifte van een infrastructuurvergunning te kunnen komen. Immers van een bestaande machtiginghouder van een draadomroepinrichting in deze gebieden is geen sprake. Het ligt in het voornemen om voor deze gebieden in de wet gedurende een beperkte periode na de inwerkingtreding van de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur een voorkeursrecht op een infrastructuurvergunning op te nemen voor de bestaande machtiginghouder in de gemeente waartoe het gebied behoort, of met zijn toestemming voor degene die die machtiging exploiteert. Hierdoor wordt versplintering van het beheer van de kabelinfrastructuur voorkomen. Dit is in lijn met de hoofdlijnennotitie waar uiteindelijk gestreefd wordt naar een bundeling van de lokale aanbieders, de N.S. en de Elektriciteitsmaatschappijen tot een tweede landelijke infrastructuuraanbieder naast Koninklijke PTT Nederland NV (KPN).

Nu het krachtens de eerder genoemde bekendmaking van november 1994 aan machtiginghouders van draadomroepinrichtingen is toegestaan met hun net op de aangewezen wijze te experimenteren vooruitlopend op de nieuwe wet, moet in lijn daarmee het ook voor de witte gebieden op overeenkomstige wijze mogelijk zijn de tijd tussen nu en de inwerkingtreding van de wetswijziging nuttig te gebruiken.

Dat nuttige gebruik kan niet worden bereikt langs de weg van artikel 21 WTV. Desbetreffende aanvragen moesten door mij worden afgewezen nu het wettelijke kader voor het verlenen van deze machtiging geen ruimte biedt. In een voorlopige voorziening bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven werd dit standpunt door de rechter gehonoreerd. Toch heb ik gemeend dat aan de praktijkbehoefte tegemoet dient te worden gekomen. Nu de weg van artikel 21 WTV is afgesloten heb ik een tijdelijke regeling moeten treffen via artikel 23 van de WTV. Daartoe ben ik in overleg getreden met KPN hetgeen geleid heeft tot de bereidverklaring van KPN om voor deze witte gebieden in de hierna genoemde gevallen integraal afstand te doen van het recht van eerste weigering op grond van artikel 23, tweede lid, onder a of b.

Volgens het bepaalde in dit tweede lid moet de Minister een gevraagde machtiging weigeren:

a. indien de houder van de concessie bereid en in staat is binnen een redelijke termijn en tegen redelijke voorwaarden het gebruik van een aan zodanige inrichting gelijkwaardige voorziening ter beschikking te stellen, of

b. anderszins een doelmatige verzorging van de telecommunicatie in het algemeen maatschappelijk en economisch belang zich tegen het verlenen van de machtiging verzet.

Voor de witte gebieden behoeft in de gevallen die hierna worden beschreven door het terugtreden van KPN een aanvraag voor een artikel 23-machtiging niet meer te worden getoetst aan het bepaalde in het tweede lid, onder a of b van artikel 23 van de WTV.

Uitgangspunten van de bekendmaking

A. KPN heeft verklaard afstand te doen van haar recht van eerste weigering voor kabelaanleg over openbare gronden in gebieden waar op het moment van deze bekendmaking geen machtiging voor een draadomroepinrichting van kracht is, doch alleen ten behoeve van een bestaande houder van een machtiging voor een draadomroepinrichting in de gemeente waartoe het gebied behoort. Door de betreffende aanvragers van een machtiging zal in deze situatie als gevolg van deze bekendmaking voortaan een aanvraag kunnen worden ingediend zonder enige inschakeling van KPN.

B. In de gebieden als bedoeld is KPN teruggetreden ten behoeve van de reeds bestaande machtiginghouder voor een draadomroepinrichting van de gemeente waar de witte plek zich bevindt zonder dat aan de omvang van het aan te leggen netwerk beperkingen worden gesteld. Met betrekking tot kabelaanleg in dat gebied door anderen dan bedoelde machtiginghouders of met betrekking tot kabelaanleg in andere gebieden blijft de bekendmaking van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 29 april 1994 (Stcrt. 1994, 94) onverkort van toepassing.

Interimperiode

A. De infrastructuur in het witte gebied.

De houders van een machtiging voor een draadomroepinrichting in een bepaalde gemeente kunnen voor de witte gebieden in die gemeente een aanvraag indienen om een machtiging voor een telecommunicatie-inrichting als bedoeld in artikel 23. De aanvraag kan worden ingediend tot 1 juli 1995.

Deze aanvragen zullen worden getoetst aan de vereisten voor de indiening van de aanvraag gesteld in artikel 15 van de WTV. Deze vereisten zijn neergelegd in het Besluit draadomroep- en kabelinrichtingen (Stb. 1988, 598) en in de daarop gebaseerde Regeling aanvragen telecommunicatiemachtigingen (Stcrt. 1989, 50).

Indien binnen een gemeente meerdere machtiginghouders als bedoeld in artikel 21 van de genoemde wet aanwezig zijn worden de aanvragen van die machtiginghouders dan wel de aanvragen van degenen die met hun toestemming de machtiging exploiteren in behandeling genomen en wel in de volgorde die wordt bepaald door het aantal aangeslotenen op de betreffende gemachtigde inrichtingen, in dier voege dat steeds de aanvraag van de machtiginghouder of exploitant met het hoogste aantal aangeslotenen het eerst wordt behandeld.

Het vorenstaande brengt mee dat slechts één machtiging kan worden verleend voor een zodanige inrichting binnen dat gebied. Dit laat uiteraard onverlet dat in dat gebied op de beperkte schaal waarin dit reeds mogelijk was op grond van de bekendmaking in de Staatscourant van 29 april 1994, 94 ook anderen machtiging voor kabelaanleg kunnen verwerven.

B. Het van toepassing zijnde regime.

Zowel bestaande houders van een artikel 23 machtiging voor kabelnetwerken van een provinciale of landelijke omvang die krachtens artikel 14, vijfde lid, vaste verbindingen mogen leveren aan de GSM-vergunninghouders als houders van een artikel 23 machtiging die hun machtiging hebben verkregen op grond van het bovenstaande en die de betreffende telecommunicatie-inrichting ook hebben aangelegd, moeten tevens in staat worden gesteld zich voor te bereiden op de gebruiksmogelijkheden die de bovenbedoelde wetgeving tot liberalisering zal inhouden. De Minister van Verkeer en Waterstaat is dan ook in afwachting van de inwerkingtreding van deze regelgeving voornemens gedurende de interimperiode, ten delen in afwijking van het in artikel 14 van de WTV opgenomen verbod, tegenover deze machtiginghouders de volgende beleidslijn te volgen:

– technische voorzieningen ter voorbereiding van de mogelijkheid om telecommunicatiediensten te leveren zullen niet worden belemmerd;

– technische experimenten door de houder van de machtiging dan wel door degene die de telecommunicatie-inrichting met toestemming van de machtiginghouder exploiteert, om met de levering van de telecommunicatiediensten tussen aangeslotenen op de telecommunicatie-inrichting ervaring op te doen inzake mogelijke technische problemen en storingsgevoeligheid van het netwerk zullen worden toegestaan indien de experimenten:

a. niet betreffen het verspreiden van programma’s daaronder begrepen toetsbeelden;

b. niet betreffen de spraaktelefoondienst zoals omschreven in de richtlijn van de commissie van de Europese Unie van 28 juni 1990 betreffende de mededinging op de markten voor telecommunicatiediensten (nr. 90/388/EEG; PbEG L 192/10);

c. worden uitgevoerd met toegelaten randapparatuur;

d. plaatsvinden op non-commerciële basis;

e. het aantal bij het experiment aangeslotenen redelijkerwijs voortvloeit uit de aard van bij het experiment betrokken techniek.

Door het hiervorenstaande worden de bedoelde machtiginghouders op gelijke voet behandeld als de houders van een machtiging van een draadomroepinrichting voor wie genoemde bekendmaking van 30 november 1994 (Stcrt. 1994, 233) geldt.

Het vorenstaande brengt uiteraard met zich mee dat de machtiginghouder zijn net mag koppelen met de bestaande draadomroepinrichting waarvoor hij binnen dezelfde gemeente eveneens een machtiging heeft.

De werking van deze bekendmaking eindigt op het tijdstip dat de interimwetgeving in werking treedt. Degenen die toestemming hebben gekregen artikel 23-inrichtingen op de hierboven aangegeven wijze te gebruiken kunnen hun aktiviteiten voortzetten en uitbreiden op grond van een te verlenen infrastructuurvergunning.

Behandeling van machtigingsaanvragen

Formulieren voor een machtigingsaanvraag zijn te verkrijgen bij de Directie Operationele Zaken van de HDTP te Groningen. Ten behoeve van aanvragen zoals onderhavige is een speciaal model verkrijgbaar.

Voldoet de aanvraag aan de wettelijke vereisten dan zal de beslissing door de Minister van Verkeer en Waterstaat in beginsel snel worden genomen. Eventueel moeten door de aanvrager nadere gegevens worden overgelegd. Krachtens artikel 13 van het Besluit draadomroep- en kabelinrichtingen wordt door de minister beslist binnen 3 maanden na indiening van de aanvraag welke termijn door de minister met maximaal zes maanden kan worden verlengd. De ondergetekende zal bevorderen dat beslissingen op aanvragen als bovenbedoeld die geldig zijn ingediend steeds binnen een termijn van 6 weken zullen worden afgehandeld.

Indien in uitzonderingsgevallen een voornemen tot een voor de aanvrager negatief besluit ontstaat, op grond van gegevens over feiten en belangen die de aanvrager betreffen en die niet in overeenstemming zijn met de gegevens die de aanvrager zelf terzake heeft verstrekt, dan wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze daarover naar voren te brengen. De aanvrager en KPN kunnen eventueel in de gelegenheid worden gesteld een mondelinge toelichting te geven op hun zienswijze.


’s-Gravenhage, 10 april 1995. De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink.

Naar boven