Ontwerp-wijziging besluiten gebruik dierlijke en overige organische meststoffen

31 maart 1995

Nr. J. 954498

Directie Juridische Zaken

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij maakt bekend dat binnen 30 dagen na de verschijningsdatum van dit blad bij hem wensen en bezwaren kenbaar kunnen worden gemaakt ten aanzien van onderstaand ontwerp van een algemene maatregel van bestuur houdende een wijziging van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen (Stb. 1991, 386, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 19 november 1994, Stb. 814), alsmede van het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen (Stb. 1991, 613, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 19 november 1994, Stb. 814). Wensen en bezwaren kunnen worden gericht aan: Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Directie Juridische Zaken, Postbus 20401, 2500 EK 's-Gravenhage.

's-Gravenhage, 31 maart 1995.
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,J.J. van Aartsen.

Ontwerp-Besluit, houdende een wijziging van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen en het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Ministers van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van ..., nr. J..., Directie Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 7 en 15 van de Wet bodembescherming;

Gezien de adviezen van de Raad voor het Milieubeheer en van de Technische commissie bodembescherming;

De Raad van State gehoord (advies van ..., nr. ...);

Gezien het nader rapport van Onze Ministers van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van ..., nr. J..., Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I In artikel 3, derde lid, van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen1 worden het tweede gedachtenstreepje en de tekst na dat streepje vervangen door:

– 150 kg P205 per jaar met ingang van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1995;

– 135 kg P205 per jaar met ingang van 1 januari 1996.

Artikel II

In artikel 21, derde lid, van het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen2 worden het tweede gedachtenstreepje en de tekst na dat streepje vervangen door:

– 150 kg P2O5 per jaar met ingang van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1995;

– 135 kg P2O5 per jaar met ingang van 1 januari 1996.

Artikel III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

1Stb. 1991, 386, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 19 november 1994, Stb. 814

2 Stb. 1991, 613, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 19 november 1994, Stb. 814

Nota van toelichting

1. Algemeen

In het onderhavige Besluit wordt de fosfaatgebruiksnorm voor grasland van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen (hierna: het Bgdm) per 1 januari 1996 bepaald op 135 kg fosfaat per hectare per jaar. Het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen (hierna: het Boom) wordt op overeenkomstige wijze gewijzigd.

2. Achtergronden

In de Notitie mest- en ammoniakbeleid derde fase (Kamerstukken II, 1992/93, 19 882, nr. 34; hierna: NDF) is aangekondigd dat er naar wordt gestreefd in het jaar 2000 voor wat betreft alle bedrijfstakken evenwichtsbemesting te bereiken. Onder evenwichtsbemesting moet in dit verband worden verstaan een gift aan fosfaat en stikstof in de vorm van dierlijke mest, andere organische meststoffen en kunstmest die gelijk is aan de onttrekking met de oogst van de gewassen met inachtneming van acceptabele verliezen. Deze evenwichtbemesting moet worden bereikt door de bemesting zo nauwkeurig mogelijk af te stemmen op de behoeften van het gewas. Om een ontwikkeling in de richting van evenwichtsbemesting te waarborgen, is voor de komende jaren nog een gefaseerde aanscherping van de fosfaatgebruiksnormen voorzien.

In de NDF is een tabel opgenomen waarin het traject van de aanscherping is aangegeven voor de fosfaatgebruiks- en verliesnormen in de periode 1995 tot 2000. Daarbij is uitgegaan van een voorlopige schatting van het acceptabele fosfaatverlies bij evenwichtsbemesting van 5 kg fosfaat per hectare per jaar. Bij de mondelinge behandeling van de NDF in de Tweede Kamer in december 1993 is aangegeven dat het uitgezette traject beschouwd moet worden als een indicatie en dat pas na nadere studie naar het acceptabele fosfaatverlies bij evenwichtsbemesting een definitieve keuze voor het traject kan worden gemaakt (Handelingen II 1993/94 UCV, 13 december 1993, nr. 022, blz 1-45 en Handelingen II 1994/94 plenair, nr. 14, 22 december 1993, blz. 3198-3112, 3265).

Sedertdien is overeenkomstig de aankondiging in de NDF te zamen met het landbouwbedrijfsleven een fosfaat-deskstudie uitgevoerd om na te gaan hoe groot het acceptabele fosfaatverlies bij evenwichtsbemesting is. Uit de resultaten van deze studie ('Fosfaatverliezen en fosfaatoverschotten in de Nederlandse landbouw', juli 1994) moet worden geconcludeerd dat er op basis van de huidige stand van de techniek een groot verschil is tussen wat milieuhygiënisch noodzakelijk en bij de huidige landbouwpraktijk haalbaar lijkt bij het beperken van de fosfaatverliezen. Voorts blijkt dat de informatie over mogelijkheden om dit verschil te overbruggen nog ontoereikend is. Dit betekent dat op dit moment nog niet duidelijk is welk exact niveau van fosfaatverlies in het jaar 2000 richtinggevend dient te zijn voor het traject van aanscherping in de periode daarvoor.

Er zijn echter gegronde redenen om deze onzekerheden er niet toe te laten leiden dat wordt afgestapt van het voornemen om in het geleidelijke traject van aanscherping richting het jaar 2000 een verdere stap te maken.

Een verdere aanscherping is nodig om de milieubelasting ten gevolge van fosfaatverliezen door het gebruik van dierlijke en overige organische meststoffen op grasland te verlagen. Daarmee wordt tevens bewerkstelligd dat de fosfaatverliezen die volgen uit de huidige fosfaatgebruiksnorm voor grasland meer op één lijn worden gebracht met de fosfaatverliezen die volgen uit het gebruik van dierlijke mest volgens de huidige fosfaatgebruiksnormen voor bouw- en maïsland. Uit de fosfaatgebruiksnormen voor 1995 volgt bij het gebruik van dierlijke mest gemiddeld genomen een hoger verlies aan fosfaat per hectare grasland, dan per hectare bouw- en maïsland. Uit de fosfaat-deskstudie blijkt in ieder geval dat het fosfaatverlies dat volgt uit de huidige fosfaatgebruiksnorm voor grasland hoger is, dan – bij de huidige produktiewijze en het huidige produktieniveau – nodig is indien een goede landbouwpraktijk in acht wordt genomen. In dit kader dient ook te worden bedacht dat bij een regulering via gebruiksnormen voor dierlijke mest het gebruik van fosfaat in de vorm van kunstmest nog niet aan beperking onderhevig is en derhalve in uitzonderlijke gevallen, waarbij niet in de fosfaatbehoefte kan worden voorzien door middel van organische mest, met kunstmest aangevuld kan worden.

Voorts is een verdere aanscherping nodig omdat de fosfaatgebruiksnormen voor 1995 stikstofgiften mogelijk maken, die, met name bij het gebruik van rundveedrijfmest op grasland, ver liggen boven de normen die volgen uit de richtlijn nr. 91/676/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEG L 375) (hierna EG-nitraatrichtlijn). Ingevolge de EG-nitraatrichtlijn moet onder andere worden gewaarborgd dat in het jaar 2000 niet meer dan 170 kg stikstof per hectare per jaar door het gebruik van dierlijke mest op of in de bodem wordt gebracht. Hogere normen kunnen ingevolge de Nitraat-richtlijn worden vastgesteld, indien door middel van objectieve criteria kan worden aangetoond dat daarmee geen afbreuk wordt gedaan aan de doelstellingen van de richtlijn. Vanwege het verband dat bestaat tussen het fosfaatgehalte en stikstofgehalte in dierlijke mest, wordt door de aanscherping van de fosfaatgebruiksnorm tevens bewerkstelligd, dat minder stikstof uit dierlijke mest op het land mag worden aangewend. Daarmee wordt dus een verdere stap gemaakt in de richting van implementatie van de EG-nitraatrichtlijn. Indien een verdere aanscherping nu achterwege zou blijven, zullen de komende jaren grotere stappen noodzakelijk zijn voor het wegwerken van de discrepantie tussen de gebruiksnormen die volgen uit de nationale regelgeving en de gebruiksnormen die volgen uit de EG-nitraatrichtlijn.

In het licht van het bovenstaande is per 1996 met name een aanscherping nodig van de fosfaatgebruiksnorm voor grasland. Conform de indicatie in de NDF wordt deze aangescherpt van 150 naar 135 kg fosfaat per hectare per jaar.

Uit zowel de fosfaat-deskstudie als, de ten aanzien van het onderzoek naar het acceptabele stikstofverlies in een situatie van evenwichtsbemesting ingestelde stikstof-deskstudie ('Stikstofverliezen en stikstofoverschotten in de Nederlandse landbouw', januari 1995), kan worden afgeleid dat de onderhavige aanscherping van de gebruiksnorm nog past in het traject van de gefaseerde aanscherping tot het niveau van de evenwichtsbemesting. Ook indien in de toekomst, zoals aangekondigd in de NDF, de overstap zal worden gemaakt naar de aldaar bedoelde reguleringssystemen die meer aansluiten bij bedrijfsspecifieke omstandigheden, is het niet te verwachten dat hogere mestgiften mogelijk zullen zijn bij het niveau van evenwichtsbemesting, dan die welke met de onderhavige gebruiksnorm gegeven kunnen worden. Het is dan ook niet te verwachten dat ondernemers, op basis van de onderhavige aanscherping, investeringen zullen moeten doen in bijvoorbeeld mestopslag, mestafzetcontracten, mestverwerking of anderszins, welke op termijn overbodig zullen blijken te zijn.

De Tweede Kamer is door de Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bij brief van 27 januari 1995, POM 94554, op de hoogte gesteld van het voornemen om het onderhavige besluit in procedure te brengen. Overigens zal pas in het kader van de aan de Tweede Kamer voor komend voorjaar toegezegde Integrale Notitie over de stand van zaken met betrekking tot het mest- en ammoniakbeleid, een definitief besluit worden genomen over de hoogte van de fosfaatgebruiksnorm per 1 januari 1996.

3. Uitvoering en handhaving

Met de onderhavige wijzigingen van het Bgdm en het Boom ontstaan geen nieuwe taken voor publiekrechtelijke lichamen. In het systeem van handhaving en controle treden als gevolg van de onderhavige wijziging geen wijzigingen op.

In de NDF is aangegeven dat de handhaafbaarheid van het huidige instrumentarium bij een toenemende druk op de mestmarkt ten gevolge van de verdere aanscherpingen van de gebruiksnormen problematisch wordt.

Ten gevolge van de onderhavige aanscherping van de fosfaatgebruiksnorm zal het totale fosfaatoverschot op bedrijfsniveau in 1996 naar schatting met drie miljoen kilogram fosfaat toenemen ten opzichte van 1995. Indien geen wijziging optreedt in de huidige stand van zaken bij de realisatie van oplossingen voor de mestoverschotten zal het landelijk niet-plaatsbaar overschot eveneens met die hoeveelheid worden vergroot. Het landelijk niet-plaatsbaar overschot bij de fosfaatgebruiksnorm wordt momenteel lager ingeschat dan in de NDF (twee miljoen in plaats van zes miljoen kilogram fosfaat). Het totale landelijke niet-plaatsbaar overschot komt derhalve ten gevolge van de onderhavige aanscherping te liggen op circa vijf miljoen kilogram fosfaat. Een verschil tussen berekende produktie en afzetmogelijkheden van zes miljoen kilogram is in de NDF echter nog aanvaardbaar geacht.

Niettemin zijn en worden de nodige maatregelen genomen om de gefaseerde aanscherping van de gebruiksnormen na 1995 op te vangen.

Gewezen zij in dit verband op de op 1 januari 1995 in werking getreden wijziging van de Meststoffenwet 1986 strekkende tot een korting van 30% op het niet-gebonden mestproduktierecht voor varkens en kippen (Stb. 1994, 635), en de mogelijke introductie van regulerende heffingen ter versterking van het handhavingsinstrumentatium. Een wetsvoorstel met deze strekking, het zogenoemde mestafzetscenario met facultatieve mineralenboekhouding, ligt inmiddels voor advies bij de Raad van State.

Voorts is het de bedoeling om in het kader van de aan de vaste commissies van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van de Tweede Kamer tijdens het algemeen overleg van 12 oktober 1994 over de mestproblematiek (Kamerstukken II, 1994/95, 23900, nr. 27) toegezegde integrale notitie over de stand van zaken met betrekking tot het mest- en ammoniakbeleid, een integrale beoordeling te laten plaatsvinden van de benodigde controle- en uitvoeringslasten. In de meerjarenraming van de LNV-begroting is daarmee rekening gehouden.

4. Wijzigingen Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen

Aangezien de fosfaatgebruiksnormen die in het Boom worden gehanteerd voor zuiveringsslib, compost en mengsels van zwarte grond met dierlijke meststoffen gelijk dienen te zijn aan de fosfaatgebruiksnormen van het Bgdm, is het Boom aangepast overeenkomstig de hiervoor besproken wijzigingen van het Bgdm (zie Artikel II).

De Minister van Landbouw, Natuur-beheer en Visserij,

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Naar boven