Verlening concessie 'Donkerbroek'

Besluit van 20 maart 1995, nr. 95.001719, houdende verlening van de aardgas- en aardolieconcessie 'Donkerbroek' aan Hardy Oil & Gas (UK) Limited c.s.

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 28 februari 1995, kenmerk E/EOG/MW 94089365, directoraat-generaal voor Energie;

Gezien de aanvrage van 8 december 1992, van Hardy Oil & Gas (UK) Limited, gevestigd te Londen (Verenigd Koninkrijk), mede namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bula Oil Netherlands B.V., gevestigd te Amsterdam, Cluff Oil Plc, gevestigd te Londen (Verenigd Koninkrijk) en Canada Northwest Energy Limited, gevestigd te Calgary (Alberta Canada), om concessie voor de ontginning van bitumina als bedoeld in artikel 2 van de Wet van 21 april 1810 (Bulletin des Lois 285), concernant les mines, les minières et les carrières, zoals aardgas en aardolie, alsmede van andere daarmee tezamen in dezelfde afzetting voorkomende delfstoffitlijn==en, waarvan de samenhang met genoemde bitumina haar gelijktijdige ontginning, naar het oordeel van Onze Minister van Economische Zaken, onvermijdelijk maakt, over een oppervlakte van ongeveer 6956 hectaren in de gemeenten Ooststellingwerf, Opsterland en Heerenveen behorende tot de provincie Friesland.

Gezien de gewaarmerkte kaarten van de oppervlakte, waarvoor concessie is aangevraagd;

Gezien de bewijzen, dat de publikaties overeenkomstig hogergenoemde wet hebben plaatsgehad;

Gezien de rapporten van de Inspecteur-Generaal der Mijnen van 13 mei 1993 en van Gedeputeerde Staten van Friesland van 14 juni 1993, alsmede de verder ingewonnen ambtsberichten;

Gezien, het verzoek van 12 december 1994 van Canada Northwest Energy Limited om terug te treden als mede-aanvraagster van de onderhavige concessie-aanvrage;

Overwegende, dat de aanwezigheid van bitumina als vorenbedoeld in ontginbare hoeveelheid, binnen de oppervlakte waarvoor concessie is aangevraagd, op voldoende wijze is aangetoond;

Overwegende dat van het bestaan van vindersrechten als bedoeld in de artikelen 16 en 46 van hogergenoemde wet niet is gebleken;

Gelet op hogergenoemde wet van 21 april 1810, op de Mijnwet 1903 (Staatsblad 1992, 621) en op het Koninklijk Besluit van 4 maart 1824 (Staatsblad 23);

Gelet op het Besluit milieu-effectrapportage 1994 (Staatsblad 1994, 540)

Hebben goedgevonden en verstaan:

Ontginningsrecht

Artikel 1

Aan Hardy Oil & Gas (UK) Limited, gevestigd te Londen (Verenigd Koninkrijk), de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bula Oil Netherlands B.V., gevestigd te Amsterdam en Cluff Oil Plc, gevestigd te Londen (Verenigd Koninkrijk), wordt onder de benaming 'Donkerbroek' concessie verleend voor de ontginning van bitumina als bedoeld in artikel 2 van de Wet van 21 april 1810 (Bulletin des Lois 285) concernant les mines, les minières et les carrières, zoals aardgas en aardolie, alsmede van andere daarmee tezamen in dezelfde afzetting voorkomende delfstoffitlijn==en, waarvan de samenhang met genoemde bitumina haar gelijktijdige ontginning, naar het oordeel van Onze Minister van Economische Zaken, onvermijdelijk maakt, over een oppervlakte van ongeveer 6956 hectaren in de gemeenten Ooststellingwerf, Opsterland en Heerenveen behorende tot de provincie Friesland, begrensd als volgt:

ten westen:

a. de rechte lijn van het punt met de coördinaten x = +206.770,00 en y = +558.366,60, gelegen in de gemeente Heerenveen bij Hornsterzwaagstercompagnie; in oostelijke richting tot het punt met de coördinaten x = +210.500,00 en y = +558.600,00, gelegen in de gemeente Ooststellingwerf, ongeveer 1,5 kilometer ten west-zuidwesten van Donkerbroek;

b. vervolgens de rechte lijn van het onder a. laatstgenoemde punt in noord-noordwestelijke richting tot het punt met de coördinaten x = +209.450,00 en y = +560.851,69, gelegen in de gemeente Heerenveen, ongeveer 1,5 kilometer ten zuid-zuidwesten van Klein Groningen;

c. vervolgens de rechte lijn van het onder b. laatstgenoemde punt in noordoostelijke richting tot het punt met de coördinaten x = +210.750,00 en y = +562.350,00, gelegen in de gemeente Opsterland, ongeveer 1 kilometer ten oosten van Klein Groningen;

d. vervolgens in rechte lijn van het onder c. laatstgenoemde punt in noordelijke richting tot het punt met de coördinaten x = +212.457,00 en y = +570.000,00 gelegen op de provinciale grens tussen Friesland en Groningen, ongeveer 650 meter ten west-zuidwesten van Wilp;

ten oosten:

vervolgens de rechte lijn van het onder ten westen onder d, laatstgenoemde punt in zuidoostelijke richting tot het punt met de coördinaten x = +218.537,93 en y = +559.635,72, gelegen in de gemeente Ooststellingwerf, ongeveer 4 kilometer ten noordoosten van Oosterwolde bij Nieuw Weper;

ten zuiden:

a. vervolgens de rechte lijn van het onder ten oosten laatstgenoemde punt in zuidwestelijke richting tot het punt met de coördinaten x = +213.030,00 en y = +555.430,00, gelegen in de gemeente Ooststellingwerf, ongeveer 2 kilometer ten oosten van Makkinga;

b. vervolgens de rechte lijn van het hierboven onder a. laatstgenoemde punt in west-noordwestelijke richting tot het onder ten westen onder a, eerstgenoemde punt.

2 De ligging van de in het eerste lid vermelde punten is weergegeven in coördinaten volgens het verschoven stelsel van de Rijksdriehoeksmeting.

Beperking opsporings- en ontginningsrecht

Artikel 2

Indien en voor zover op het concessieveld tevens een vergunning of concessie voor de opsporing onderscheidenlijk ontginning van een andere dan een in artikel 1, eerste lid, bedoelde delfstof betrekking heeft, kunnen door Ons terreinen worden aangewezen, welke door de concessiehoudsters niet of gedurende een daarbij aangegeven tijd niet voor de opsporing of ontginning van aardgas of aardolie mogen worden gebruikt.

Financiële verplichtingen

Artikel 3

1 De concessiehoudsters dragen aan de Staat af

a een jaarlijks bedrag, berekend naar de oppervlakte van het concessieveld,

b jaarlijkse bedragen, berekend naar de waarde van de uit het concessieveld ontgonnen en beschikbaar gekomen hoeveelheden aardgas en aardolie, en

c een jaarlijks bedrag, berekend naar de met de opsporing en ontginning van delfstoffen in het concessieveld behaalde winst,

een en ander volgens de bepalingen van een tussen de Staat en de concessiehoudsters overeenkomstig het bij dit besluit behorende ontwerp te sluiten overeenkomst.

2 De concessiehoudsters voldoen de ingevolge het eerste lid verschuldigde bedragen door storting bij de N.V. Nederlandsche Bank op rekening van

's Rijks schatkist, onder vermelding van de aard der uitkering, gevolgd door: 'ten gunste van het Ministerie van Economische Zaken'.

3 Onze Minister van Economische Zaken wordt gemachtigd met de concessiehoudsters een overeenkomst als in het eerste lid bedoeld aan te gaan.

Artikel 4

1 De concessiehoudsters keren voor elk terrein, alwaar één of meer in verband met de ontginning van de in artikel 1, eerste lid, bedoelde delfstoffen nodige putten danwel één of meer direct met die ontginning verband houdende bovengrondse installaties aanwezig zijn, zomede voor elke uitbreiding van zodanig terrein aan de betrokken gemeente uit een bedrag ineens danwel, indien het gemeentebestuur daarom verzoekt, een jaarlijks bedrag, berekend naar de oppervlakte van dat terrein of van die uitbreiding op de hieronder vermelde grondslag, waarbij het laatstelijk vóór de dag, bedoeld in het tweede lid, onderscheidenlijk vóór de eerste dag na elk jaar, bedoeld in het derde lid, door het Centraal Bureau voor de Statistiek berekende en in het 'Statistisch bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek' gepubliceerde indexcijfer van de regelingslonen per week en per maand van volwassen werknemers (totaal, inclusief spaarloon, vakantietoeslag en bijzondere uitkeringen 1990= 100) wordt aangegeven met de letter a:

uitkering ineens:

a x f 7,26 per gehele m2;

100

jaarlijkse uitkering:

a x f 0,37 per gehele m2;

100

2 De in het eerste lid bedoelde uitkering ineens is verschuldigd met ingang van de dag, waarop een put of installatie als in dat lid bedoeld, welke op het desbetreffende terrein aanwezig is onderscheidenlijk ten behoeve waarvan dat terrein is uitgebreid, daadwerkelijk voor de ontginning in gebruik is genomen, dan wel, indien de put of installatie na te zijn voltooid niet onmiddellijk in gebruik wordt genomen, met ingang van de dag, waarop ten aanzien van de put voorzieningen voor het te zijner tijd in gebruik nemen zijn getroffitlijn==en onderscheidenlijk de installatie is voltooid.

3 In geval van een jaarlijkse uitkering als in het eerste lid bedoeld is deze voor het eerst verschuldigd over het kalenderjaar, waarin de uitkering ineens verschuldigd zou zijn geworden, en vervolgens over elk jaar, gedurende hetwelk het desbetreffende terrein of de desbetreffende uitbreiding ten behoeve van de ontginning in gebruik is, tot en met het jaar volgend op dat, waarin en voor zover het terrein met inachtneming van artikel 24, tweede lid, weer in een toestand overeenkomstig het oorspronkelijke gebruik is gebracht.

4 De uitkeringen worden voldaan:

– wat betreft de uitkering ineens, binnen drie weken na de dag, met ingang waarvan zij verschuldigd is geworden, en

– wat betreft de jaarlijkse uitkering, telkens binnen drie weken na de eerste dag van het jaar volgend op dat, waarover zij verschuldigd is.

Artikel 5

1 De eigenaren van binnen het concessieveld gelegen grond hebben recht op een jaarlijkse uitkering door de concessiehoudsters naar de maatstaf van f 0,50 per hectare of op een uitkering ineens van f 12,50 per hectare, naar verkiezing van de concessiehoudsters.

2 Het in het eerste lid genoemde recht vangt aan met ingang van de dag, waarop dit besluit van kracht wordt.

Werkverplichting

Artikel 6

1 De concessiehoudsters vangen de ontginning van de mijn met zodanige spoed aan en zetten deze voort met gebruikmaking van zodanige hulpmiddelen, zomede op zodanige schaal en wijze als uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en rationele ontginning van de mijn verantwoord is.

2 De concessiehoudsters stellen Onze Minister van Economische Zaken op diens daartoe strekkend verzoek de gegevens ter beschikking, welke hij nodig acht om te beoordelen of de concessiehoudsters aan hun in het eerste lid bedoelde verplichting voldoen.

Regelingen inzake ontgonnen en beschikbaar gekomen delfstoffen

Artikel 7

1 Het is de concessiehoudsters verboden uit het concessieveld ontgonnen en beschikbaar gekomen aardgas of aardolie te verkopen of anderszins aan het ontginningsbedrijf te onttrekken, indien de desbetreffende overeenkomst onderscheidenlijk – bij onttrekking anders dan in verband met verkoop – de desbetreffitlijn==ende hoeveelheden en de verrekenprijs niet door Onze Minister van Economische Zaken zijn goedgekeurd.

2 De in het eerste lid bedoelde goedkeuring wordt niet geweigerd dan nadat de concessiehoudsters zijn gehoord. Een besluit tot weigering van goedkeuring wordt met opgaaf van redenen aan de concessiehoudsters schriftelijk medegedeeld.

Artikel 8

1 Indien ontgonnen en beschikbaar gekomen aardgas, daaronder niet begrepen de hoeveelheden aardgas, welke door de concessiehoudsters in eigen bedrijf ten behoeve van het verrichten van mijnbouwkundige onderzoekingen of van de ontginning worden gebruikt, bestemd is voor verbruik in Nederland, leveren de concessiehoudsters dat aardgas aan de N.V. Nederlandse Gasunie.

2 De concessiehoudsters leveren voorts het ontgonnen en beschikbaar gekomen aardgas aan de N.V. Nederlandse Gasunie voor zover Onze Minister van Economische Zaken bepaalt, dat het aardgas nodig is voor de gasvoorziening in Nederland.

3 Onze Minister van Economische Zaken kan van het eerste lid ontheffing verlenen. De ontheffiitlijn==ng kan onder beperkingen worden verleend.

4 Een verplichting als in het tweede lid bedoeld geldt niet eerder dan nadat Onze Minister van Economische Zaken de concessiehoudsters bij aangetekende brief heeft medegedeeld, dat de voor hen bedoelde verplichting zal gelden en sindsdien twee jaren zijn verstreken. In zodanige mededeling wordt de grootte van de te leveren hoeveelheid aardgas vermeld.

5 Een verplichting als in het tweede lid bedoeld geldt niet, voor zover daardoor de concessiehoudsters hun verplichting tot levering van aardgas, welke is aangegaan vóór het tijdstip, waarop de in het vierde lid bedoelde mededeling door hen is ontvangen, en welke door Onze Minister van Economische Zaken overeenkomstig artikel 7, eerste lid, is goedgekeurd, niet kunnen nakomen.

Mijnbouwrechten van derden

Artikel 9

Indien voor het concessieveld of een deel daarvan een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet opsporing delfstoffen (Staatsblad 1967, 258) geldt voor het verrichten van boringen, waarmede wordt beoogd het aantonen van de aanwezigheid van een andere dan een in artikel 1, eerste lid, bedoelde delfstof, kan Onze Minister van Economische Zaken, gehoord de concessiehoudsters, deze verplichten in een daarbij te bepalen omvang te gedogen, dat de houdster van die vergunning haar daaruit voortvloeiende rechten uitoefent.

Artikel 10

1 De concessiehoudsters voeren de opsporing en de ontginning van de in artikel 1, eerste lid, bedoelde delfstoffen zodanig uit, dat de ontginning van andere in de ondergrond aanwezige delfstoffitlijn==en niet op niet te rechtvaardigen wijze wordt bemoeilijkt of onmogelijk wordt gemaakt.

2 Onze Minister van Economische Zaken kan, ter bevordering van een goede uitvoering van het eerste lid, nadere eisen stellen.

Artikel 11

1 Indien en voor zover voor het concessieveld een vergunning als in artikel 9 bedoeld, danwel een concessie voor de ontginning van een andere dan een in artikel 1, eerste lid, bedoelde delfstof geldt, mag binnen het gebied, waarop die vergunning of concessie betrekking heeft, geen boring worden verricht dan nadat de concessiehoudsters met de houdster dier vergunning of concessie overleg omtrent de plaats der voorgenomen boring hebben gepleegd en dit overleg, blijkens een aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen overgelegde gezamenlijke verklaring, tot overeenstemming terzake heeft geleid.

2 Als het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, mogen de concessiehoudsters de desbetreffende boring slechts verrichten, indien hen daartoe een nadere toestemming is verleend door Onze Minister van Economische Zaken. Aan de toestemming kunnen eisen worden verbonden; de toestemming kan onder beperkingen worden verleend.

3 Onverminderd het bij en krachtens de voorgaande leden bepaalde zijn de concessiehoudsters verplicht de voorschriften op te volgen, welke door Onze Minister van Economische Zaken kunnen worden gegeven tot zekerheid van mijn- of boorwerken ter ontginning van een andere dan een in artikel 1, eerste lid, bedoelde delfstof, die binnen of in de onmiddellijke nabijheid van het concessieveld mochten worden aangelegd.

Overlopende structuren

Artikel 12

1 Indien in het concessieveld een aardgas- of aardolievoorkomen is aangeboord, dat naar het oordeel van Onze Minister van Economische Zaken economisch ontginbaar is en de grens van het concessiegebied overschrijdt, zijn de concessiehoudsters verplicht overeenkomstig een door de voornoemde minister gedaan verzoek:

a hun medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een overeenkomst tussen de concessiehoudsters en de voor het aangrenzend gebied tot ontginning van aardgas of aardolie gerechtigde of groep van gerechtigden, krachtens welke de ontginning in onderling overleg zal geschieden, danwel,

b indien de concessiehoudsters de gerechtigden zijn, een regeling te tref-fen, krachtens welke de toerekening van de produktie en van de produktiekosten en -opbrengsten naar rato van het in elk der desbetreffende concessievelden aanwezige deel van de betrokken aardgas- en aardoliereserves aan de ontginning in elk dier velden zal geschieden.

2 Indien met betrekking tot een aardgas- of aardolievoorkomen als in het eerste lid bedoeld een of meer anderen dan de concessiehoudsters tot de groep van ontginningsgerechtigden behoren, is ten aanzien van het aan die ander of anderen toekomende deel van de betrokken aardgas- of aardoliereserve het eerste lid, onder a, van overeenkomstige toepassing en voor het overige het eerste lid, onder b.

3 In geval een aardgas- of aardolievoorkomen zich uitstrekt tot onder aan het concessieveld grenzend gebied, ten aanzien waarvan geen recht tot ontginning van die delfstoffitlijn==en geldt, is het de concessiehoudsters, zolang met betrekking tot dat aangrenzend gebied zodanig recht niet is verleend, verboden om aan het desbetreffende voorkomen aardgas of aardolie te onttrekken, althans indien en voor zover door de ontginning met gebruikmaking van de concessie tevens aan het buiten het concessieveld gelegen deel van het voorkomen aardgas of aardolie wordt onttrokken.

4 Een overeenkomst of regeling als in het eerste lid bedoeld, zomede elke wijziging daarvan, behoeft de goedkeuring van Onze Minister van Economische Zaken.

Meten en registreren van de produktie

Artikel 13

1 De concessiehoudsters meten volgens methoden, welke bij een modern en goed geleid aardgas- of aardolie-ontginningsbedrijf algemeen gebruikelijk zijn, en schrijven met inachtneming van de door Onze Minister van Economische Zaken gegeven aanwijzingen regelmatig in een register de hoeveelheden uit het concessieveld ontgonnen en beschikbaar gekomen aardgas en aardolie, zomede de hoeveelheden van dat aardgas en die aardolie, welke ten behoeve van de ontginning in eigen bedrijf zijn verbruikt en de hoeveelheden van dat aardgas, welke elders in Nederland of in het Nederlandse deel van het continentaal plat in de ondergrond zijn gebracht ten behoeve van de ontginning van aardolie.

2 De concessiehoudsters zenden binnen 14 dagen na het einde van iedere kalendermaand en van ieder kalenderjaar aan Onze Minister van Economische Zaken en aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen een uittreksel, in een door voornoemde Minister aangegeven vorm, van de totalen der gedurende de betrokken maand onderscheidenlijk het betrokken jaar in het in het eerste lid bedoelde register verrichte boekingen.

3 De concessiehoudsters stellen, indien de Inspecteur-Generaal der Mijnen controle van de meetapparatuur nodig oordeelt, deze en de door hem aangewezen ambtenaren van het Staatstoezicht op de Mijnen daartoe in de gelegenheid en verlenen bij zodanige controle alle nodige medewerking. Ter staving van de juistheid en volledigheid van het in het tweede lid bedoelde maandelijkse onderscheidenlijk jaarlijkse uittreksel, verschaffen de concessiehoudsters voorts alle zodanige gegevens als ter controle nodig zullen blijken en verstrekken aan de in de eerste volzin bedoelde ambtenaren, zomede aan de door Onze Minister van Economische Zaken aangewezen andere ambtenaren, accountants of andere deskundigen tot dat doel inzage van het in het eerste lid bedoelde register en van andere boeken en bescheiden.

4 Indien bij een controle als in het derde lid bedoeld een onnauwkeurigheid in de meetapparatuur wordt geconstateerd, kan Onze Minister van Economische Zaken bepalen, dat deze onnauwkeurigheid geacht wordt te hebben bestaan gedurende 30 dagen voorafgaande aan het constateren daarvan of, indien binnen die 30 dagen een voorafgaande controle heeft plaats gevonden, van die voorgaande controle af. De concessiehoudsters corrigeren in zodanig geval het in het eerste lid bedoelde register dienovereenkomstig.

Uitvoering werken in verband met de opsporing en de ontginning van delfstoffen

Artikel 14

De concessiehoudsters doen ten minste zes maanden vóórdat met de uitvoering van een plan aangaande:

– het aanleggen van een lokatie ten behoeve van het verrichten van een of meer boringen, het daarop vestigen van met de opsporing of ontginning van de in artikel 1, eerste lid, bedoelde delfstoffen verband houdende bovengrondse apparatuur of installaties,

– het uitbreiden of wijzigen van zodanige lokatie of van daarop gevestigde bovengrondse installaties,

– het leggen of verleggen van een pijpleiding voor het transport van aan de diepe ondergrond onttrokken delfstoffen dan wel van andere stoffitlijn==en ten dienste van of verband houdend met de opsporing of ontginning der delfstoffen en

– het uitvoeren, uitbreiden of wijzigen van andere met een lokatie of pijpleiding als bedoeld verband houdende bovengrondse werken, is begonnen daarvan mededeling aan Onze Minister van Economische Zaken en aan Gedeputeerde staten van de betrokken provincie.

2 Deze mededeling bevat of gaat vergezeld van:

a een opgave van de ligging van het terrein, waarop de lokatie zal worden gevestigd of waarmee deze zal worden uitgebreid of van het tracé, waarlangs de pijpleiding zal worden gelegd of verlegd;

b een opgave van de ligging van het terrein, waar elk ander bovengronds werk als in dat lid bedoeld zal worden uitgevoerd of uitgebreid;

c een beschrijving van de bovengrondse installaties, welke op het desbetreffende terrein of de uitbreiding daarvan zullen worden gevestigd of van de voorgenomen wijziging met betrekking tot de op het terrein gevestigde bovengrondse installaties;

d een duidelijke situatieschets van elk terrein onderscheidelijk het tracé als onder a en b bedoeld;

e een opgave van de voorgenomen datum van aanvang der desbetreffende werkzaamheden;

f een opgave van de overheidsinstanties, met welke vooroverleg omtrent het desbetreffende plan heeft plaats gehad, en van de resultaten daarvan, zonodig onder overlegging van een afschrift van elk der ter zake relevante brieven van die instanties.

Artikel 15

De concessiehoudsters delen het plan als bedoeld in artikel 14 tevens mee aan de Minister van Verkeer en Waterstaat en van Defensie in verband met de door hen te behartigen belangen.

Artikel 16

1 In de gevallen dat het plan als bedoeld in artikel 14 valt onder de werkingssfeer van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 (Staatsblad 1994, 540) behoeft het de goedkeuring van Onze Minister van Economische Zaken.

2 Alvorens over de goedkeuring te beslissen vraagt Onze Minister van Economische Zaken advies aan de door hem ingestelde of aangewezen interdepartementale planologische werkcommissie (PWC).

Artikel 17

1 Bij een boring wordt zo spoedig mogelijk, nadat zij is gevorderd tot onder de diepste laag, waaruit drinkwater wordt gewonnen, in het boorgat een verbuizingsserie aangebracht, welke van het maaiveld tot onder die laag reikt; zowel deze buizenserie als de daarna aan te brengen verankeringsserie der verbuizing van het boorgat worden aan de buitenzijde tot aan het maaiveld deugdelijk gecementeerd.

2 Onze Minister van Economische Zaken kan, ter bevordering van een goede uitvoering van het eerste lid, nadere eisen stellen.

Artikel 18

1a Alle toestellen, die olie of zout water bevatten of verwerken, worden opgesteld op voldoende sterke vloeistofdichte vloeren, voorzien van een rand van zodanige hoogte, of in een voldoende sterke vloeistofdichte bak van zodanige inhoud, dat de inhoud van die toestellen zonder gevaar voor verontreiniging van het omliggende terrein onder alle omstandigheden kan worden geborgen;

b leidingen voor transport van olie of zout water worden zodanig gelegd of ingericht, dat deze steeds op deugdelijke wijze op het gevaar van lekkage kunnen worden onderzocht. Voorts worden zodanige voorzieningen getroffen, dat gevaar voor verontreiniging van de bodem wordt voorkomen, één en ander in overleg met de directeur van de Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne.

2 Onze Minister van Economische Zaken kan, ter bevordering van een goede uitvoering van het eerste lid, onder a, nadere eisen stellen.

Artikel 19

1 Ten aanzien van elk terrein, dat in het kader van de verdere opsporing van de in artikel 1, eerste lid, bedoelde delfstoffen voor het verrichten van één of meer boringen danwel voor het uitvoeren van andere met die opsporing verband houdende tijdelijke werken wordt aangewend, dienen bij het aanleggen daarvan deugdelijke voorzieningen te worden getroffen tot het zoveel mogelijk behouden van de bestaande bodemstructuur of, indien om technische redenen niet goed uitvoerbaar, tot het bij het verlaten van het terrein zoveel mogelijk herstellen van de oorspronkelijke bodemstructuur ter plaatse.

2 Ten aanzien van elk terrein, alwaar in het kader van de ontginning van de in artikel 1, eerste lid, bedoelde delfstoffen één of meer met die ontginning verband houdende putten danwel installaties aanwezig zijn, worden bij het verlaten daarvan, indien en voor zover de desbetreffitlijn==ende werken ingevolge artikel 24, tweede lid, worden verwijderd, zonodig deugdelijke maatregelen getroffen tot het zoveel mogelijk herstellen van de oorspronkelijke bodemstructuur ter plaatse.

3 Een terrein als in het eerste of tweede lid bedoeld wordt tevens zodanig aangelegd, afgewerkt en ingericht, zomede op zodanige wijze onderhouden, dat verontreiniging van de bodem of van een oppervlaktewater wordt voorkomen.

4 Het op een terrein als in het eerste of tweede lid bedoeld terechtgekomen hemelwater mag niet daarbuiten kunnen geraken, tenzij het water geen toegevoegde stof bevat, welke de bodem of een oppervlaktewater kan verontreinigen.

5 Het is verboden om bij het verrichten van een boring of van werkzaamheden aan een bestaand boorgat, danwel bij de ontginning van de in artikel 1, eerste lid, bedoelde delfstoffen vrijkomende stoffen te gebruiken of vrijkomende stoffitlijn==en, welke de bodem of een oppervlaktewater kunnen verontreinigen, buiten een terrein, aangelegd, afgewerkt en ingericht als in het derde lid bedoeld, te bewaren.

6 Onze Minister van Economische Zaken kan, ter bevordering van een goede uitvoering van het eerste, tweede, derde en vierde lid, nadere eisen stellen.

Artikel 20

1 Alle ten behoeve van een boring of de ontginning van de in artikel 1, eerste lid, bedoelde delfstoffen in gebruik zijnde leidingen, opslagplaatsen, bezinkbassins en dergelijke zijn zodanig geconstrueerd, dat schadelijke infiltratie van de bodem of verontreiniging van een oppervlaktewater wordt vermeden.

2 Onze Minister van Economische Zaken kan, ter bevordering van een goede uitvoering van het eerste lid, nadere eisen stellen.

Artikel 21

1 Door de concessiehoudsters wordt vóór de aanvang van de ontginning, gedurende de ontginning en tot een jaar na beëindiging daarvan zo vaak als Onze Minister van Economische Zaken nodig oordeelt op de terreinen, waaruit de in artikel 1, eerste lid, bedoelde delfstoffen worden ontgonnen, zomede in de naaste omgeving daarvan ten minste een waterpassing en lengtemeting als bedoeld in artikel 132, tweede lid, van het Mijnreglement 1964 (Staatsblad 538) verricht;

de voornoemde Minister kan vaste punten aanwijzen, waaraan de waterpassingen en, indien nodig, de lengtemetingen worden gerelateerd.

2 Van iedere waterpassing en lengtemeting wordt schriftelijk rapport uitgebracht aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen; afschrift van dit rapport wordt toegezonden aan Gedeputeerde Staten van Friesland. Indien uit de resultaten van waterpassingen en lengtemetingen zou blijken, dat een met de ontginning verband houdende bodemdaling optreedt in zodanige mate, dat met betrekking tot de oppervlakte een ongewenste situatie dreigt te ontstaan, kan Onze Minister van Economische Zaken maatregelen voorschrijven tot het zoveel mogelijk beperken van de bodemdaling of het zoveel mogelijk voorkomen van de nadelige gevolgen daarvan voor de oppervlakte.

3 De maatregelen als bedoeld in het tweede lid kunnen een gebod tot het, al dan niet tijdelijk, staken van de ontginning binnen een daarbij aangegeven gebied, inhouden.

Artikel 22

1 De concessiehoudsters richten de mijnwerken zodanig in en leiden deze, dat ongerief of nadeel aan eigendommen van derden zoveel mogelijk wordt vermeden en dat schade aan kabels of pijpleidingen, die onder de grond zijn gelegen, wordt voorkomen.

2 Onze Minister van Economische Zaken kan, ter bevordering van een goede uitvoering van het eerste lid, nadere eisen stellen.

Artikel 23

Bij het uitvoeren van werken wordt het bestaande landschapsschoon zoveel mogelijk ontzien; zo nodig worden deze werken zoveel mogelijk aan de natuur aangepast of gecamoufleerd.

Artikel 24

1 Bij het verlaten van een boring wordt de verbuizing van het boorgat afgesneden op zodanige diepte als met het oog op het alsdan te voorziene latere gebruik van de oppervlakte ter plaatse noodzakelijk is en wordt het afgesneden gedeelte van die verbuizing verwijderd.

2 De ten behoeve van de ontginning gemaakte werken worden, indien zij niet meer in gebruik zijn, verwijderd, voor zover zij niet in aanmerking komen voor andere doeleinden in stand te blijven. Het terrein ter plaatse wordt, indien en voor zover de betrokken eigenaar zulks verlangt, weer in een toestand overeenkomstig het oorspronkelijke gebruik gebracht.

3 Onze Minister van Economische Zaken kan, ter bevordering van een goede uitvoering van het eerste lid, nadere eisen stellen.

4 Onze Minister van Economische Zaken kan, op verzoek van de in het tweede lid bedoelde eigenaar, een termijn stellen, binnen welke aan dat lid wordt voldaan.

Geologische rapportage

Artikel 25

1 De concessiehoudsters dienen binnen een maand na 30 juni en 31 december van ieder jaar bij de directeur van de Rijks Geologische Dienst en de Inspecteur-Generaal der Mijnen een verslag in omtrent de aard, plaats en omvang van de door hen, in verband met de opsporing en de ontginning van de in artikel 1, eerste lid, bedoelde delfstoffen, gedurende het afgelopen halfjaar binnen het concessieveld verrichte mijnbouwkundige onderzoekingen en andere werkzaamheden.

2 Bij het voor het eerst bij de in het eerste lid bedoelde directeur in te dienen halfjaarlijkse verslag worden overgelegd de resultaten van mijnbouwkundige onderzoekingen in het concessieveld, waarover de concessiehoudsters beschikten op het tijdstip, waarop dit besluit van kracht is geworden.

3 Bij het ingevolge het eerste lid bij de daarbedoelde directeur in te dienen halfjaarlijkse verslag worden overgelegd:

a de resultaten van de zowel aan de oppervlakte als in boorgaten verrichte geofysische, geochemische en andere geologische opnamen en metingen;

b kaarten, waarop op de bij een modern en goed geleid gas- of olie-ontginningsbedrijf algemeen gebruikelijke wijze zijn aangegeven het gebied en de ligging en geologische opbouw van de formaties, waaruit de in artikel 1, eerste lid, bedoelde delfstoffen worden ontgonnen, alsmede de ligging der verrichte boringen, tenzij die kaarten geen belangrijke aanvulling of wijziging ten opzichte van reeds eerder overgelegde kaarten vertonen en naar de overgelegde kaarten wordt verwezen.

4 De concessiehoudsters stellen ten aanzien van elke door hen in het concessieveld aangezette boring een boorprofiel op en houden dit bij op de bij een modern en goed geleid boorbedrijf algemeen gebruikelijke wijze. Na beëindiging van een boring leggen de concessiehoudsters zo spoedig mogelijk een exemplaar van het desbetreffitlijn==ende boorprofiel, alsmede de uit de boring verkregen geologische gegevens en de resultaten van fysische en chemische metingen, verricht in het boorgat of aan daaruit afkomstig materiaal, voor zover niet vermeld op het boorprofiel, aan de in het eerste lid bedoelde directeur over; indien een boorprofiel gedurende de ontginning van de in artikel 1, eerste lid, bedoelde delfstoffen wijziging ondergaat, wordt van het gewijzigde boorprofiel zo spoedig mogelijk een exemplaar aan die directeur overgelegd.

5 De concessiehoudsters bewaren van alle uit een boring in het concessieveld verkregen gesteente- en vloeistofmonsters representatieve en geëtiketteerde gedeelten gedurende één jaar; indien de in het eerste lid bedoelde directeur daarom verzoekt wordt van die gedeelten, zomede van de uit een boring in het concessieveld verkregen gasmonsters een voldoende hoeveelheid materiaal, dat ten aanzien van gesteentemonsters ongewassen moet zijn, kosteloos aan hem toegezonden.

6 Binnen drie maanden na vervreemding van de mijn of het beëindigen van het verrichten van mijnbouwkundige werkzaamheden in het concessieveld, dienen de concessiehoudsters bij de directeur van de Rijks Geologische Dienst en de Inspecteur-Generaal der Mijnen een volledig eindverslag in van de in dat veld verrichte mijnbouwkundige werkzaamheden. Aan bedoelde directeur worden bij het in te dienen eindverslag overgelegd de resultaten der zowel aan de oppervlakte als in boorgaten verrichte geofysische, geochemische en andere geologische opnamen en metingen. Bij het eindverslag kan zo nodig worden verwezen naar eerder terzake ingediende bescheiden.

7 Onze Minister van Economische Zaken kan, ter bevordering van een goede uitvoering van de voorgaande leden, nadere eisen stellen.

Leiding der werkzaamheden

Artikel 26

1 Indien de concessiehoudsters niet binnen het grondgebied van Nederland zijn gevestigd of niet zelf de ontginning leiden, wijzen zij één of meer personen aan, die hen in alle aangelegenheden, de concessie betreffende, vertegenwoordigen en zijn belast met de dagelijkse leiding van hun met gebruikmaking van de concessie uitgeoefende bedrijf.

2 Van een aanwijzing als in het eerste lid bedoeld wordt onverwijld mededeling gedaan aan Onze Minister van Economische Zaken en aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen.

3 De in het eerste lid bedoelde vertegenwoordiger(s) houd(t)(en) in Nederland kantoor en hebben aldaar hun woonplaats en vaste verblijf. Dit geldt eveneens voor de concessiehoudsters, indien zij geen aanwijzing als in het eerste lid bedoeld hebben gedaan.

Artikel 27

1 De concessiehoudsters tonen zo spoedig mogelijk en in elk vóór de aanvang van de ontginning ten genoegen van de Inspecteur-Generaal der Mijnen aan dat zij beschikken over een toereikende organisatie en over voldoende technische capaciteiten ter uitvoering van de activiteiten waarvoor hen concessie is verleend.

2 Deze concessie kan door Onze Minister van Economische Zaken worden ingetrokken indien concessiehoudsters binnen twee jaar na het van kracht worden van dit besluit, niet hebben aangetoond te voldoen aan de eisen genoemd in het eerste lid.

Financiële administratie

Artikel 28

1 De concessiehoudsters voeren van hun in Nederland uitgeoefend bedrijf in Nederland een financiële administratie, welke voldoet aan de eisen van dat bedrijf en waaruit te allen tijde hun financiële rechten en verplichtingen, alsmede de door hen ten aanzien van het concessieveld en de in Nederland ten behoeve van mijnbouwkundige onderzoekingen gedane investeringen en uitgaven kunnen worden gekend.

2 De concessiehoudsters stellen, indien Onze Minister van Economische Zaken controle van de in het eerste lid bedoelde financiële administratie nodig oordeelt, de door hem aangewezen ambtenaren, registeraccountants of andere deskundigen daartoe in de gelegenheid en verlenen bij zodanige controle alle nodige medewerking.

3 Ter staving van de juistheid en volledigheid van de gevoerde financiële administratie verschaffen de concessiehoudsters alle zodanige gegevens als ter controle nodig zullen blijken en verstrekken aan de in het tweede lid bedoelde personen tot dat doel inzage van de boeken en bescheiden.

Regeringsvertegenwoordiger

Artikel 29

1 Onze Minister van Economische Zaken kan een regerings-vertegenwoordiger benoemen, die tot taak heeft toezicht uit te oefenen op de naleving van dit besluit.

2 De concessiehoudsters verlenen de regeringsvertegenwoordiger desgevraagd inzage in alle boeken, rapporten, registers en andere bescheiden, het ontginningsbedrijf van de concessiehoudsters betreffende, alsook verlenen zij deze vertegenwoordiger toegang tot alle bij de concessiehoudsters in gebruik zijnde kantoren en andere gebouwen, zomede tot de ten behoeve van de ontginning in gebruik zijnde terreinen.

3 De regeringsvertegenwoordiger wordt uitgenodigd tot het bijwonen van en heeft toegang tot die vergaderingen van aandeelhouders en van commissarissen van de concessiehoudsters, waar kwesties betreffitlijn==ende het verrichten van mijnbouwkundige onderzoekingen en de ontginning van de in artikel 1, eerste lid, bedoelde delfstoffen in het concessieveld worden behandeld.

Tijdsduur concessie

Artikel 30

De concessie geldt, te rekenen vanaf de dag van haar van krachtwording, voor een periode van 15 jaar.

De datum van het van kracht worden, wordt door Onze Minister van Economische Zaken in de Staatscourant bekendgemaakt.

Slotbepalingen

Artikel 31

De concessiehoudsters betalen hun aandeel in de kosten, vereist voor de opmaking van een algemene kaart der mijnen in Nederland. Dit aandeel wordt berekend in verhouding tot de uitgestrektheid van het concessieveld.

Artikel 32

1 Ontginning van de mijn anders dan voor rekening van de concessiehoudsters is alleen geoorloofd met toestemming van Onze Minister van Economische Zaken.

Aan zodanige toestemming kunnen eisen worden verbonden.

2 In geval van liquidatie van de concessiehoudsters behoeft de toewijzing van de concessie de goedkeuring van Onze Minister van Economische Zaken.

Artikel 33

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na die van de dagtekening van de Staatscourant, waarin het wordt geplaatst.

Onze Minister van Economische Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 20 maart 1995.
Beatrix.
De Minister van Economische Zaken,G.J. Wijers.

Tegen dit besluit kan degene, wiens belang rechtstreeks bij dat besluit is betrokken, binnen zes weken na de dag, waarop dit besluit is verzonden, bij Ons bezwaar maken. Het bezwaarschrift wordt aan Ons gericht maar ingediend bij de Minister van Economische Zaken, directie Wetgeving en andere Juridische Aangelegenheden, Postbus 20101, 2500 EC 's-Gravenhage.

Dit besluit is verzonden op 27 maart 1995.

Nota van toelichting

1. Inleiding

Cluff Oil Plc., Trafalgar House Oil and Gas Ltd., beide gevestigd te Londen (V.K.), Canada Northwest Energy Limited, gevestigd te Calgary (Alberta, Canada) en Bula Oil Netherlands B.V., gevestigd te Amsterdam waren de houdsters van de bij beschikking van de Minister van Economische Zaken van 30 juni 1988, nr. 388/III/1074/EAM verleende en op 2 augustus 1988 (Stcrt 128) van kracht geworden, laatstelijk bij beschikking van 26 april 1994, kenmerk E/EOG/MW/94027908 (Stcrt. 86) gewijzigde boorvergunning 'Donkerbroek'. Deze vergunning is vervallen op 2 augustus 1994.

De vergunning strekte tot het verrichten van boringen, waarmede werd beoogd het aantonen van de aanwezigheid van aardolie en aardgas. Zij had betrekking op een gebied ter grootte van ongeveer 6.956 hectaren, gelegen in de provincie Friesland.

Het gebied van de evenbedoelde boorvergunning werd in het oosten begrensd door de boorvergunningaanvraag 'Haulerwijk' van Bula Oil c.s., in het zuidoosten door de boorvergunning 'Gorredijk' van Elf Petroland c.s., in het zuidzuidwesten door de concessie 'Gorredijk' van Elf Petroland c.s., in het westen door de concessie 'Akkrum' van Chevron c.s. en in het noordwesten door de concessie 'Tietjerksteradeel' van de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V.

De onderhavige aanvraag om concessie voor de ontginning van aardgas en aardolie is ingediend nadat de boring 'Donkerbroek 3' succesvol bleek te zijn en aardgas had aangetoond.

Deze aanvraag heeft betrekking op het gebied waarvoor genoemde boorvergunning 'Donkerbroek' is afgegeven.

2. Reacties naar aanleiding van de terinzagelegging

De aanvraag om concessie, door gedeputeerde staten van Friesland op 15 december 1992 ontvangen, is door de zorg van dit college met inachtneming van de termijn, bedoeld in artikel 22 van de Wet van 21 april 1810 (Bulletin des Lois no. 285), verder te noemen de Mijnwet 1810, op 22 december 1992 openbaar gemaakt.

De terinzagelegging gedurende vier maanden, als bedoeld in artikel 23 van de Mijnwet 1810, werd op 1 mei 1993 als geëindigd beschouwd. Gedurende die termijn werden noch bedenkingen, noch aanvragen in concurrentie ontvangen.

3. Adviezen

Inspecteur-Generaal der Mijnen (IGM)

Ingevolge artikel 27 van de Mijnwet 1810 adviseert de IGM het provinciaal bestuur omtrent een ingediende aanvraag.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 van het koninklijk besluit van 11 februari 1827, nr. 188, heeft de IGM op 14 mei 1993 zijn advies aan het college van gedeputeerde staten van Friesland uitgebracht.

De IGM doet in zijn advies verslag van de door de provincie in lijn met de wettelijke voorschriften gevolgde procedure.

Gelet op de marginaal bewezen hoeveelheid gas adviseert hij overeenkomstig artikel 5 van de Mijnwet 1810, de gevraagde concessie te verlenen voor een tijdvak van niet meer dan 15 jaar.

Gedeputeerde staten van Friesland

Het provinciaal bestuur van Friesland heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van de Mijnwet 1810 op 14 juni 1993 haar advies uitgebracht over deze aanvraag.

Het kan zich vinden in het door de IGM ter zake uitgebrachte advies en adviseert de gevraagde concessie 'Donkerbroek' voor een tijdvak van 15 jaar te verlenen en daaraan dezelfde voorwaarden te verbinden als opgenomen in de concessie 'Gorredijk'.

Ten slotte vraagt zij nog aandacht voor de kwestie van de 'omkering van de bewijslast' bij schade veroorzaakt door aardgaswinning: de gaswinningsmaatschappij moet bewijzen dat niet zij de veroorzaker is van de schade waarvoor zij in gaswinningsgebieden aansprakelijk wordt gesteld.

De Rijks Geologische Dienst

De directeur van de Rijks Geologische Dienst (RGD) heeft op 25 oktober 1993 advies uitgebracht over de onderhavige aanvraag.

De geologische, geofysische en reservoir-technische gegevens van de concessie-aanvraag zijn door de RGD bestudeerd. De aanvraag is gebaseerd op de resultaten van de boring Donkerbroek-3. De verwachte reserve voor het Donkerbroek veld bedraagt 95 miljoen m3 aardgas. De RGD adviseert om het aangevraagde gebied in concessie uit te geven.

Diverse departementen

Over de onderhavige aanvraag zijn ook de ministeries van Verkeer en Waterstaat, van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van Defensie, van Sociale Zaken, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur geconsulteerd.

Zij hebben geen bezwaren geuit tegen inwilliging van de onderhavige concessie-aanvraag. Het ministerie van Defensie vermeldde voor de goede orde alleen dat over bedoeld gebied de linkroute 10A loopt (nabij punt A).

Energie Beheer Nederland B.V. (EBN)

EBN heeft mij op 8 november 1993 geadviseerd. Volgens de analyse van EBN kan het gasvoorkomen Donkerbroek niet als economisch winbaar worden aangemerkt, hetgeen met name samenhangt met de geringe winbare reserves. De Staatsbaten uit deelneming zouden negatief zijn. EBN adviseert de Minister niet tot staatsdeelneming over te gaan.

De Mijnraad

De Mijnraad adviseert mij het gehele aangevraagde gebied in concessie te geven. Dit advies dateert van 7 december 1993. Door Hardy Oil & Gas is in een beperkte hoeveelheid gas aangetoond. Deze aantoning vormt voldoende grond voor de concessie-aanvraag. De Raad constateert vervolgens dat Hardy Oil & Gas geen ervaring als gasproducent in Nederland heeft en dat de huidige organisatie ontoereikend is om op verantwoorde wijze tot exploitatie over te kunnen gaan. De Raad adviseert daarom met klem bij de concessieverlening waarborgen op te nemen, opdat goede produktie- en eventueel exploratie-omstandigheden zullen zijn verzekerd.

De tijdsduur van de concessie zou gelet op de grootte van het aangetoonde veld en de te verwachten exploratiemogelijkheden op 15 jaar gesteld kunnen worden. Ten aanzien van staatsdeelneming is de Mijnraad van oordeel, dat er onvoldoende reden is om tot staatsdeelneming over te gaan.

Concessieverlening

Gelet op de uitgebrachte adviezen wordt concessie verleend voor de duur van 15 jaar, waarbij wordt afgezien van staatsdeelneming.

Met Hardy Oil & Gas heeft overleg plaatsgehad over haar organisatie in Nederland, wanneer zij tot exploitatie zal overgaan. Dit overleg is naar tevredenheid afgerond. Zo is er bijvoorbeeld een overeenkomst tussen Hardy Oil c.s. met Chevron U.S.A. Inc., the Netherlands Branch als operator van de concessie 'Akkrum' voorzien. In artikel 27 van de concessie is met het oog op het belang van een toereikende organisatie een speciale voorziening opgenomen.

Concessievoorwaarden

Artikel 1 Dit artikel bepaalt dat de concessie geldt voor de ontginning van aardolie en aardgas, alsmede van andere daarmee tezamen in dezelfde afzetting voorkomende delfstoffen, waarvan de samenhang met genoemde bitumina haar gelijktijdige ontginning onvermijdelijk maakt. Voorts wordt bepaald voor welk gebied de concessie geldt.

Artikel 2 Dit artikel biedt de mogelijkheid om het opsporings- en ontginningsrecht van de concessiehoudsters te beperken.

Financiële voorwaarden

De voorwaarden inzake de financiële verplichtingen van de concessiehoudsters zijn opgenomen in de artikelen 3, 4 en 5 van de akte van concessie, alsmede de bij de akte van concessie behorende ontwerpovereenkomst.

De bepalingen inzake de jaarlijks aan de Staat verschuldigde cijns en winstaandeel, welke in de ontwerp-overeenkomst zijn uitgewerkt, komen in materieel opzicht overeen met de voorwaarden, zoals die krachtens het koninklijk besluit van 6 februari 1976 (Stb. 102) worden verbonden aan winningsvergunningen voor blokken of blokdelen van het continentaal plat, waarvoor na het van kracht worden van dat besluit een opsporingsvergunning is verleend.

Artikel 3 Van het heffen van een bonus is overeenkomstig vast gebruik afgezien op grond van de overweging, dat de concessiehoudsters ingevolge artikel 5 van de akte van concessie reeds een uitkering aan de onderscheiden eigenaren van binnen het concessieveld gelegen grond verschuldigd zijn, zomede ingevolge artikel 4 der akte een lokatievergoeding aan elk der gemeenten, binnen het grondgebied waarvan een terrein met faciliteiten ten behoeve van de ontginning in gebruik is genomen.

Artikel 4 Zoals gebruikelijk is ook in deze akte van concessie een regeling inzake lokatievergoedingen opgenomen aan de gemeenten, binnen wier grondgebied met de ontginning van de in deze akte bedoelde delfstoffen verband houdende putten, bovengrondse installaties en terreinen worden opgericht, uitgebreid, dan wel aangelegd.

Artikel 5 Bij het eerste lid van dit artikel zij volledigheidshalve opgemerkt, dat ingevolge artikel 6 onderscheidenlijk artikel 42 van de Mijnwet 1810 de akte van concessie de rechten van de grondeigenaren op de opbrengst van de in concessie gegeven mijn regelt en wel tot een bedrag als in die akte vastgesteld. Het bedrag van zowel de uitkering ineens als de jaarlijkse uitkering is gelijk aan het bij de tot dusverre voor ons land verleende bitumina-concessies aan grondeigenaren toegekende recht.

Artikel 6 De ratio van dit artikel is dat wordt gewaarborgd dat de concessiehoudsters met voortvarendheid te werk gaan bij de ontginning van delfstoffen. Immers, het is mede in het belang van de Staat die de zorg heeft voor de energievoorziening dat concessiehoudsters met een zekere snelheid koolwaterstoffitlijn==en gaan ontginnen.

Artikel 7 Dit artikel geeft de Minister van Economische Zaken de mogelijkheid invloed uit te oefenen op de verkoop- en verrekenprijzen welke de concessiehoudsters hanteren ten aanzien van het uit het concessieveld beschikbaar gekomen aardgas of de aardolie.

Een juiste beoordeling van met name het te leveren aardgas kan enkel op bevredigende wijze plaatsvinden in het licht van de overige leveringsvoorwaarden.

Derhalve is gekozen voor goedkeuring van de gehele leveringsovereenkomst.

Artikel 8 Dit artikel komt materieel volledig overeen met de bepalingen welke gelden op grond van de koninklijke besluiten van respectievelijk 27 januari 1967 (Stb. 24) en van 6 februari 1976 (Stb. 102) ter zake van winningsvergunningen verleend voor blok(delen) van het continentaal plat.

Artikel 9 In artikel 9 wordt bepaald dat de Minister van Economische Zaken concessiehoudsters kan verplichten te gedogen dat houdster van een boorvergunning haar daaruit voortvloeiende rechten kan uitoefenen.

Artikel 10 Evenals het vorige artikel en het hiernavolende handelt dit over de mijnrechten van derden. In dit artikel wordt bepaald dat de concessiehoudsters de ontginning van andere in de ondergrond aanwezige delfstoffen niet zonder meer mogen bemoeilijken dan wel onmogelijk maken.

Artikel 11 In dit artikel wordt bepaald dat de concessiehoudsters overleg moeten voeren met derden rechthebbenden over de plaats van boring. Komen partijen niet tot overeenstemming dan zal de Minister van Economische Zaken nadere toestemming moeten verlenen voor die boring.

Artikel 12 Het is mogelijk dat er zich in het aangevraagde concessiegebied gasvoerende structuren die de grens van het concessieveld overschrijden, bevinden.

Dit artikel voorziet in de daarvoor gebruikelijke regeling met betrekking tot een koolwaterstofhoudend voorkomen dat zich onder een aangrenzend concessieveld van één of meer andere of van dezelfde gerechtigden uitstrekt.

Het tweede lid is opgenomen aangezien zich het geval zou kunnen voordoen dat de samenstelling van de groep van gerechtigden aan de ene zijde van de grens van het concessiegebied gedeeltelijk afwijkt van de samenstelling van de groep van gerechtigden aan de andere zijde van eerdergenoemde grens. In dat geval dient een overeenkomst aangegaan te worden als in het eerste lid, onder a, van het onderhavige artikel bedoeld.

In het geval dat aan beide zijden de groep van gerechtigden dezelfde is dient een regeling getroffen te worden, krachtens welke de toerekening van de produktie en van de produktiekosten en

-opbrengsten naar rato van de in elk der betrokken delen van de koolwaterstofhoudende, de grens van het concessiegebied overschrijdende structuur aanwezige reserve zal geschieden.

Indien zou blijken dat een aangetoond koolwaterstofvoorkomen zich tot ander gebied uitstrekt waarvoor nog geen concessie voor de winning van bitumina is verleend is het verboden om aan dat desbetreffitlijn==ende voorkomen aardgas of aardolie te onttrekken. Dit leidt uitzondering in de situatie dat redelijkerwijze aangenomen kan worden dat met die onttrekking enkel het onder het concessieveld aanwezige deel van de betrokken aardgas- of aardoliereserve ontgonnen wordt.

Artikel 13 In dit artikel zijn de regels opgenomen met betrekking tot het meten en registreren van de uit het concessieveld ontgonnen en beschikbaar gekomen hoeveelheden aardgas en aardolie.

Artikel 14 Artikel 14 bepaalt dat de concessiehoudsters ten behoeve van de uit te voeren boring een plan opstellen en dat moeten mededelen aan de Minister van Economische Zaken en aan gedeputeerde staten van de betrokken provincie.

Artikel 15 Ingevolge artikel 15 worden de Minister van Defensie en van Verkeer en Waterstaat geïnformeerd over het plan bedoeld in artikel 14.

Artikel 16 Met de herziening van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 (Stb. 1994, 540) zijn opsporings- en winningsactiviteiten naar olie en gas in een aantal in het herziene besluit genoemde categorieën gevoelige gebieden onder de m.e.r.-plicht gebracht. De goedkeuringsbevoegdheid van de Minister van Economische Zaken (zie artikel 16, eerste lid) is gekoppeld aan en beperkt tot een aantal in het Structuurschema Groene Ruimte opgesomde categorieën gevoelige gebieden, waar op grond van het nieuwe besluit m.e.r.-plicht geldt. Nadat de mijnbouwmaatschappij een MER heeft gemaakt zal de Minister van Economische Zaken een besluit nemen. Alvorens dit besluit te nemen vraagt de Minister van Economische Zaken advies aan de planologische werkcommissie.

Artikelen 17 t/m 20 De artikelen 17 t/m 20 bieden waarborgen ter voorkoming van verontreinigingen.

Artikel 21 Het is van het grootste belang het proces van eventueel optredende bodemdaling nauwkeurig te volgen. Daarom is in dit artikel bepaald dat op voldoende plaatsen meetpunten worden geïnstalleerd en regelmatig waterpasmetingen worden uitgevoerd. Deze metingen worden gecontroleerd door het Staatstoezicht op de Mijnen en worden geverifieerd door de Meetkundige Dienst van Rijkswaterstaat.

Daarnaast is hierin bepaald dat, ingeval er met de ontginning verband houdende bodemdaling optreedt in zodanige mate dat met betrekking tot de oppervlakte een ongewenste situatie dreigt te ontstaan, de Minister van Economische Zaken maatregelen kan voorschrijven tot het zoveel mogelijk beperken van de bodemdaling of het zoveel mogelijk voorkomen van de nadelige gevolgen daarvan voor de oppervlakte.

Artikel 22 Dit artikel beoogt de rechten van derden te beschermen.

Artikel 23 Dit artikel ziet op het zoveel mogelijk voorkomen van verstoringen van landschappelijke waarden.

Artikel 24 Dit artikel stelt regels aan het achterlaten van het terrein.

Artikel 25 Artikel 25 stelt regels aan de geologische verslaglegging.

Artikel 26 Dit artikel bepaalt dat de leiding der werkzaamheden moet plaatsvinden door personen die in Nederland kantoor houden en hier hun woonplaats en vaste verblijf hebben.

Artikel 27 Dit artikel waarborgt dat concessiehoudsters op verantwoorde wijze tot exploitatie overgaan.

Artikel 28 Dit artikel stelt regels aan de financiële administratie.

Artikel 29 Hierin worden de bevoegdheden van de regeringsvertegenwoordiger geregeld.

Artikel 30 De tijdsduur van de concessie wordt bepaald op 15 jaar.

Artikelen 31, 32 en 33 Deze slotbepalingen bepalen voor wiens rekening een aantal zaken komt en artikel 33 regelt de inwerkingtreding van het besluit.

De Minister van Economische Zaken,

G.J. Wijers.

Concept-overeenkomst

De Staat der Nederlanden, te dezen vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken, hierna te noemen 'de Staat',

en Hardy Oil & Gas (UK) Limited, gevestigd te Londen (Verenigd Koninkrijk), de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bula Oil Netherlands B.V., gevestigd te Amsterdam en Cluff Oil Plc., gevestigd te Londen (Verenigd Koninkrijk), hierna te noemen 'de concessiehoudsters',

verklaren te zijn overeengekomen als volgt:

Definities

Artikel 1

Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt voorts verstaan onder:

de minister: de Minister van Economische Zaken;

akte van concessie: het koninklijk besluit van ... 1994, no. ...;

concessieveld: de oppervlakte, waarvoor de bij de akte van concessie verleende aardgas- en aardolieconcessie 'Donkerbroek' geldt;

delfstoffen: bitumina, zoals aardgas en aardolie, alsmede andere daarmede te zamen in dezelfde afzettting voorkomende delfstoffitlijn==en, waarvan de samenhang met evengenoemde bitumina haar gelijktijdige winning naar het oordeel van de minister onvermijdelijk maakt.

Oppervlakterecht

Artikel 2

1 De concessiehoudsters zijn jaarlijks met ingang van de dag na de datum, waarop deze overeenkomst is aangegaan, aan de Staat een oppervlakterecht verschuldigd, berekend naar de oppervlakte van het concessieveld op de volgende grondslag, waarbij het laatstelijk vóór die dag van het betrokken jaar door het Centraal Bureau voor de Statistiek berekende en in het 'Statistisch bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek' gepubliceerde indexcijfer van de regelingslonen per week en per maand van volwassen werknemers (totaal, inclusief spaarloon, vakantietoeslag en bijzondere uitkeringen 1990 = 100) wordt aangegeven met de letter a:

a x f 5,47 per gehele hectare.

100

2 Indien artikel 2 van de akte van concessie toepassing heeft gevonden, blijft de oppervlakte van de ingevolge dat artikel aangewezen terreinen, te rekenen van het jaar volgend op dat, waarin de desbetreffende aanwijzing van kracht is geworden, tot het jaar volgend op dat, waarin die aanwijzing wordt ingetrokken of vervalt, voor de toepassing van het eerste lid van dit artikel buiten beschouwing.

3 De concessiehoudsters zijn verplicht het ingevolge het eerste lid verschuldigde bedrag te voldoen jaarlijks binnen drie weken nadat dit bedrag verschuldigd is geworden.

Artikel 3

1 Nadat, te rekenen van de dag, waarop deze overeenkomst is aangegaan, tien jaren zijn verstreken, hebben de concessiehoudsters het recht één maal gedurende een periode van vijf jaar de minister te verzoeken om toe te staan, dat de delen van het concessieveld, welke niet voor de opsporing of ontginning van delfstoffen worden gebruikt of waaruit geen delfstoffen worden ontgonnen, voor de toepassing van artikel 2 buiten beschouwing blijven. De toestemming wordt door de minister verleend, indien hij van oordeel is, dat de in het verzoek vermelde delen van het concessieveld inderdaad niet voor de opsporing of ontginning van delfstoffitlijn==en worden gebruikt of dat daaruit geen delfstoffen worden ontgonnen.

2 In de toestemming wordt de oppervlakte vermeld, welke voor de toepassing van artikel 2 geldt.

3 De toestemming vervalt zodra door de concessiehoudsters de delen van het concessieveld, waarop het verzoek betrekking had geheel of gedeeltelijk alsnog of weder voor de opsporing of ontginning van delfstoffen in gebruik worden genomen of daaruit alsnog of weder delfstoffen worden ontgonnen.

Cijns aardgas en aardolie

Artikel 4

1 De concessiehoudsters zijn jaarlijks aan de Staat een bedrag (cijns) verschuldigd, bestaande uit een percentage van de totale waarde van alle in het voorafgaande kalenderjaar uit het concessieveld ontgonnen en beschikbaar gekomen aardgas, waaronder niet begrepen de hoeveelheden van dat gas, welke door de concessiehoudsters ten behoeve van de ontginning in eigen bedrijf zijn verbruikt en die, welke elders in Nederland of in het Nederlandse deel van het continentaal plat in de ondergrond zijn gebracht ten behoeve van de ontginning van aardolie.

2 Het in het eerste lid bedoelde percentage wordt vastgesteld op de grondslag van de volgende schaal:

Bij een jaarlijkse hoeveelheid aardgas Geldt als

– bij een druk van 1 bar en een tempe- percentage

ratuur van 0°C – over welke hoeveelheid

de cijns verschuldigd is, van:

0 tot 100 miljoen m3 0

100 miljoen ,, 200 ,, ,, 1

200 ,, ,, 300 ,, ,, 2

300 ,, ,, 400 ,, ,, 3

400 ,, ,, 500 ,, ,, 4

500 ,, ,, 1 miljard ,, 5

1 miljard ,, 2 ,, ,, 6

2 ,, ,, 3 ,, ,, 7

3 ,, ,, 4 ,, ,, 8

4 ,, ,, 5 ,, ,, 9

5 ,, ,, 6 ,, ,, 10

6 ,, ,, 7 ,, ,, 11

7 ,, ,, 8 ,, ,, 12

8 ,, ,, 9 ,, ,, 13

9 ,, ,, 10 ,, ,, 14

meer dan 10 ,, ,, 15

Artikel 5

1 De concessiehoudsters zijn voorts jaarlijks aan de Staat een bedrag (cijns) verschuldigd, bestaande uit een percentage van de totale waarde van alle in het voorafgaande kalenderjaar uit het concessieveld ontgonnen en beschikbaar gekomen aardolie, waaronder niet begrepen de hoeveelheden van die olie, welke door de concessiehoudsters ten behoeve van de ontginning in eigen bedrijf is verbruikt.

2 Het in eerste lid bedoelde percentage wordt vastgesteld op de grondslag van de volgende schaal:

Bij een jaarlijkse hoeveelheid Geldt als

aardolie, waarover de cijns percentage

verschuldigd is, van:

0 tot 100.000 m3 0

100.000 ,, 200.000 ,, 1

200.000 ,, 300.000 ,, 2

300.000 ,, 400.000 ,, 3

400.000 ,, 500.000 ,, 4

500.000 ,, 1.000.000 ,, 5

1.000.000 ,, 2.000.000 ,, 6

2.000.000 ,, 3.000.000 ,, 7

3.000.000 ,, 4.000.000 ,, 8

4.000.000 ,, 5.000.000 ,, 9

5.000.000 ,, 6.000.000 ,, 10

6.000.000 ,, 7.000.000 ,, 11

7.000.000 ,, 8.000.000 ,, 12

8.000.000 ,, 9.000.000 ,, 13

9.000.000 ,, 10.000.000 ,, 14

meer dan 10.000.000 ,, 15

3 Voor de toepassing van dit artikel en de artikelen 6 en 7 wordt onder aardolie tevens begrepen condensaat.

Artikel 6

1 Voor zover de concessiehoudsters uit het concessieveld ontgonnen en beschikbaar gekomen aardgas of aardolie hebben verkocht, geldt voor de toepassing van artikel 4 onderscheidenlijk 5 en van de artikelen 8 en 9 als waarde van iedere van zodanige delfstof verkochte hoeveelheid de verkoopprijs van die delfstof, verminderd – voor zover deze voor rekening van de concessiehoudsters blijven – met:

a de kosten van de ontginning van de desbetreffende delfstof,

b de kosten van behandeling, opslag en vervoer daarvan binnen Nederland en

c de rechten en belastingen, ter zake van de invoer en levering daarvan door enige Staat geheven.

2 Voor zover de concessiehoudsters het aardgas of de aardolie niet hebben verkocht, geldt voor de toepassing van artikel 4 onderscheidenlijk 5 en van de artikelen 8 en 9 als waarde van de desbetreffuitlijnende delfstof de waarde, welke wordt verkregen door de verrekenprijs van die delfstof, goedgekeurd krachtens artikel 7, eerste lid, van de akte van concessie, te verminderen op overeenkomstige wijze als in het eerste lid, onder a – c, van dit artikel aangegeven.

Artikel 7

Binnen drie maanden na het einde van een kalenderjaar zenden de concessiehoudsters aan de minister een op dat jaar betrekking hebbende opgave – overeenkomstig een door deze vastgesteld model – van:

a de hoeveelheden aardgas, bij een druk van 1 bar en een temperatuur van 0°C, en de hoeveelheden aardolie, die uit het concessieveld zijn ontgonnen en beschikbaar gekomen;

b de hoeveelheden van dat aardgas en van die aardolie, welke:

1°uitlijn door de concessiehoudsters ten behoeve van de ontginning in eigen bedrijf zijn gebruikt, voor wat het aardgas betreft onder vermelding van de hoeveelheden daarvan, welke elders in Nederland of in het Nederlandse deel van het continentaal plat in de ondergrond zijn gebracht ten behoeve van de ontginning van aardolie;

2° zijn verkocht;

3° anderszins aan het ontginningsbedrijf zijn onttrokken;

c de in artikel 6 bedoelde verkoopprijs onderscheidenlijk verrekenprijs van zowel het aardgas als de aardolie;

d de in artikel 6, eerste lid, onder a – c, bedoelde bedragen, welke op elk van die verkoopprijzen onderscheidenlijk verrekenprijzen in mindering kunnen worden gebracht;

e elk der bedragen aan cijns, welke de concessiehoudsters naar hun oordeel ingevolge de artikelen 4 en 5 verschuldigd zullen zijn.

Artikel 8

Een op grond van een ingezonden opgave ingevolge artikel 4 of 5 te betalen bedrag is verschuldigd nadat na het einde van het betrokken kalenderjaar drie maanden zijn verlopen en moet worden voldaan binnen drie weken nadat het bedrag verschuldigd is geworden.

Artikel 9

1 De minister stelt nadien elk der verschuldigde bedragen definitief vast.

2 Hij deelt die bedragen aan de concessiehoudsters bij aangetekende brief mee en, indien een definitief vastgesteld bedrag hoger is dan dat, wat op grond van de ingezonden opgave verschuldigd is, met opgaaf van redenen.

Artikel 10

De definitief als verschuldigd vastgestelde bedragen zijn – onder aftrek van het reeds betaalde – verschuldigd met ingang van de dag na die, waarop die bedragen aan de concessiehoudsters zijn meegedeeld en moeten binnen drie weken na die dag worden voldaan. Indien reeds meer is betaald dan de definitief vastgestelde bedragen, wordt het verschil zo spoedig mogelijk terugbetaald.

Uitkering over met de ontginning behaalde winst

Artikel 11

1 De concessiehoudsters zijn jaarlijks aan de Staat verschuldigd een bedrag van 70% van het voordelige saldo van een met inachtneming van de artikelen 12 en 13 over het afgelopen boekjaar op te maken resultatenrekening, welke omvat de volgens goed koopmansgebruik aan dat jaar toe te rekenen en voor rekening van de concessiehoudsters komende kosten en opbrengsten van binnen het concessieveld verrichte mijnbouwkundige onderzoekingen en het binnen het concessieveld ontginnen van delfstoffen.

2 Indien het overeenkomstig het eerste lid vastgestelde bedrag lager is dan het bedrag, dat wordt verkregen door bij de toepassing van dat lid in plaats van 70% te lezen 50% en artikel 12, tweede lid, onder g en h, buiten beschouwing te laten, is in plaats van het eerstbedoelde bedrag het laatstbedoelde verschuldigd.

3 Een boekjaar als in het eerste lid bedoeld is een kalenderjaar. De minister kan een andere termijn als zodanig boekjaar aanwijzen.

Artikel 12

1 Bij het opmaken van een resultatenrekening als bedoeld in artikel 11, eerste lid, worden in het credit daarvan gebracht:

a de opbrengst van de uit het concessieveld ontgonnen en beschikbaar gekomen delfstoffen;

b de opbrengst van verkochte produktiemiddelen, die ten behoeve van de ontginning in het concessieveld werden aangeschaft, dan wel de waarde in het economisch verkeer van anderszins aan het ontginningsbedrijf onttrokken zodanige produktiemiddelen, een en ander voor zover zij de aanschaffingswaarde, vermeerderd met de kosten van verbetering en verminderd met de tot de datum van verkoop ten laste van een resultatenrekening gebrachte afschrijvingen, te boven gaan, echter onder aftrek van bedragen, die uit deze opbrengst dan wel waarde tot afschrijving op andere, ter vervanging dienende, produktiemiddelen strekken;

c andere met of door het verrichten van mijnbouwkundige onderzoekingen in het concessieveld en de ontginning van delfstoffen in dat veld verkregen voordelen, zoals vergoedingen voor ter beschikking gestelde kennis en diensten, dan wel de waarde in het economisch verkeer van anderszins aan het bedrijf onttrokken kennis en diensten, daaronder begrepen de daarvóór gemaakte kosten, welke naar redelijkheid kunnen worden toegerekend aan de werkzaamheden, welke tot het aantonen van een aardgas- of aardolievoorkomen in het concessieveld hebben geleid, na aftrek van de daarmee in verband staande opbrengsten.

2 Bij het opmaken van een resultatenrekening als bedoeld in artikel 11, eerste lid, worden in het debet daarvan gebracht:

a de kosten van het binnen het concessieveld verrichten van mijnbouwkundige onderzoekingen, gemaakt na de dag, waarop de akte van concessie van kracht is geworden, en de kosten van de ontginning in het concessieveld en van de aflevering van de daaruit ontgonnen en beschikbaar gekomen delfstoffen, een en ander zowel wat de directe als de naar redelijkheid vast te stellen indirecte en algemene kosten betreft;

b de kosten van mijnbouwkundige onderzoekingen ten behoeve van de opsporing en ontginning van delfstoffuitlijnen in Nederland anders dan onder a bedoeld, gemaakt na de dag, waarop de akte van concessie van kracht is geworden, voor zover die kosten niet reeds ten laste zijn gebracht van een resultatenrekening;

c de afschrijvingen op de niet reeds ten laste van een resultatenrekening als onder b bedoeld gebrachte kosten van met betrekking tot het concessieveld verrichte mijnbouwkundige onderzoekingen, welke zijn gemaakt na 1 januari 1976 en vóór de dag, waarop de akte van concessie van kracht is geworden;

d de afschrijvingen op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van alle ten behoeve van de ontginning in het concessieveld in gebruik zijnde duurzame produktiemiddelen;

e de niet reeds ten laste van een resultatenrekening als onder b bedoeld gebrachte afschrijvingen op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van alle in gebruik zijnde duurzame produktiemiddelen welke in het kader van de opsporing en winning van in de concessie genoemde bitumina worden aangewend anders dan onder d bedoeld;

f de door de concessiehoudsters aan de Staat verschuldigde belastingen en andere Nederlandse publiekrechtelijke lasten, voor zover deze als bedrijfslasten van de onder a of b bedoelde activiteiten zijn te beschouwen, met uitzondering van de belastingen en lasten, welke reeds ten laste van een andere resultatenrekening zijn gebracht, de naar inkomen, winst of vermogen van de concessiehoudsters geheven belastingen en hun voorheffingen en de naar met de ontginning binnen het concessieveld behaalde winst berekende bedragen, verschuldigd ingevolge deze overeenkomst;

g een bedrag van 20% der kosten bedoeld onder a – c;

h 3en bedrag van 70% der kosten bedoeld onder d en e.

3 Voor de toepassing van het eerste lid gelden als opbrengsten of voordelen:

a mede de waarde van de uit het concessieveld ontgonnen en beschikbaar gekomen delfstoffen, die anders dan door verkoop aan het ontginningsbedrijf zijn onttrokken, zomede de naar goed koopmansgebruik gewaardeerde verschillen tussen begin- en eindvoorraden;

b niet de waarde van uit het concessieveld ontgonnen en beschikbaar gekomen delfstoffen, die door de concessiehoudsters in eigen bedrijf ten behoeve van het verrichten van mijnbouwkundige onderzoekingen of de ontginning zijn verbruikt.

4 Voor zover de concessiehoudsters uit het concessieveld ontgonnen en beschikbaar gekomen aardgas of aardolie anders dan door verkoop aan het ontginningsbedrijf hebben onttrokken, geldt voor het bepalen van de in het eerste lid, onder a bedoelde opbrengst als waarde van het aardgas of de aardolie de door de minister krachtens artikel 7, eerste lid, van de akte van concessie goedgekeurde verrekenprijs.

5 Voor de toepassing van het tweede lid gelden als kosten niet:

a de bedragen, betaald voor uit mijnbouwkundige onderzoekingen of de ontginning van bitumina, verricht door derden, verkregen kennis, voor zover niet aannemelijk wordt gemaakt, dat deze kennis is verworven ten behoeve van activiteiten als in het tweede lid, onder a, b of c, bedoeld en, voor zover zulks wel aannemelijk wordt gemaakt, de bedragen als evenbedoeld, die reeds ten laste van een andere resultatenrekening zijn gebracht;

b de rente over eigen vermogen van de concessiehoudsters;

c de waarde van uit het concessieveld ontgonnen en beschikbaar gekomen delfstoffen, die door de concessiehoudsters in eigen bedrijf ten behoeve van het verrichten van mijnbouwkundige onderzoekingen of de ontginning zijn verbruikt;

d de uitgaven, waarvan niet aannemelijk is, dat zij zijn gedaan ter verkrijging van de in artikel 11, eerste lid, bedoelde opbrengsten.

6 Kosten of opbrengsten, welke blijken niet te zijn opgenomen in de vastgestelde resultatenrekening over het jaar, waarop zij betrekking hebben, worden opgenomen in de resultatenrekening over het jaar, waarin van die kosten onderscheidenlijk die opbrengsten is gebleken.

Artikel 13

1 Indien een resultatenrekening over enig boekjaar – artikel 12, tweede lid, onder g en h, buiten beschouwing gelaten – een nadelig saldo aanwijst, wordt dit naar het debet van de resultatenrekening van het volgend boekjaar overgebracht.

2 Indien Hardy Oil & Gas (UK) Limited, Bula Oil Netherlands B.V. of Cluff Oil Plc. tevens houdster is van één of meer andere aardgas- of aardolieconcessies verleend na 1 januari 1976 kan ten aanzien van de desbetreffuitlijnende concessievelden door de betrokken onderneming een samengevoegde resultatenrekening worden opgemaakt.

Artikel 14

Voor de toepassing van de artikelen 15, 16 en 18 wordt onder belasting verstaan de vennootschapsbelasting onderscheidenlijk de inkomstenbelasting, die over het betrokken boekjaar van de concessiehoudsters zijn geheven krachtens de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Stb. 469) onderscheiden-

lijk de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Stb. 519), dan wel enige andere wettelijke belastingregeling, die voor genoemde wetten in de plaats zal treden, naar winst, die met activiteiten als in artikel 12, tweede lid, onder a, b of c, bedoeld is behaald, met dien verstande, dat nimmer meer wordt verrekend dan de naar het voor dat jaar geldende tarief berekende vennootschaps-

belasting bij een belastbaar bedrag, enkel bestaande uit hetgeen door de belastingplichtige aan zodanige winst is verkregen. Met over zodanige winst geheven belasting wordt gelijkgesteld de belasting, die achterwege blijft ten gevolge van door de belastingplichtige uit anderen hoofde in enig jaar geleden verliezen. Als over zodanige winst geheven belasting wordt daarentegen niet beschouwd de belasting, die is geheven ten gevolge van door de belastingplichtige uit anderen hoofde in enig jaar behaalde winsten.

Artikel 15

1 De concessiehoudsters zijn telkens met ingang van het tijdstip, waarop zes maanden na het begin van een boekjaar zijn verstreken, aan de Staat als eerste vooruitbetaling op het ingevolge artikel 11 verschuldigde bedrag een bedrag verschuldigd, dat namens de Staat door de Minister en de Minister van Financiën wordt vastgesteld, welke vooruitbetaling moet worden voldaan binnen drie weken na de dag waarop zij verschuldigd is geworden.

2 De minister en de Minister van Financiën stellen zodanig bedrag vast op de helft van het bedrag, dat naar hun redelijke schatting op grond van artikel 11 over het betrokken boekjaar verschuldigd zal zijn, verminderd met de helft van de belasting, welke naar hun redelijke inschatting over dat boekjaar in totaal van de concessiehoudsters zullen worden geheven.

Artikel 16

1 De concessiehoudsters zijn telkens met ingang van het tijdstip, waarop één maand na het einde van een boekjaar is verstreken, aan de Staat als tweede vooruitbetaling op het ingevolge artikel 11 verschuldigde bedrag een bedrag verschuldigd, dat namens de Staat door de minister en de Minister van Financiën wordt vastgesteld, welke vooruitbetaling moet worden voldaan binnen drie weken na de dag waarop zij verschuldigd is geworden.

2 De minister en de Minister van Financiën stellen zodanig bedrag vast op het volle bedrag, dat naar hun redelijke schatting op grond van artikel 11 over het betrokken boekjaar verschuldigd zal zijn, verminderd – voor zover mogelijk – :

a met de belasting, welke naar hun redelijke schatting in totaal van de concessiehoudsters over dat boekjaar zal worden geheven, en vervolgens

b met het bedrag, dat de concessiehoudsters over dat boekjaar als eerste vooruitbetaling hebben betaald.

3 De eerste vooruitbetaling wordt, voor zover de in het tweede lid, onder b, bedoelde vermindering niet mogelijk is, zo spoedig mogelijk terugbetaald.

Artikel 17

De concessiehoudsters zijn verplicht binnen zes maanden na het einde van een boekjaar aan de minister en de Minister van Financiën te zenden een over dat boekjaar opgemaakte resultatenrekening als in artikel 11, eerste lid, bedoeld, alsmede een balans, vermeldende de aan het einde van het boekjaar tot het ontginningsbedrijf in het concessieveld behorende activa en passiva.

Artikel 18

1 De minister en de Minister van Financiën stellen na ontvangst van de resultatenrekening deze namens de Staat zo spoedig mogelijk vast.

2 De Minister en de Minister van Financiën stellen tegelijkertijd namens de Staat vast het ingevolge artikel 11 verschuldigde bedrag, verminderd – voor zover mogelijk – :

a met de belasting, welke de concessiehoudsters over de betrokken boekjaar in totaal per saldo hebben betaald, en vervolgens

b met de bedragen, die de concessiehoudsters als eerste en tweede vooruitbetaling – indien artikel 16, derde lid, toepassing heeft gevonden, per saldo – hebben betaald.

3 De minister deelt de vastgestelde resultatenrekening en het krachtens het tweede lid vastgestelde bedrag aan de concessiehoudsters bij aangetekende brief mee en, indien de vastgestelde rekening hoger is dan de ingezonden rekening, met opgaaf van redenen.

Artikel 19

1 De concessiehoudsters zijn het krachtens artikel 18, tweede lid, vastgestelde bedrag verschuldigd met ingang van de dag na die, waarop dat bedrag is meegedeeld; dit bedrag moet, tenzij het tweede lid toepassing vindt, worden voldaan binnen drie weken nadat het verschuldigd is geworden.

2 De eerste en tweede vooruitbetaling worden, voor zover de in artikel 18, tweede lid, onder b, bedoelde vermindering niet mogelijk is, zo spoedig mogelijk terugbetaald.

Artikel 20

1 Indien na de betalingen of teruggaven van belasting, welke bij de toepassing van artikel 18, tweede lid, onder a, reeds in aanmerking zijn genomen, nog betalingen of teruggaven van belasting over het betrokken boekjaar hebben plaats gehad, herzien de minister en de Minister van Financiën dienovereenkomstig het krachtens die bepaling vastgestelde bedrag.

2 De minister deelt zodanige herziening aan de concessiehoudsters bij aangetekende brief en met opgaaf van redenen mee.

3 Hetgeen blijkens zodanige herziening te veel is betaald, wordt zo spoedig mogelijk terugbetaald.

4 De concessiehoudsters zijn hetgeen blijkens zodanige herziening te weinig is betaald verschuldigd met ingang van de dag na die, waarop die herziening is meegedeeld en moeten het desbetreffende bedrag voldoen binnen drie weken na de dag, waarop het verschuldigd is geworden.

Arbitrage

Artikel 21

1 Alle geschillen, welke naar aanleiding van of in verband met deze overeenkomst mochten ontstaan, zullen worden beslecht door arbitrage overeenkomstig het reglement van het Nederlands Arbitrage Instituut.

2 Een geschil als in het eerste lid bedoeld wordt mede geacht te bestaan, indien de concessiehoudsters zich niet kunnen verenigen met een ingevolge deze overeenkomst gegeven beslissing, houdende vaststelling van aan de Staat verschuldigde bedragen of van de in artikel 11, eerste lid, bedoelde resultatenrekening.

Slotbepaling

Artikel 22

Deze overeenkomst wordt uitsluitend geregeerd door Nederlands recht.

Naar boven