Textielindustrie

Vrijwillig Vervroegd Uittreden 1995/1997

Verbindendverklaring gewijzigde CAO-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN GEWIJZIGDE BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST IN DE TEXTIELINDUSTRIE INZAKE VRIJWILLIG VERVROEGD UITTREDEN

8245

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelezen het verzoek van de Vakraad voor de Textielindustrie namens de Nederlandse Vereniging van Werkgevers in de Textielindustrie, de Vereniging van Confectie- en Tricotageondernemingen Fenecon en de Algemene Werkgevers-Vereniging als gemachtigde voor de bij deze verenigingen aangesloten textielondernemingen als partijen te ener zijde mede namens de Industriebond FNV en de Industrie- en Voedingsindustrie CNV, de Unie BLHP, vakbond voor administratief, technisch en commercieel personeel en de Vereniging voor Hoger Personeel Nederlandse Textielindustrie als partijen te anderer zijde bij de collectieve arbeidsovereenkomst in de Textielindustrie inzake Vrijwillig Vervroegd Uittreden, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van gewijzigde bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Overwegende,

dat de wijziging van genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking is getreden;

dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Nederlandse Staatscourant;

dat naar aanleiding van dit verzoek geen schriftelijke bezwaren zijn ingebracht;

dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen;

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Gezien het advies van de Stichting van de Arbeid;

Besluit:

I. Trekt in zijn besluit van 27 december 1994 (Stcrt. 1994, nr. 251), voor zover daarin werd overgegaan tot het algemeen verbindendverklaren van de collectieve arbeidsovereenkomst in de Textielindustrie inzake Vrijwillig Vervroegd Uittreden met de daarbij behorende bijlagen, zulks met inachtneming van hetgeen onder IV en V is bepaald;

II. Verklaart algemeen verbindend tot en met 31 december 1997 de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst in de Textielindustrie inzake Vrijwillig Vervroegd Uittreden alsmede de daarbij behorende statuten en het reglement van de Stichting Vrijwillig Uittreden Textielindustrie, eerder algemeen verbindend verklaard bij besluit van 27 december 1994 (1994, nr. 251), zulks met inachtneming van de navolgende wijzigingen en hetgeen onder III, IV en V is bepaald:

Artikel 3 wordt gelezen als volgt:

„Artikel 3 Financiering

  • 1.

    • a. De financiering van de regeling geschiedt door een door de werkgever verplicht te betalen bijdrage aan de Stichting SUT, die telkenmale opnieuw zal worden vastgesteld. Voor de jaren 19931 t/m 1997 bedraagt deze bijdrage 8,25% van het door de werkgever in zijn onderneming in het laatstverlopen kalenderjaar uitbetaalde brutoloon Sociale Verzekeringen (niet gemaximeerd), alsmede 8,25% van het spaarbedrag van de werknemer welke voortvloeit uit een spaarconstructie die door de wetgever mogelijk is gemaakt en welk spaarbedrag geen loon is in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen. De werkgever is gehouden 2,23 procentpunt van het voornoemde percentage in te houden op het aan de werknemers uit te betalen loon.

    • b. Vóór 1 mei 1995 zal een eenmalige storting aan de Stichting SUT worden gedaan van 0,75% van het brutoloon Sociale Verzekering over 1994, alsmede van 0,75% van het spaarbedrag van de werknemer welke voortvloeit uit een spaarconstructie die door de wetgever mogelijk is gemaakt en welk spaarbedrag geen loon is in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen. Van genoemd percentage komt 0,6% voor rekening van de werkgever en 0,15% voor rekening van de werknemer, welke laatste bijdrage ten laste wordt gebracht van het Vakraad Garantiefonds.

  • 2. Tot het in lid 1 sub a en sub b bedoelde brutoloon1, het zgn. heffingsloon, wordt ook gerekend het loon van de niet meer voor de werknemersverzekeringen verzekerde directeur/grootaandeelhouder van een NV of BV, echtgeno(o)t(e) en familieleden dat mee in aanmerking zou zijn genomen als bedoelde verplichte verzekeringen voor hen zouden gelden. Tevens wordt tot het heffingsloon gerekend de vergoeding welke werknemer ontvangt ingevolge het Besluit Taakverlichting Alleenstaande Werkenden/AAW (TAW).

  • Ten aanzien van de TAW-vergoeding aan werknemer is werkgever gehouden de volledige SUT-premie hierover te berekenen en in te houden op het salaris van de betreffende werknemer. Tot het heffingsloon wordt niet gerekend:

    • het brutoloon dat uitbetaald is aan de werknemers van 60 jaar en ouder;

    • de eventuele commissarisbeloningen;

    • de beloningen aan thuiswerkers die geen werknemer zijn in de zin van de regeling;

    • de gedeeltelijke en volledige uitkeringen krachtens de WAO, welke de werkgever, ter doorbetaling, van de bedrijfsvereniging heeft ontvangen.

  • 3. De werkgever is verplicht de Bedrijfsvereniging, waarbij hij is aangesloten, te machtigen het door hem in zijn onderneming in het laatstverlopen kalenderjaar uitbetaalde brutoloon, als bedoeld in lid 1 sub a en b, aan de secretaris van de Stichting SUT bekend te maken.

  • 4. Indien het brutoloon, als bedoeld in lid 1 sub a en b, gecorrigeerd dient te worden als gevolg van de elementen, genoemd in lid 1 en/of lid 2, dan is de werkgever verplicht deze correcties, voorzien van een accountantsverklaring, ten spoedigste, doch vóór 1 maart van het lopende kalenderjaar aan de secretaris van de Stichting SUT bekend te maken."

Artikel 5 wordt gelezen als volgt:

„Artikel 5 Hoogte van de bruto-uitkering

  • 1.

    • a. Als bruto-uitkeringsgrondslag geldt het bruto vaste salaris van 60 maanden vóór de uittredingsdatum, uitsluitend verhoogd met de door CAO-partijen overeengekomen algemene salarisverhogingen in deze periode, met inbegrip van:

      • persoonlijke toeslag;

      • ploegentoeslag;

      • toeslag voor roostermatig overwerk;

      • oververdiensteregeling/een tariefregeling;

      • gemiddeld provisie over de laatste 3 jaren;

      • vakantietoeslag;

      • vast overeengekomen eindejaarsuitkering;

      • 7,5% van de waarde van de aandelen, indien blijkens de salarisstroken gedurende tenminste 5 jaren sprake is van eenoptierecht op die aandelen.

      • De waarde van de aandelen wordt in dit verband bepaald op het moment van het ontstaan van dit optierecht;

      • andere uitkeringen met een bestendig karakter, waarover loonbelasting verschuldigd is, met uitzondering van uitkeringen welke zijn gekoppeld aan de actieve uitoefening van een bepaalde functie, zoals vergoedingen voor telefoonkosten, reiskosten, representatiekosten etc.

    • Voorzover bovengenoemde toeslagen c.q. uitkeringen variabel zijn, zal het (procentuele) gemiddelde over de laatste 60 maanden worden aangehouden.

    • b. Indien het salaris (met uitzondering van door CAO-partijen overeengekomen algemene salarisverhogingen) en/of de arbeidsduur in de periode van 60 maanden voor de uittredingsdatum tot het moment van uittreden niet zijn gewijzigd, bestaat het recht op uitkering uit het in lid 1 sub c genoemde percentage van de uitkeringsgrondslag, danwel het in artikel 4 bedoelde proportioneel lagere uitkeringspercentage.

    • In het geval een dergelijke wijziging zich in genoemde periode wél heeft voorgedaan, dan beslist het SUT-bestuur per geval over de consequenties hiervan voor het totaal beschikbare uitkeringspercentage, waarbij de situatie zoals die geldt op het moment dat betrokkene de 60-jarige leeftijd bereikt bepalend is.

    • Alsdan dienen de salarisstroken, geldend vanaf het moment dat betrokkene de 50-jarige leeftijd (heeft) bereikt tot het moment dat betrokkene de 60-jarige leeftijd (heeft) bereikt, als bijlage bij het aanvraagformulier te worden gevoegd.

    • c. De bruto-uitkering bedraagt per jaar maximaal 80% van de bruto-uitkeringsgrondslag, met dien verstande dat:

      • een deelnemer, geboren in de jaren 1933 en 1934 tot aan de pensioendatum een totaal uitkeringspercentage van maximaal 350% van de bruto-uitkeringsgrondslag ontvangt, en

      • een deelnemer, geboren in de jaren 1935, 1936 en 1937 tot aan de pensioendatum een totaal uitkeringspercentage van maximaal 320% van de bruto-uitkeringsgrondslag ontvangt.

    • Bij volledige deelneming geldt tevens een maximum netto-uitkering van 87,5% van de netto-uitkeringsgrondslag en een minimum van tenminste het netto wettelijk minimumloon vermeerderd met de vakantietoeslag, tenzij op grond van artikel 4 een proportioneel lager percentage van het voor enig geboortejaar geldende maximaal te ontvangen percentage van de bruto uitkeringsgrondslag is vastgesteld, in welk geval geen minimum netto-uitkering doch een minimum bruto-uitkering geldt. Deze minimum bruto-uitkering is gelijk aan het op grond van artikel 4 vastgestelde proportioneel lagere percentage van het voor enig geboortejaar geldende maximaal te ontvangen percentage van de bruto-uitkeringsgrondslag, gedeeld door het aantal maanden dat men van VUT-regeling gebruik zal gaan maken.

  • 2. Voor een werknemer, die bij aanvang van zijn SUT-uitkering aanspraak heeft op een uitkering krachtens de Ziektewet, de WAO en/of de AAW, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% en die daarnaast in de 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van uittreden een loon heeft ontvangen dat rechtstreeks is afgeleid van het loon dat hij zou hebben genoten, indien hij niet gedeeltelijk arbeidsongeschikt zou zijn geweest, wordt de grondslag vastgesteld conform het eerste lid met dien verstande dat tot de bruto-uitkeringsgrondslag tevens behoort, die delen van het salaris, die in verband met de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid niet of niet vollediig zijn genoten.

  • 3. Voor werknemers van 59 jaar en ouder die gebruik maken van de 32-uursregeling, zoals geregeld in artikel 36 van de CAO voor de Textielindustrie, geldt dat voor de berekening van de bruto-uitkeringsgrondslag wordt aangenomen dat de betrokkene de normale arbeidsduur – zijnde gemiddeld 38 uren per week – heeft gewerkt.

  • Het in de vorige alinea bepaalde geldt eveneens voor werknemers van 62 jaar, die 20 uren per kalenderkwartaal, voor werknemers van 63 jaar, die 32 uren per kalenderkwartaal en voor werknemers van 64 jaar, die 44 uren per kalenderkwartaal korter mogen werken tegen doorbetaling van 85% over de niet gewerkte tijd.

  • 4. Indien de werknemer een vergoeding van de arbeidsduurverkorting genoot ingevolge het Besluit Taakverlichting Alleenstaande Werkenden/AAW (TAW), wordt de uitkeringsgrondslag vermenigvuldigd met de breuk:

  • a + b

  • a

  • waarbij a = het direct voor uittreding bij de werkgever gewerkte aantal uren per week, en

  • waarbij b = het aantal uren arbeidsduurverkorting waarvoor een vergoeding ingevolge het TAW-besluit werd gegeven.

  • 5. De hoogte van de bruto-uitkering zal worden aangepast aan algemene loonmaatregelen in de textielindustrie, zoals die in de CAO voor de Textielindustrie zijn vastgelegd.

  • Eenmalige uitkeringen, zoals geregeld in de CAO's voor de Textielindustrie, worden niet als een algemene loonmaatregel beschouwd."

Artikel 7 wordt gelezen als volgt:

„Artikel 7 Inhoudingen

  • 1. De SUT zal op de bruto-uitkering inhouden:

    • a. de verschuldigde loonbelasting en de premies voor de volksverzekeringen;

    • b. het werknemersaandeel in de premie ingevolge de Ziekenfondswet, resp. in de premie van de Ziektekostenverzekering;

    • c. het werknemersaandeel in de premie van de voor de betrokkene geldende pensioenregeling, zoals omschreven in het betreffende pensioenreglement.

  • 2. De bestaande pensioenvoorziening evenals de ziekenfonds c.q. ziektekostenverzekering, zoals bij de (oud)-werkgever van toepassing, worden voortgezet.

  • Het werkgeversaandeel van de premies zoals omschreven in het reglement, komt voor rekening van de SUT.

  • 3. De inhoudingen als bedoeld in lid 1 van het werkgeversaandeel als bedoeld in lid 2 worden vastgesteld naar evenredigheid van de mate van uittreding."

Artikel 1 van het reglement van de Stichting Vrijwillig Uittreden Textielindustrie wordt gelezen als volgt:

„Artikel 1 Begripsbepalingen

SUT: Stichting Vrijwillig Uittreden Textielindustrie, gevestigd te Tilburg.

Textielindustrie: De ondernemingen welke vallen onder de omschrijving van de werkingssfeer van de Collectieve Arbeidsovereenkomst inzake vrijwillig vervroegd uittreden in de textielindustrie.

Regeling: De tussen partijen bij de Collectieve Arbeidsovereenkomsten voor de Textielindustrie afgesloten afzonderlijke Collectieve Arbeidsovereenkomst inzake vrijwillig vervroegd uittreden.

Deelnemer: De werknemer in de textielindustrie wiens verzoek om aan de regeling te mogen deelnemen, door het bestuur van de SUT is ingewilligd.

Pensioendatum: In het algemeen de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer de 65-jarige leeftijd bereikt.

Inkomen: De uitkeringsgrondslag, zaols deze is omschreven in artikel 5 van de CAO inzake vrijwillig vervroegd uittreden in de textielindustrie.

CAO: De CAO in de Textielindustrie inzake vrijwillig vervroegd uittreden."

Artikel 3 van het reglement wordt gelezen als volgt:

„Artikel 3 Rechten van een deelnemer bij volledige deelneming

  • a. De deelneming begint op de eerste dag van de kalendermaand, doch niet eerder dan de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer de uittredingsleeftijd bereikt.

  • b. De SUT willigt het verzoek tot deelneming in als naar het oordeel van de SUT aan alle voorwaarden is voldaan en geeft de deelnemer daarvan schriftelijk bericht.

  • c. De deelnemer heeft recht op een bruto-uitkering per jaar van maximaal 80% van de bruto-uitkeringsgrondslag, als omschreven in artikel 5 van de CAO, met dien verstande dat:

    • een deelnemer, geboren in de jaren 1933 en 1934, tot aan de pensioendatum een totaal uitkeringspercentage van maximaal 350% van de bruto-uitkeringsgrondslag ontvangt; en

    • een deelnemer, geboren in de jaren 1935, 1936 en 1937, tot aan de pensioendatum een totaal uitkeringspercentage van maximaal 320% van de bruto-uitkeringsgrondslag ontvangt,

  • Het totaal beschikbare uitkeringspercentage dat voor een deelnemer geldt wordt vastgesteld aan de hand van artikel 5 van de CAO.

  • d. Bij volledige deelneming geldt een maximum netto-uitkering van 87,5% van de netto-uitkeringsgrondslag en een minimum van tenminste het netto wettelijk minimumloon vermeerderd met de vakantietoeslag.

  • Deze minimum netto-uitkering geldt niet indien op grond van artikel 4 en/of artikel 5 lid 1 sub b van de CAO een (proportioneel) lager percentage van het voor enig geboortejaar geldende maximaal te ontvangen percentage van de bruto uitkeringsgrondslag is vastgesteld. In dat geval geldt geen minimum netto-uitkering doch een minimum bruto-uitkering. Deze minimum bruto-uitkering is gelijk aan het op grond van artikel 4 en/of artikel 5 lid 1 sub b vastgestelde (proportioneel) lagere percentage van het voor enig geboortejaar geldende maximaal te ontvangen percentage van de bruto uitkeringsgrondslag, gedeeld door het aantal maanden dat men van VUT-regeling gebruik zal gaan maken.

  • e. De bruto-uitkeringen, ontstaan vanaf 1 januari 1990 zullen niet meer bedragen dan 80% van 3x de premiegrens, welke wordt gehanteerd voor de ZW, WAO en WW.

  • f. De bruto-uitkeringen worden aangepast aan de algemene loonmaatregelen in de textielindustrie, zoals die in de CAO voor de Textielindustrie zijn vastgelegd.

  • Eenmalige uitkeringen worden niet als een algemene loonmaatregel beschouwd.

  • g. De uitkeringen, waarin de vakantietoeslag en andere toeslagen of uitkeringen zijn verwerkt, worden in maandelijkse termijnen verrricht."

Artikel 4 van het reglement wordt gelezen als volgt:

„Artikel 4 Rechten van een deelnemer bij deeltijd-deelneming

  • 1. De werknemer die voldoet aan de voorwaarden van artikel 2 kan voorzover de werkgever daarmee instemt, onder de voorwaarden van dit artikel, gedeeltelijk van de aanspraak op vervroegde uittreding gebruik maken.

  • 2.

    • a. Bij gedeeltelijke vervroegde uittreding wordt de bruto-uitkering, zoals die conform artikel 3 bij volledige deelneming zou worden berekend, vastgesteld naar evenredigheid van de mate waarin zijn/haar aantal te werken uren op weekbasis wordt verminderd, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.

    • b. De mate van uittreding kan met instemming van de werkgever per halfjaar door de deelnemer worden gewijzigd, waarbij sprake kan zijn van zowel vergroten als verkleinen van de mate van uittreden. De SUT moet drie maanden voor het tijdstip van wijziging daarvan schriftelijk in kennis worden gesteld. Een wijziging kan uitsluitend ingaan per de eerste dag van de maand.

  • 4. De bruto-uitkering als bedoeld in lid 2a, vermeerderd met het salarisinkomen bij deeltijd werken bedragen maximaal 80% van de bruto-uitkeringsgrondslag en zullen niet meer bedragen dan 80% van driemaal de premiegrens, welke wordt gehanteerd voor de ZW, WAO en WW.

  • 5. De bruto-uitkering van de werknemer die gedeeltelijk vervroegd is uitgetreden, wordt gerelateerd aan de bruto-uitkeringsgrondslag, nadat het maximum is bepaald overeenkomstig het bepaalde in het vorige lid. Het hieruit voortvloeiende percentage op jaarbasis wordt in mindering gebracht op de in artikel 3, lid c bedoelde totaalpercentages.

  • 6. De uitkering als bedoeld in lid 2a, vermeerderd met het inkomen uit arbeid bij deeltijd werken, zullen tezamen tenminste het wettelijk minimumloon vermeerderd met de vakantietoeslag bedragen; deze verplichting geldt naar evenredigheid van de mate van uittreding voor de Stichting SUT respectievelijk voor de werkgevers."

Artikel 5 van het reglement wordt gelezen als volgt:

„Artikel 5 Inhoudingen

  • 1. Door de SUT worden op de uitkering ingehouden:

    • a. de verschuldigde loonbelasting;

    • b. de verschuldigde premies volksverzekeringen;

    • c. het totale werknemersaandeel in de premie van de voor de betrokkene geldende pensioenregeling, zoals omschreven in het pensioenreglement, als ware de werknemer geen deelnemer aan de VUT-regeling.

  • Wanneer de betrokkene gebruik heeft gemaakt van de 32-uursregeling, zoals bedoeld in de CAO voor de Textielindustrie, wordt de pensioenpremie ingehouden op basis van het salaris bij een 38-urige werkweek.

    • d. het werknemersaandeel in de premie ingevolge de Ziekenfondswet resp. in de premie van de Ziektekostenverzekering.

  • 2. De inhoudingen als bedoeld in lid 1 worden, behoudens de pensioenpremie, vastgesteld naar evenredigheid van de mate van uittreding."

Artikel 6 van het reglement wordt gelezen als volgt:

„Artikel 6 Overige financiële verplichtingen van de SUT

De SUT neemt de volgende financiële verplichtingen voor haar rekening:

  • a. het werkgeversaandeel in de premie ingevolge de Ziekenfondswet, resp. het werkgeversaandeel van de in de onderneming gebruikelijke vrijwillige ziektekostenverzekering tot een maximum van 60% van de voor betrokkenen verschuldigde premie;

  • b.voor deelnemers die vóór 1 juli 1995 van de VUT-regeling gebruik maken:

  • het werkgeversaandeel in de geldende pensioenpremie voor het Bedrijfspensioenfonds voor de Textielindustrie resp. de geldende pensioenpremie voor andersoortige pensioenregelingen, zoals omschreven in het betreffende pensioenreglement, tot een maximum van 60% van de totale premie.

  • voor deelnemers die per 1 juli 1995 of later van de VUT-regeling gebruik maken:

  • het werkgeversaandeel in de geldende pensioenpremie voor het Bedrijfspensioenfonds voor de Textielindustrie respectievelijk de geldende pensioenpremie voor andersoortige pensioenregelingen, zoals beschreven in het betreffende pensioenreglement, tot een maximum van 60% van de totale premie.

  • In alle gevallen wordt ervan uitgegaan dat overeenkomstig de Pensioen- en Spaarfondsenwet de opgebouwde pensioenaanspraken voor de deelnemer bij toetreding in de VUT tijdsevenredig zijn afgefinancierd.

  • Als maximum salaris waarover de pensioenpremie kan worden gedeclareerd geldt het bedrag van driemaal de premiegrens welke wordt gehanteerd voor de ZW, WAO en WW.

  • c. Bij deeltijd-deelneming zullen de in de leden a en b bedoelde financiële verplichtingen van de SUT naar evenredigheid van het percentage van de deelneming aan de regeling worden voldaan.

  • d. De SUT maakt de totale ziektekostenpremie en de totale pensioenpremie over aan de (ex-)werkgever, met dien verstande dat bij volledige deelneming de pensioenpremie van het Bedrijfspensioenfonds voor de Textielindustrie rechtstreeks aan dat fonds wordt overgemaakt.

  • e. De (ex-)werkgever dient de desbetreffende premies per kwartaal achteraf te declareren bij de Stichting SUT, volgens een voorgeschreven model.

  • De (ex-)werkgever dient hierbij aantoonbaar te maken dat deze premies reeds door hem zijn betaald.

  • De betreffende formulieren zijn verkrijgbaar bij de Stichting SUT, tel.: 013-944449."

Artikel 10 van het reglement wordt gelezen als volgt:

„Artikel 10 Controle

De SUT zal periodiek controle uitoefenen op de naleving van de voorwaarden.

De deelnemer is verplicht op de eenmaal per jaar toe te zenden aanvullende inkomensverklaring alle gevraagde informatie, o.a. met betrekking tot eventuele inkomsten uit werkzaamheden, te verstrekken.

Indien de deelnemer niet of niet tijdig aan deze verplichting voldoet, behoudt de SUT zich het recht voor de uitkering te stoppen."

Artikel 11 van het reglement wordt gelezen als volgt:

„Artikel 11 De 32-uursregeling

De werkgever is gehouden de Stichting SUT direct ervan in kennis te stellen indien een werknemer in zijn onderneming gaat deelnemen aan de 32-uursregeling, zoals geregeld in de CAO voor de Textielindustrie.

Deze melding dient plaats te vinden aan de hand van een door de SUT vastgesteld formulier, verkrijgbaar bij de Stichting SUT, tel.: 013;944449."

III. Indien en voor zover de onder II opgenomen bepalingen strijdig zijn met (mede) ter zake van de vaststelling van lonen en/of andere arbeidsvoorwaarden bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.

IV. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van publikatie in de Nederlandse Staatscourant.

V. Dit besluit wordt gepubliceerd door plaatsing in een bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant.

's-Gravenhage, 13 maart 1995

De Minister van sociale Zaken en Werkgelegenheid

Names deze,

De Directeur van het Centraal Kantoor van de Inspectiedienst SZW,

A. van Dijk.


XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

XNoot
1

Noot CAO-partijen: De aanvulling welke door de werkgever wordt verstrekt wordt dus wel tot dit brutoloon gerekend.

Naar boven