Benoeming A. van der Wiel-Bosch tot lid Eerste Kamer

Besluit van de voorzitter van het centraal stembureau ter benoeming van een lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, noodzakelijk geworden door het openvallen van een plaats in dat orgaan

De voorzitter van het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

Gezien de bij hem op 23 februari 1995 ingekomen brief van de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal van 20 februari 1995 houdende mededeling dat J. J. Vis, wonende te Eext, ontslag neemt als lid van dat orgaan met ingang van 1 maart 1995.

Overwegende:

dat blijkens het besluit van het centraal stembureau van 9 mei 1991, J. J. Vis was gekozen op stel gelijkluidende lijsten van lijstengroep nr. 4.;

dat ingevolge artikel W 2 van de Kieswet de volgende kandidaten buiten rekening worden gelaten op grond van de daarbij vermelde omstandigheden:

J. J. Vis te Eext, aangezien het zijn vacature betreft,

J. F. Glastra van Loon te Den Haag, J. L. E. M. W. R. R. Tiesinga-Autsema te Zaandijk, E. K. Wessel-Tuinstra te Oegstgeest, H. M. Gelderblom-Lankhout te Den Haag, G. P. Hoefnagels te Vorden, aangezien zij reeds lid zijn van die Kamer,

B. R. A. van den Bos te Den Haag, aangezien van hem een schriftelijke verklaring is ontvangen, dat hij niet voor benoeming in aanmerking wenst te komen,

B. Staal te Tienhoven, J. Soetenhorst-De Savornin Lohman te Oegstgeest, E. Spier te Amsterdam, A. Vrisekoop te Haarlem, E. H. Schuyer te Wassenaar, C. Mertens te Amsterdam, aangezien zij reeds lid zijn van die Kamer,

dat, gelet op artikel W 1 van de Kieswet, thans voor benoeming in aanmerking komt A. van der Wiel-Bosch, wonende te Etten-Leur;

Verklaart dientengevolge A. van der Wiel-Bosch, wonende te Etten-Leur, benoemd tot lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

's-Gravenhage, 1 maart 1995.
De voorzitter,
J. H. Prins.

Naar boven