De minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
Gelet op de artikelen 5, 5bis en 5ter van Verordening (EEG) nr. 3013/89
van de Raad van 25 september 1989 houdende een gemeenschappelijke ordening
der markten in de sector schape- en geitenvlees (PbEG L 298) en de ter uitvoering
daarvan vastgestelde Raads- en Commissieverordeningen;
Voorts gelet op de artikel 15, 19 en 27 van de Landbouwwet;
Gezien het advies van het Landbouwschap en het Produktschap Vee en Vlees;
Besluit:
Artikel I
De Uitvoeringsregeling EEG-premie schapevleesproducenten 19931
wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt in onderdeel r, eerste gedachtenstreepje,
onder schrapping van de woorden 'en/of' toegevoegd de zinsnede: dan wel grond
tijdelijk in gebruik heeft gekregen op grond van een overeenkomstig artikel
192 van de Landinrichtingswet vastgesteld plan van tijdelijk gebruik, dan
wel krachtens artikel 46, vierde lid, van de Reconstructiewet Midden-Delfland
of krachtens artikel 28, vierde lid, van de Herinrichtingswet Oost-Groningen
en de Gronings-Drentse Veenkoloniën, dan wel grond tijdelijk in gebruik
heeft gekregen van het Bureau Beheer Landbouwgronden van het Ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en
2. In het eerste lid, onderdeel r, tweede gedachtenstreepje, wordt de
zinsnede ' in artikel 28, eerste lid,' vervangen door de zinsnede: in artikel
30, eerste en tweede lid.
3. In het eerste lid, onderdeel s, worden de woorden 'premiewaardige ooi'
vervangen door het woord: ooi.
4. In het tweede lid worden de woorden 'in artikel 27, leden 2 en 3' vervangen
door de woorden: in artikel 27, tweede lid
5. In het derde lid vervalt de laatste volzin.
6. In het vijfde lid vervalt de laatste volzin.
7. Het zesde lid vervalt.
B
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1.Voor de bestaande tekst wordt het cijfer 1. geplaatst.
2.Na het eerste lid wordt een nieuw tweede lid, een nieuw derde lid, een
nieuw vierde lid en een nieuw vijfde lid ingevoegd, luidende:
2.Het maximumaantal ooien waarvoor recht op premie bestaat voor producenten
aan wie vóór het verkoopseizoen 1995 boven het maximum van 500
ooien onderscheidenlijk 1000 ooien een premiebedrag per ooi ter grootte van
50% van het ingevolge artikel 5 van de basisverordening te berekenen bedrag
is verleend, wordt door de directeur herberekend.
3. De herberekening, bedoeld in het tweede lid, geschiedt zodanig dat
de aantallen boven het maximum van 500 onderscheidenlijk 1000 met 50% worden
verlaagd.
4. Aanvang verkoopseizoen 1995 komt het premierecht overeen met het aantal
premierechten waar een producent uit hoofde van Hoofdstuk 2 over beschikt,
vermeerderd met een uit de nationale reserve afkomstig premierecht dat gelijk
is aan 6% van het aantal premierechten waar hij uit hoofde van Hoofdstuk 2
op de eerste dag van het verkoopseizoen 1995 over beschikt.
5. Voor de toepassing van artikel 21, tweede lid, en artikel 24, derde
lid, wordt het premierecht afkomstig uit de nationale reserve dat gelijk is
aan 6% van het aantal premierechten bedoeld in het vierde lid, niet aangemerkt
als een specifiek premierecht.
C
De artikelen 10 tot en met 14 vervallen.
D
Artikel 17 komt te luiden:
Artikel 17
Indien het aantal aangevraagde specifieke premierechten groter is dan
het aantal daarvoor beschikbare premierechten vindt een proportionele vermindering
van de individueel toe te kennen specifieke premierechten plaats.
E
In artikel 18, eerste lid, wordt de zinsnede 'op grond van artikelen 10
tot en met 16' vervangen door de zinsnede: op grond van artikelen 15 en 16.
F
In artikel 21 komt het tweede lid als volgt te luiden:
2. Indien niet gemiddeld ten minste 90% van de in artikel 24, tweede lid,
bedoelde premierechten gedurende drie verkoopseizoenen volgende op de toekenning
worden benut, vervallen overeenkomstig verordening (EEG) nr. 3567/92 de premierechten
voor het gemiddelde aantal premies waarvoor de rechten tijdens die drie verkoopseizoenen
niet zijn gebruikt aan de nationale reserve.
G
In artikel 22 worden de woorden 'in artikel 4bis' vervangen door de woorden:
in artikel 5bis.
H
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. In geval van een gedeeltelijke overdracht van premierechten, zonder
bedrijfsoverdracht, gelden de hieronder vermelde miniumaantallen over te dragen
rechten:
– 10 voor producenten die premierechten voor ten minste 100 ooien
hebben;
– 5 voor producenten die premierechten voor ten minste 20 ooien
en ten hoogste 99 ooien hebben;
2. Na het derde lid wordt een nieuw vierde lid ingevoegd, luidende:
4. Voor producenten die voor minder dan 20 ooien premierechten hebben,
geldt in geval van een overdracht bedoeld in het derde lid geen minimumaantal
over te dragen rechten.
I
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, komt te luiden:
2. Wanneer een producent specifieke premierechten uit de nationale reserve
heeft verworven, worden, behalve in door de minister aanvaarde uitzonderingsgevallen,
premierechten waarover deze producent uit hoofde van hoofdstuk 2, paragraaf
1 en 5, beschikt voor de toepassing van artikel 21 en het derde lid van het
onderhavige artikel als specifieke premierechten aangemerkt.
2. Na het tweede lid wordt een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:
3. Het is een producent die specifieke premierechten uit de nationale
reserve heeft verworven niet toegestaan zijn specifieke premierechten binnen
een periode van drie verkoopseizoenen volgende op de toekenning van specifieke
premierechten over te dragen.
J
Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Aanspraak op de overgedragen rechten kan slechts worden verkregen indien
de districtsbureauhouder in een daartoe door de minister vastgestelde periode
door zowel de vervreemder als de verkrijger van de overdracht in kennis is
gesteld op een daartoe door de directeur vastgesteld formulier.
2. Het derde lid vervalt.
K
Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede, derde en vijfde lid vervallen.
2. In het vierde lid, dat wordt vernummerd tot het tweede lid wordt de
zinsnede 'als bedoeld in het derde lid' vervangen door de zinsnede: van wie
het bedrijf dan wel van wie ten minste 50% van de oppervlakte cultuurgrond
van het bedrijf zich gedurende de aanhoudperiode in een probleemgebied bevindt
en voor de produktie van schapevlees wordt gebruikt.
3. Het zesde lid wordt vernummerd tot het derde lid.
L
Artikel 30 komt te luiden:
1. De producent is verplicht om indien hij de aan te houden ooien dan
wel een gedeelte daarvan gaat aanhouden op gronden of in gebouwen waarvan
hij niet de eigenaar, erfpachter, pachter op basis van een door de grondkamer
goedgekeurde pachtovereenkomst is dan wel gaat aanhouden op andere gronden
dan die hij tijdelijk in gebruik heeft gekregen op basis van:
– een overeenkomstig artikel 192 van de Landinrichtingswet vastgesteld
plan van tijdelijk gebruik;
– artikel 46, vierde lid, van de Reconstructiewet Midden-Delfland;
– artikel 28, vierde lid, van de Herinrichtingswet oost-Groningen
en de Gronings-Drentse Veenkoloniën;
– tijdelijke ingebruikgeving door het Bureau Beheer Landbouwgronden
van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, hiervan mededeling
te doen in de aanvraag, bedoeld in artikel 37.
2. Indien de producent gedurende de aanhoudperiode de aan te houden ooien
dan wel een gedeelte daarvan alsnog gaat aanhouden op gronden of in gebouwen
als bedoeld in het eerste lid, en hij daarvan in de aanvraag, bedoeld in artikel
37, geen mededeling heeft gedaan, wordt hiervan door de producent uiterlijk
vóór de dag waarop de verplaatsing plaatsvindt, door middel
van het daartoe bestemde exemplaar van het door de directeur vastgestelde
verplaatsingsformulier mededeling gedaan aan de districts-bureauhouder.
3. Het verplaatsingsformulier is volledig en naar waarheid ingevuld, ondertekend
en gedagtekend en dient de districtsbureauhouder uiterlijk vóór
de dag waarop de verplaatsing plaats vindt, te hebben ontvangen.
4. Vanaf het moment van verplaatsing dient de producent het volledig ingevulde
en ondertekende voor de controle door de Algemene Inspectiedienst bestemde
exemplaar van het verplaatsingsformulier op zijn bedrijf ter beschikking te
hebben.
5. De gronden of gebouwen waarnaar ingevolge het eerste en tweede lid
van het onderhavige artikel wordt verplaatst, worden op een door de producent
bij het verplaatsingsformulier dan wel het formulier, bedoeld in artikel 38,
te voegen topografische kaart aangegeven.
6. Onverminderd het bepaalde in de bovenstaande leden, dient de producent
die zijn ooien inschaart zijn ooien voordat de inscharing plaatsvindt van
een identificatie te voorzien en deze identificatie gedurende de aanhoudperiode
niet te verwijderen.
7. De identificatieverplichting, bedoeld in het zesde lid, is van overeenkomstige
toepassing wanneer gedurende de aanhoudperiode van vermenging van ooien sprake
is die tot meerdere producenten behoren.
8. Indien gedurende de aanhoudperiode de plaats waar of de periode gedurende
welke de ooien zullen worden ingeschaard, zoals vermeld in de aanvraag, bedoeld
in artikel 37, wordt gewijzigd, stelt de producent de districtsbureauhouder
daarvan door middel van een daartoe door de directeur vastgesteld verplaatsingsformulier
in kennis.
9. Het formulier, bedoeld in het achtste lid, dient de districtsbureauhouder
uiterlijk vóór de dag waarop de wijziging plaatsvindt te hebben
ontvangen.
M
Artikel 33 vervalt.
N
Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede 'in een jaarlijks door de minister
vast te stellen periode' vervangen door de zinsnede: in de periode dan wel
indien de minister meerdere perioden, als bedoeld in artikel 37, vaststelt
in de eerste periode
2. In het tweede lid wordt de zinsnede 'Na het indienen van de intentieverklaring'
vervangen door: Onverminderd het bepaalde in het eerste lid
O
Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:
1.Onder vernummering van het vierde lid tot het zesde lid wordt een nieuw
vierde lid en een nieuw vijfde lid ingevoegd, luidende:
4. Onverminderd het bepaalde in Verordening (EEG) 3887/92 vermeldt de
producent in zijn aanvraag bij toepassing van:
a. artikel 1, vierde lid, en artikel 30, zesde lid, de nodige gegevens
ter identificatie van het inschaarbedrijf en de plaats waar de ooien gedurende
de aanhoudperiode worden ingeschaard en de periode van inscharing;
b. artikel 1, vijfde lid, de nodige gegevens ter identificatie van het
bedrijf van de huurder en het aantal verhuurde ooien dat hij laat houden;
c. artikel 1, zesde lid, het loondienstverband en de identiteit van de
andere producent;
d. artikel 30, eerste lid, de nodige gegevens ter identificatie van het
bedrijf van de ingebruikgever van de gebouwen en de gronden alsmede de plaats
waar de ooien gedurende de aanhoudperiode verblijven.
5. Bij toepassing van artikel 30, eerste lid, dient de ingebruikgever
de ingebruikgeving op het aanvraagformulier te ondertekenen.
2. In het zesde lid wordt de zinsnede 'in het eerste, tweede en derde
lid' vervangen door de zinsnede: in het eerste, tweede, derde, vierde en vijfde
lid.
P
Artikel 41 komt te luiden:
Artikel 41
Indien een producent in aanmerking wil komen voor de aanvullende premie,
bedoeld in artikel 27, tweede lid, moet hij bij de aanvraag, bedoeld in artikel
37, onder aanduiding van de kadastrale gegevens van de totale oppervlakte
cultuurgrond die hij in gebruik heeft, met betrekking tot deze grond voegen:
– eigendomsbewijzen of
– pacht contracten of
– andere gebruiksrechtovereenkomsten
Q
Artikel 42c, zevende lid, komt te luiden:
7. Indien degene die een kudde ooien hoedt en in loondienst staat van
een producent, zelf voor een deel van die kudde wordt aangemerkt als producent
en wanneer de twee delen van de kudde niet van elkaar kunnen worden onderscheiden,
zijn beide producenten hoofdelijk aansprakelijk bij toepassing van het onderhavige
artikel.
Artikel II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening
van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden gepubliceerd.
De onderhavige regeling strekt tot wijziging van de Uitvoeringsregeling
EEG-premie schapevleesproducenten 1993 (Stcrt. 1992, 253; laatstelijk gewijzigd
bij wijziging van 1 december 1994, Stcrt. 236) en voorziet, ter tegemoetkoming
aan de wensen van het landbouwbedrijfsleven, in een vereenvoudiging met betrekking
tot de verplichting tot het indienen van een verplaatsingsverklaring. Daarnaast
strekt de onderhavige wijziging tot een afname van de omvang van de nationale
reserve. Tevens is de wijziging noodzakelijk om toepassing te geven aan diverse
communautaire verordeningen. Deze verordeningen hebben betrekking op de herberekening
van de individuele quota van producenten die vóór het verkoopseizoen
1995 in aanmerking komen voor de uitkering van de 50%-premiebedragen. Deze
herberekening vloeit voort uit de afschaffing van de 50%-premie uitbetaling.
Daarnaast worden de bepalingen inzake de uitbetaling van de volledige premie
tot een maximum van 500 onderscheidenlijk 1000 ooien ingetrokken. Voorts wordt
bij de onderhavige regeling de periode van indiening van de intentieverklaring
gewijzigd en worden voor producenten die gedurende de aanhoudperiode de ooien
laten inscharen nadere meldings- verplichtingen voorgeschreven.
Tenslotte zijn de benuttingseisen en de voorgeschreven minimumaantal over
te dragen premierechten bij een gedeeltelijke overdracht gewijzigd.
De onderhavige wijziging is voor advies voorgelegd aan het Landbouwschap
en het Produktschap Vee en Vlees. Beide hebben met de voorgestelde wijziging
ingestemd.
Onderstaand volgt een toelichting bij de belangrijkste artikelen van de
onderhavige regeling.
Het systeem van uitbetaling van het volledige premiebedrag per ooi tot
een maximum van 500 ooien aan producenten van wie het bedrijf buiten een probleemgebied
is gelegen onderscheidenlijk tot een maximum van 1000 ooien aan producenten
van wie het bedrijf dan wel van wie ten minste 50% van de oppervlakte cultuurgrond
van het bedrijf zich gedurende de aanhoudperiode in een probleemgebied bevindt
en voor de produktie van schapevlees wordt gebruikt, gecombineerd met de uitbetaling
van 50% van het volledige premiebedrag voor boven deze maxima aangehouden
ooien komt met ingang van het verkoopseizoen 1995 ingevolge de Verordeningen
(EEG) nrs. 233/94 en 826/94 (PbEG L nrs.30 en 95) te vervallen. De invoering
in het verkoopseizoen 1993 van de individuele quotering van premierechten
heeft tot een beperking van het voor premie in aanmerking komend aantal ooien
geleid. Door deze quotering is bovenvermelde maximeringsuitbetalingsmaatregel
overbodig geworden. Bij Verordening (EEG) nr. 233/94 van de Raad van de Europese
Gemeenschappen is met betrekking tot de rechten boven de maxima van 500 onderscheidenlijk
1000 dieren bepaald dat deze met ingang van verkoopseizoen 1995 in de quota
van de producenten dienen te worden verrekend. De te verrekenen aantallen
boven de 500/1000-grens worden met 50% verlaagd. De aldus verlaagde aantallen
worden vervolgens in de individuele maxima geïncorporeerd. Bovenstaande
wijzigingen leiden ertoe dat met ingang van verkoopseizoen 1995 bepalingen
moeten worden aangepast en ingetrokken. Daartoe dienen de wijzigingen in de
bovenaangehaalde onderdelen.
Ter vermindering van het aantal premierechten in de nationale reserve
wordt het aantal premierechten waar een producent uit hoofde van de onderhavige
regeling over beschikt vermeerderd met premierechten die afkomstig zijn uit
de nationale reserve. De vermeerdering bedraagt 6% van het aantal premierechten,
specifieke premierechten en extra premierechten die een producent op de eerste
dag van het verkoopseizoen 1995 heeft. Het aldus vermeerderde premierecht
kan voor de aanvraag van de ooipremie voor het verkoopseizoen 1995 worden
aangewend. Vermeld zij dat het premierecht dat gelijk is aan 6% van het bovengenoemde
aantal premierechten onderworpen is aan de in de regeling vermelde voorwaarden
inzake benutting en overdracht. Evenwel geldt niet de normaliter voor rechten
uit de nationale reserve geldende verplichting gemiddeld ten minste 90% van
de rechten gedurende drie op de toekenning volgende verkoopseizoenen te benutten
alsmede het verbod de rechten binnen een periode van drie verkoopseizoenen
volgende op de toekenning uit de nationale reserve over te dragen. Wel is
de producent gehouden tenminste 50% van zijn premierechten gedurende twee
opeenvolgende verkoopseizoenen te benutten.
Van de onderhavige wijziging van de regeling is gebruik gemaakt om paragraaf
2 van hoofdstuk 2 van de regeling te actualiseren. Derhalve worden thans in
bovenvermelde paragraaf nog slechts de categorieën producenten vermeld
die in aanmerking kunnen komen voor de toekenning van specifieke premierechten
uit de nationale reserve, te weten de starters en de grondverwervers.
De onderhavige wijziging betreft een verduidelijking van het feit dat
bij verkrijging van specifieke rechten uit de nationale reserve de eventueel
aanwezige premierechten waarover de producent uit hoofde van hoofdstuk 2,
eerste en vijfde paragraaf, beschikt voor de toepassing van de benuttings-en
overdrachtsbepalingen eveneens als specifieke premierechten worden aangemerkt.
Dat betekent dat het de producent niet is toegestaan zijn premierechten binnen
een periode van drie verkoopseizoenen over te dragen. Onder premierechten
wordt in dit verband derhalve verstaan zijn initiële premierechten, die
specifiek zijn geworden, en de verkregen specifieke premierechten.
Ten einde te voorkomen dat een deel van de rechten aan de nationale reserve
vervallen, dienen bovenvermelde producenten gemiddeld ten minste 90% van hun
rechten gedurende drie op de toekenning volgende verkoopseizoenen te benutten.
Dit is op grond van Verordening (EEG) nr. 2527/94 een versoepeling: voorheen
gold namelijk op grond van Verordening (EEG) nr. 3567/92 (PbEG L 362) een
100%-benuttingseis.
Onderhavige wijziging vloeit voort uit Verordening (EEG) nr 2527/94 (PbEG
L 269) waarin het minimumaantal over te dragen rechten bij een gedeeltelijke
overdracht is gewijzigd.
In artikel 1, eerste lid, onderdeel r, eerste gedachtenstreepje, worden
bepaalde tijdelijk in gebruik gekregen gronden onder het bedrijfsbegrip gebracht.
Voor deze gronden geldt dat zij tot het bedrijf van de producent worden gerekend
zonder dat de producent daarvoor een verplaatsingsmededeling hoeft te doen.
Met deze toevoeging aan het bedrijfsbegrip wordt uitvoering gegeven aan een
uitspraak van de rechter. Het betreft gronden die de producent tijdelijk in
gebruik heeft gekregen op basis van :
– een overeenkomstig artikel 192 van de Landinrichtingswet vastgesteld
plan van tijdelijk gebruik;
– artikel 28, vierde lid, van de Herinrichtingswet oost-Groningen
en de Gronings-Drentse Veenkoloniën;
– tijdelijke in gebruikgeving door het Bureau Beheer Landbouwgronden
van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
In artikel 30, eerste lid, wordt voorzien in een vereenvouding met betrekking
tot het indienen van een verplaatsingsverklaring. De aanhoudverplichting kan
zich voltrekken in gebouwen en op gronden die de producent in eigendom, pacht
of in erfpacht heeft, tijdelijk conform het bepaalde in artikel 1, eerste
lid, onderdeel r, eerste gedachtenstreepje in gebruik heeft gekregen dan wel
in gebouwen of op gronden die hem gedurende de aanhoudperiode ter beschikking
zijn gesteld. Ingevolge het vóór de onderhavige wijziging geldende
artikel 30 diende een producent zich te bedienen van een verplaatsingsformulier
zodra hij de aan te houden ooien gedurende de aanhoudperiode ging verplaatsen
naar gebouwen of gronden die hem ter beschikking waren gesteld. Voorgeschreven
was dat de verplaatsingsverklaring de DBH uiterlijk één dag
voor de fysieke verplaatsing diende te hebben ontvangen. De veelvuldige verplaatsingen
tijdens de aanhoudperiode naar derge-
lijke gronden leverden in combinatie met de verplichting dit vooraf te
moeten hebben gemeld aanzienlijke lasten op voor de producent. Derhalve is
gezocht naar een voor de verplaat-singsverklaring werkbaar en controleerbaar
alternatief.
In het eerste lid van artikel 30 is daartoe voorzien in de mogelijkheid
voor de producent om reeds op het aanvraagformulier nauwkeurig aan te geven
waar zijn ooien zich gedurende de aanhoudperiode zullen bevinden. Alle gronden
die gedurende de aanhoudperiode gebruikt worden voor de produktie van schapevlees
kunnen ingevolge het eerste lid van artikel 30 op het aanvraagformulier worden
opgegeven. Derhalve gronden en gebouwen die uit hoofde van artikel 1, eerste
lid, onderdeel r, eerste gedachtenstreepje, tot het bedrijf worden gerekend
maar tevens gronden en gebouwen die gedurende de aanhoudperiode aan de producent
ter beschikking worden gesteld. Het spreekt voor zich dat een producent voordeel
bij deze vereenvoudiging kan behalen door voorafgaand aan het aanhoudseizoen
duidelijkheid te verkrijgen van derden of, en zo ja, welke gebouwen en gronden
hem ter beschikking worden gesteld. In deze constructie omvat het aanvraagformulier
in feite reeds een verplaatsingsverklaring. De gronden en gebouwen waarnaar
wordt verplaatst, dienen door de producent te worden aangegeven op een bij
het aanvraagformulier te voegen topografische kaart. Een copie van een topografische
kaart is ook toegestaan. Bovendien dienen op het aanvraagformulier de nodige
gegevens ter identificatie van het bedrijf van de ingebruikgever van de gebouwen
of gronden te worden vermeld alsmede de plaatsen waar de ooien zich gedurende
de aanhoudperiode bevinden. Tevens dient de ingebruikgeving op het aanvraagformulier
te worden ondertekend door de ingebruikgever.
verklaring bestaan. Daarop zien het tweede, derde, vierde en vijfde lid.
Wanneer een producent echter gebruikt maakt van de in het eerste lid vermelde
mogelijkheid, zal zich dit slechts nog in uitzonderlijke gevallen voordoen,
bijvoorbeeld wanneer na het indienen van het aanvraagformulier alsnog aan
de producent gebouwen of gronden ter beschikking
worden gesteld. Het verplaatsings-
formulier dient de DBH te hebben ontvangen voordat de fysieke verplaatsing
zich heeft voorgedaan. De gronden of gebouwen waarnaar wordt verplaatst, dienen
door de producent niet langer meer kadastraal te worden omschreven dan wel
door middel van een situatieschets of omschrijving te worden aangeduid, doch
op een bij het formulier te voegen topografische kaart te worden aangegeven.
Een copie van een topografische kaart is ook toegestaan.
Wanneer tijdens de aanhoudperiode van vermenging van ooien sprake kan
zijn, dienen de ooien te zijn voorzien van een onderscheidend identificatieteken.
Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen wanneer een ingebruikgever een bepaald
perceel gedurende eenzelfde periode aan verschillende producenten in gebruik
heeft gegeven.
Met ingang van het verkoopseizoen 1995 dienen ingevolge Verordening (EEG)
nr.279/94 (PbEG L 37) in de ooipremieaanvraag met betrekking tot de ooien
die gedurende de aanhoudperiode worden ingeschaard de plaatsaanduiding waar
de dieren worden gehouden alsmede de betreffende periode te worden vermeld.
Indien bovenvermelde plaats onderscheidenlijk periode na indiening van
de aanvraag wordt gewijzigd, dient de districtsbureauhouder daarvan voordat
de wijziging wordt geëffectueerd door de producent door middel van een
verplaatsingsverklaring in kennis te stellen.
Ingevolge de onderhavige wijziging, welke strekt ter uitvoering van Verordening
(EEG) nr. 297/94 (PbEG L 36), dienen producenten van lichte lammeren die in
aanmerking willen komen voor de premie per ooi voor producenten van zware
lammeren de intentieverklaring niet meer in een afzonderlijk daarvoor bestemde
periode in te dienen, doch in de door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij vast te stellen periode voor het indienen van de premieaanvraag.
Binnen de aldus vastgestelde periode dient de districtsbureauhouder de intentieverklaring
te hebben ontvangen. Indien per jaar meerdere aanvraagperioden worden vastgesteld,
dient de intentieverklaring in de eerste aanvraagperiode door de districtsbureauhouder
te worden ontvangen. Wordt met het vetmesten tot zware dieren begonnen voordat
de periode voor de indiening van de intentieverklaring is aangevangen, dan
is de producent gehouden, onverminderd de verplichting een intentieverklaring
in te dienen, bij de districtsbureauhouder uiterlijk op de dag waarop met
het vetmesten wordt begonnen een specifieke aangifte in te leveren.