Wijziging Tijdelijke regeling geldelijke steun liftplaatsing bij bestaande woongebouwen

De Regeling tot wijziging van de Tijdelijke regeling geldelijke steun liftplaatsing bij bestaande woongebouwen (uitbreiding van stopplaatsen en plaatsing van liften bij alle bestaande woongebouwen) van 18 december 1995, nr. MJZ95028723, is toegevoegd aan de circulaire aan de colleges van burgemeester en wethouders en aan de dagelijkse besturen van de regionale openbare lichamen en de budgetbeherende samenwerkingsverbanden van 20 december 1995, MG-36, Wijziging Tijdelijke regeling geldelijke steun liftplaatsing bij bestaande woongebouwen (MG93-04).

18 december 1995/MJZ95028723

Centrale Directie Juridische Zaken

Afdeling Wetgeving

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 33 van het Besluit woninggebonden subsidies 1995;

Besluit:

Artikel I

De Tijdelijke regeling geldelijke steun liftplaatsing bij bestaande woongebouwen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid:

a. wordt de begripsomschrijving van ’regio:’ vervangen door twee begripsomschrijvingen, luidende:

regionaal openbaar lichaam: regionaal openbaar lichaam als bedoeld in de Kaderwet bestuur in verandering;

budgetbeherende gemeente, budgetbeherend samenwerkingsverband: wat daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van het Besluit woninggebonden subsidies 1995;;

b. komt de begripsomschrijving van ’budgethouder:’ te luiden: budgetbeherende gemeente, budgetbeherend samenwerkingsverband en regionaal openbaar lichaam;;

c. wordt achter het direct op de begripsomschrijving van ’bestaand woongebouw:’ volgende woord ’lift’ een dubbele punt geplaatst en

d. komt de begripsomschrijving van ’lift:’ te luiden:

a. personenlift of

b. een voor gebruik door personen geschikt hefplateau..

2. Aan het slot van het tweede lid wordt ingevoegd: , een en ander met inbegrip van de schacht.

3. Aan het slot van het derde lid, onderdeel b, wordt ingevoegd: als luidend op 1 januari 1993.

B

De artikelen 2, 3 en 4 worden vervangen door vier artikelen, luidende:

Artikel 2

1. Van het volgens artikel 2, eerste, tweede en derde lid, van deze regeling als luidend op 1 januari 1993 toegekende budget ter stimulering van het plaatsen van liften bij bestaande woongebouwen wordt het restant in de maand januari 1997 uitbetaald, tenzij een budgethouder vóór 11 januari 1996 de minister verzoekt dit in de maand januari 1996 uit te betalen, welk verzoek wordt ingewilligd, indien die budgethouder daarbij ten genoegen van de minister aantoont dat hij op 31 december 1995 75% of meer van zijn budget heeft verplicht.

2. Een budgethouder kan zijn budget geheel of gedeeltelijk aan een andere budgethouder overdragen.

Artikel 3

1. Met ingang van de dag, dat een budgetbeherende gemeente deel uitmaakt van een budgetbeherend samenwerkingsverband, gaan de aanspraken van die gemeente op een budget als bedoeld in artikel 2, eerste lid, voor zover dat budget nog niet verplicht is, alsmede het houderschap van dat budget, over naar dat samenwerkingsverband.

2. Een gemeente stelt de minister en gedeputeerde staten van de provincie, waarin zij gelegen is, binnen vier weken nadat die gemeente deel is gaan uitmaken van een budgetbeherend samenwerkingsverband, schriftelijk daarvan in kennis.

Artikel 4

Bij besteding van een budget als bedoeld in artikel 2, eerste lid, gelden de voorwaarden dat:

a. de budgethouder dat budget besteedt aan:

1°. het plaatsen of verplaatsen van een of meer liften in of bij bestaande woongebouwen, of

2°. het aanleggen of verleggen van stopplaatsen voor personenliften in bestaande woongebouwen, die zijn geplaatst vóór 1 januari 1993;

b. de budgethouder geen hoger bedrag besteedt dan het bedrag dat volgens artikel 4a in verhouding tot het aantal activiteiten als bedoeld in onderdeel a en de aard van die activiteiten mag worden besteed;

c. vóór 1 januari 1993 geen aanvang is gemaakt met een activiteit als bedoeld in onderdeel a, en

d. de budgethouder dat budget vóór 1 januari 1997 verplicht.

Artikel 4a

1. Voor een bijdrage van de budgethouder op voet van deze regeling voor een activiteit als bedoeld in artikel 4, onderdeel a, geldt als richtbedrag een bedrag van f 50 000. In afwijking van de eerste volzin geldt als richtbedrag voor een zodanige bijdrage een bedrag van f 75 000, indien:

a. de kosten van de voor het plaatsen van een meerpersoonslift noodzakelijke bouwkundige ingrepen het dubbele of meer bedragen van de kosten van aanschaf van die lift met inbegrip van de schacht, en

b. de budgethouder aannemelijk maakt dat er binnen zijn werkgebied geen mogelijkheden zijn om het budget te besteden aan bijdragen voor het tegen lagere kosten plaatsen van meerpersoonsliften, of dat het plaatsen van de betrokken meerpersoonslift uit het oogpunt van bevordering van de zelfstandige huisvesting van ouderen ter plaatse wenselijk is.

2. De budgethouder voldoet aan artikel 4, onderdeel b, indien hij geen hoger bedrag heeft besteed dan het bedrag dat wordt verkregen door te veronderstellen dat hij voor elke activiteit als bedoeld in artikel 4, onderdeel a, een bijdrage heeft verleend die gelijk is aan het op die activiteit van toepassing zijnde richtbedrag, bedoeld in het eerste lid..

C

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De budgethouder brengt vóór 15 september 1997 aan de minister verslag uit over de verrichte handelingen met betrekking tot het budget, op een formulier volgens bijlage I bij deze regeling..

2. In het tweede lid wordt ’een registeraccountant die is ingeschreven in het accountantsregister, bedoeld in artikel 55 van de Wet op de Registeraccountants (Stb. 1962, 258)’ vervangen door: een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

3. Het vierde lid vervalt.

D

In artikel 6 wordt ’1 januari 1998’ vervangen door: 1 januari 1999.

E

In artikel 7 vervallen de aanduiding ’1.’ van het eerste lid, en het tweede lid.

F

Aan artikel 8 wordt, onder aanduiding van de bestaande tekst als eerste lid, een lid toegevoegd, luidend:

2. Deze regeling wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 1999. Zij blijft van toepassing op de transacties die na die datum voortvloeien uit de toepassing van artikel 6..

G

Bijlage I wordt vervangen door een nieuwe bijlage I, gelijk aan de bijlage bij deze regeling.

H

Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

1. In het onderdeel, getiteld ’Model van een goedkeurende accountantsverklaring bij het verslag bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Tijdelijke regeling liftplaatsing bij bestaande woongebouwen’ wordt:

a. in het eerste tekstblok ’de gemeente’ vervangen door ’de budgetbeherende gemeente/het budgetbeherende samenwerkingsverband/het regionaal openbaar lichaam’;

b. in het tweede tekstblok, onderdeel a, na ’liften’ ingevoegd ’, tot het aanleggen of verleggen van stopplaatsen voor personenliften,’ en

c. in de op het tweede tekstblok volgende volzin ’de regio’ vervangen door: het samenwerkingsverband/het regionaal openbaar lichaam.

2. Aan het slot van punt 5 van het onderdeel, getiteld ’Protocol voor (....) bij bestaande woongebouwen’ wordt ingevoegd: , dan wel van de door de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten vastgestelde gedrags- en beroepsregels voor accountants-administratieconsulenten.

Artikel II

Op de besluiten, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Tijdelijke regeling geldelijke steun liftplaatsing bij bestaande woongebouwen als luidend op 1 januari 1993, die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling zijn genomen, blijft artikel 2, eerste, tweede en derde lid, van genoemde regeling als luidend op 1 januari 1993 van toepassing.

Artikel III

Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling gaan de aanspraken van budgetbeherende gemeenten en budgetbeherende samenwerkingsverbanden als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 die vóór die inwerkingtreding deel zijn gaan uitmaken van regionale openbare lichamen als bedoeld in de Kaderwet bestuur in verandering op budgetten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke regeling geldelijke steun liftplaatsing bij bestaande woongebouwen, alsmede het houderschap van die budgetten, over naar die openbare lichamen.

Artikel IV

1. Voor de toepassing van artikel 5, eerste lid, artikel 6 en bijlage I van de Tijdelijke regeling geldelijke steun liftplaatsing bij bestaande woongebouwen als door artikel I gewijzigd, staan de activiteiten waarvoor een bijdrage is verleend onder toepassing van artikel 4 van genoemde regeling als luidend vóór de inwerkingtreding van deze regeling gelijk aan activiteiten waarvoor ingevolge artikel 4a, eerste lid, eerste volzin, van genoemde regeling als ingevolge artikel I, onderdeel B, aan die regeling toegevoegd, als richtbedrag een bedrag van f 50 000 geldt.

2. Artikel 6 van de Tijdelijke regeling geldelijke steun liftplaatsing bij bestaande woongebouwen wordt toegepast met inachtneming van artikel 4, onderdeel b, van die regeling als door artikel I gewijzigd en van artikel 4a, eerste lid, eerste volzin, van die regeling als ingevolge artikel I, onderdeel B, aan die regeling toegevoegd.

Artikel V

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 18 december 1995. De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
D.K.J. Tommel.

Bijlage bij artikel I, onderdeel G, van de Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 18 december 1995 tot wijziging van de Tijdelijke regeling geldelijke steun liftplaatsing bij bestaande woongebouwen (uitbreiding van stopplaatsen en plaatsing van liften bij alle bestaande woongebouwen)

Bijlage I bij de Tijdelijke regeling geldelijke steun liftplaatsing bij bestaande woongebouwen

Verslag als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Tijdelijke regeling geldelijke steun liftplaatsing bij bestaande woongebouwen

(Verantwoorden in nominale bedragen)

- Door de minister toegekend budget: f

- Aanvullingen van het budget:

- door overdrachten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van (namen overdragende gemeenten/samenwerkingsverbanden/ regionale openbare lichamen) per (data): f

- door ontvangsten van restant-budgetten, ingevolge artikel 3, eerste lid, of ingevolge overgangsrecht omtrent de overdracht van het budgethouderschap aan regionale openbare lichamen, van (namen gemeenten/samenwerkingsverbanden die geen budgethouder meer zijn) op (data): f

———- +

- Totaal beschikbaar budget: f

- Besluiten tot het plaatsen van liften (incl. het verlenen van geldelijke steun daarvoor):

- aantal liften waarvoor het richtbedrag van f 50 000 geldt: f

- aantal liften waarvoor het richtbedrag van f 75 000 geldt: f

- Overdrachten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, aan (namen gemeenten/samenwerkingsverbanden/regionale openbare lichamen waaraan is overgedragen) per (data): f

———- -

f

- Besluiten tot intrekking van besluiten tot het plaatsen van liften (en het verlenen van geldelijke steun daarvoor):

- aantal liften waarvoor het richtbedrag van f 50 000 geldt: f

- aantal liften waarvoor het richtbedrag van f 75 000 geldt: f ———- +

- Restant-budget per 31 december 1996: f

Toelichting

Algemeen

Inleiding

Met deze regeling wordt de Tijdelijke regeling geldelijke steun liftplaatsing bij bestaande woongebouwen (MG 93-04) (hierna: de regeling) gewijzigd. De ervaringen die tot nu toe met de regeling zijn opgedaan, kunnen over het algemeen als bevredigend worden gekenschetst. In signalen uit de toepassingspraktijk en bevindingen uit onderzoek is desalniettemin aanleiding gevonden om de aanwendingsmogelijkheden van het toegekende liftenbudget in verschillende opzichten uit te breiden. Daartoe is de periode waarin de budgethouders verplichtingen ten laste van het liftenbudget kunnen aangaan verlengd, zijn er mogelijkheden gekomen voor het door budgethouders overhevelen van budget naar andere budgethouders, zijn meer ingrepen subsidiabel geworden en is een grotere differentiatie mogelijk geworden in het bedrag per liftplaatsing. Bovendien is de verslaglegging vereenvoudigd.

Op deze punten wordt hieronder ingegaan. Daarna volgt een artikelsgewijze toelichting.

De hoogte van het voor de regeling beschikbare budget (f 58 mln) alsmede de hoogte van de aan budgethouders toegekende budgetten blijven overigens ongewijzigd.

Verlenging van de periode waarin de budgethouders verplichtingen kunnen aangaan

De periode waarin de budgethouders verplichtingen kunnen aangaan ten laste van het op voet van de regeling toegekende budget liep oorspronkelijk van 1 januari 1993 t/m 31 december 1995. Uit de uitvoeringspraktijk zijn signalen gekomen dat een aantal budgethouders meer tijd nodig heeft om tot budgetuitputting te kunnen komen. Met het oog daarop is die periode met één jaar verlengd. De budgethouders hebben nu derhalve t/m 31 december 1996 gelegenheid verplichtingen ten laste van het hen toegekende liftenbudget aan te gaan.

Vrijwillige budgetoverheveling door budgethouders

Enkele budgethouders hebben reeds volledige budgetuitputting bereikt en zouden aanvullend budget kunnen gebruiken. Er zijn echter ook signalen dat sommige budgethouders wellicht niet tot volledige budgetuitputting zullen komen. Vrijwillige overheveling van budget van laatstbedoelde budgethouders naar budgethouders die behoefte aan extra budget hebben, kan landelijk bezien tot een groter aantal liftplaatsingen en grotere budgetuitputting leiden. De gewijzigde regeling staat toe dat de budgethouder (een deel van) het hem door het Rijk toegekende liftenbudget aan een andere budgethouder overdraagt (zie artikel 2, tweede lid, van de gewijzigde regeling). Zo’n budgetoverdracht dient zowel door de overdragende budgethouder als de ontvangende budgethouder te worden vermeld in het verantwoordingsverslag als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de regeling. De overdragende budgethouder dient dit in het verslag aan te geven bij het onderdeel ’Overdrachten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, aan’. De ontvangende budgethouder dient dit aan te geven bij het eerste gedachtenstreepje van het onderdeel ’Aanvullingen van het budget’.

In het kader van de wijziging van de regeling is voorts overwogen om voor de budgethouder de mogelijkheid te openen subsidie op voet van de regeling te verlenen voor liftplaatsing in een buiten zijn werkgebied gelegen gemeente. Bij de uitwerking daarvan is echter naar voren gekomen dat een uitgebreid en gedetailleerd verantwoordingsverslag in dat geval onvermijdelijk zou zijn om tot een goede beoordeling van de rechtmatigheid van de bestedingen van het liftenbudget door budgethouders te kunnen komen. Omdat bovendien in de gewijzigde regeling reeds een andere, eenvoudiger uit te voeren vorm van vrijwillige budgetoverheveling is opgenomen, is alsnog van het openen van de hierbedoelde vorm van budgetoverheveling afgezien.

Ingrepen in bestaande woongebouwen waar al een lift aanwezig is

Behoudens het aanbrengen van hefplateaus was het op voet van de regeling tot nu toe niet mogelijk subsidie te verlenen voor ingrepen ter vergroting van de algemene fysieke toegankelijkheid van bestaande woongebouwen waarin al een lift aanwezig is en bewoners desondanks van een trap gebruik moeten maken om hun woning te bereiken. Die situatie doet zich bijvoorbeeld voor wanneer de stopplaatsen van de lift gelegen zijn tussen twee verdiepingen of de lift alleen stopplaatsen op de begane grond en de hoogst gelegen verdieping(en) heeft.

De algemene fysieke toegankelijkheid van het woongebouw wordt in dergelijke gevallen aanmerkelijk vergroot wanneer de stopplaatsen naar verdiepingshoogte worden verplaatst, respectievelijk ook stopplaatsen op de overige verdiepingen worden aangebracht. Soms zal om bouwkundige en/of financiële redenen de oplossing alleen maar gevonden kunnen worden in het bij- of verplaatsen van een lift.

Zulke ingrepen zijn gelijkwaardig aan ingrepen die op voet van de regeling al subsidiabel waren. Door wijziging van de regeling wordt het mogelijk voortaan ook subsidie te verlenen voor:

- het verplaatsen van stopplaatsen;

- het vergroten van het aantal stopplaatsen;

- het bij- of verplaatsen van een lift.

Voor de goede orde zij er hier nogmaals op gewezen dat geen subsidie op voet van de regeling mag worden verleend voor de vervanging van een bestaande lift (zie de toelichting op artikel 4, onderdeel a, van de oorspronkelijke regeling (MG 93-04)).

Interpretatie van het begrip ’lift’

In de praktijk blijkt onvoldoende duidelijkheid te bestaan over de juiste interpretatie van het begrip ’lift’ als omschreven in artikel 1, eerste lid, van de regeling. Het gaat dan met name over de vraag of dat begrip ook zogenoemde trap- of stoeltjesliften omvat.

Op grond van artikel 1, derde lid, onderdeel b, van de regeling mag geen subsidie ten laste van het liftenbudget worden verleend voor liften die worden geplaatst met het oog op het wegnemen van ergonomische belemmeringen voor individuele bewoners. Het aanbrengen van voorzieningen voor dàt doel is reeds subsidiabel op voet van de Wet voorzieningen gehandicapten (toentertijd: Regeling geldelijke steun huisvesting gehandicapten 1992).

Het alsnog plaatsen van trap- of stoeltjesliften in een bestaand woongebouw is in de regeling echter niet van subsidie uitgesloten wanneer daarmee wordt bijgedragen aan de verbetering van de algemene fysieke toegankelijkheid van het woongebouw. Het behoort tot de beleidsvrijheid van de budgethouder om op voet van de regeling wel of geen subsidie voor het alsnog plaatsen van dit type personenliften voor dat doel te verlenen.

In vergelijking met andere typen personenliften zijn de praktische toepassingsmogelijkheden van trap- en stoeltjesliften in het algemeen beperkter waar het de verbetering van de algemene fysieke toegankelijkheid van bestaande woongebouwen betreft. Desalniettemin kunnen trap- en stoeltjesliften in specifieke situaties een zinvolle bijdrage aan die verbetering leveren. Zo’n specifieke situatie doet zich bijv. voor wanneer het woongebouw een gering aantal woonlagen heeft, zoals bij zogenoemde ’bejaardenflats’ veelal het geval is, en plaatsing van een ander lifttype niet haalbaar is. Ten aanzien van de plaatsing en het beheer van trap- en stoeltjesliften gelden specifieke aandachtspunten. Aanbevelingen ter zake zijn opgenomen in de publikatie ’Comfortliften’ van de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting.

Grotere differentiatie in bedrag per liftplaatsing

In de regeling is geen sprake meer van één gemiddeld bedrag waar budgethouders niet bovenuit mogen gaan. Er zijn twee richtbedragen voor subsidiabele activiteiten geïntroduceerd, met inachtneming waarvan wordt nagegaan of aan alle gesubsidieerde activiteiten gezamenlijk niet een te hoge bijdrage is besteed. Deze richtbedragen (f 50 000 resp. f 75 000) zijn hoger dan het voorheen geldende ten hoogste toegestane gemiddelde bedrag

(f 40 000). Dit systeem vergroot de mogelijkheden van de budgethouders om het bedrag per subsidiabele activiteit te differentiëren. Een en ander is uitgebreider toegelicht in de toelichting op artikel I, onderdeel B, ad artikelen 4, onderdeel b, en 4a van de regeling.

Eindverantwoordingsverslag

Budgethouders hoeven zich niet meer jaarlijks achteraf te verantwoorden over hun inzet van het budget. Volstaan kan worden met één eindverantwoordingsverslag achteraf, dat uiterlijk op 15 september 1997 moet zijn ingediend.

De budgethouder die op 31 december 1996 het budgethouderschap uitoefent, is de eindverantwoordelijke budgethouder. De eindverantwoordelijke budgethouders dienen zich te verantwoorden over de gehele verantwoordingsperiode (d.w.z. van 1 januari 1993 t/m 31 december 1996). Budgetbeherende samenwerkingsverbanden (c.q. regionale openbare lichamen) zijn derhalve verantwoordingsplichtig voor alle budgethandelingen die zijn verricht ten behoeve van liftplaatsingen in gemeenten die op 31 december 1996 deel uitmaken van het desbetreffende budgetbeherende samenwerkingsverband (c.q. regionaal openbaar lichaam), ongeacht of die handelingen wel of niet door het samenwerkingsverband (c.q. openbaar lichaam) zelf zijn verricht.

Specifiek aandachtspunt voor de eindverantwoordelijke budgethouders in dat verband is de informatievoorziening over de tussen

1 januari 1993 en 31 december 1996 opgetreden wijzigingen in het budgethouderschap (bijvoorbeeld het opgaan van een budgetbeherende gemeente of budgetbeherend samenwerkingsverband in een (ander) budgetbeherend samenwerkingsverband of de opheffing van een budgetbeherend samenwerkingsverband in combinatie met toetreding van deelnemers aan dat voormalige samenwerkingsverband tot verschillende andere budgetbeherende samenwerkingsverbanden). Het verdient aanbeveling dat de eindverantwoordelijke budgetbeherende samenwerkingsverbanden (c.q. regionale openbare lichamen) waar zich dergelijke wijzigingen in het budgethouderschap hebben voorgedaan, met de toegetreden deelnemers tijdig goede afspraken maken over inhoud, vorm en aanleveringsmoment van de door die leden aan te leveren informatie over de bijdrageverlening die heeft plaatsgevonden voordat de desbetreffende gemeente deel ging uitmaken van het eindverantwoordelijke samenwerkingsverband (c.q. openbaar lichaam). Het verdient aanbeveling daarbij ook afspraken te maken over de wijze waarop door de eindverantwoordelijke budgethouder te zijner tijd zal worden omgegaan met eventuele sancties die op voet van de regeling door het Rijk worden toegepast, indien die eerdere bijdrageverlening onrechtmatig mocht blijken te zijn.

Het eindverantwoordingsverslag omvat alle activiteiten waarvoor ten laste van het liftenbudget een bijdrage is verleend, dus met inbegrip van de activiteiten waarvoor een bijdrage is verleend vóór de inwerkingtreding van de onderhavige wijzigingsregeling. Die activiteiten worden beschouwd als activiteiten waarvoor het richtbedrag van f 50 000 geldt.

Artikelsgewijs

Artikel I

onderdeel A, onder 1, a en b

Met de in deze onderdelen opgenomen wijzigingen is de regeling aangepast in verband met de inwerkingtreding met ingang van

1 juli 1994 van de Kaderwet bestuur in verandering, en met de intrekking van het Besluit woninggebonden subsidies van 1992.

onderdeel A, onder 1, d

De verruiming van de mogelijkheden om op voet van de regeling subsidie te ontvangen, waarop in het algemene deel van deze toelichting is ingegaan, heeft geleid tot aanpassing van de definitie van het begrip ’lift’. Deze heeft nu betrekking op alle hefplateaus, in plaats van slechts de hefplateaus bij woongebouwen die vóór 1 januari 1993 reeds voorzien waren van personenliften zonder stopplaats op de begane grond.

onderdeel A, onder 2

Met deze wijziging van artikel 1, tweede lid, van de regeling wordt dat lid verduidelijkt en afgestemd op het nieuwe artikel 4a, eerste lid, tweede volzin, van de regeling.

onderdeel A, onder 3

De Regeling geldelijke steun huisvesting gehandicapten 1992 is met ingang van 1 april 1994 opgegaan in de Wet voorzieningen gehandicapten. Met dit onderdeel is de regeling aan dat gegeven aangepast.

onderdeel B

ad artikel 2 van de regeling

eerste lid

Door de verlenging van de periode waarin budgethouders verplichtingen ten laste van het budget kunnen aangaan tot 1 januari 1997 - verwezen wordt naar de betrokken passage in het algemene deel van deze toelichting - krijgt uitbetaling van het laatste gedeelte van het budget in januari 1996, zoals oorspronkelijk in de bedoeling lag, het karakter van generieke verlening van een voorschot. Voor een dergelijke voorschotverlening zijn in het algemeen de budgetten onvoldoende verplicht door de budgethouders. Daarom is besloten om het laatste gedeelte van het budget een jaar later uit te betalen, in januari 1997. Een budgethouder die op 31 december 1995 75% van zijn budget heeft verplicht, kan verzoeken om die uitbetaling met een jaar te vervroegen, in welk geval voor die budgethouder alles bij het oude blijft.

tweede lid

Met het nieuwe tweede lid van artikel 2 van de regeling wordt de mogelijkheid voor budgethouders geschapen om, in de regel in situaties dat te verwachten valt dat zij hun budget niet geheel zullen uitputten, dit over te hevelen naar een of meer andere budgethouders die voldoende plannen voor liftplaatsing hebben om dat budget, naast het ingevolge het voorheen geldende artikel 2, eerste lid, van de regeling toegekende budget, wel te besteden.

ad artikel 3 van de regeling

Artikel 3 van de regeling is op verschillende punten redactioneel aangepast, onder meer aan de terminologie van de Algemene wet bestuursrecht (’vier weken’). Onder het houderschap van het budget (eerste lid) valt mede de verplichting om over de besteding van het gehele budget verantwoording af te leggen overeenkomstig artikel 5 van de regeling. Deze verplichting bestaat ook als het budget geheel of gedeeltelijk door de vorige budgethouder(s) is verplicht.

ad artikel 4, onderdeel a, van de

regeling

In dit onderdeel zijn de verruimingen van de bestedingsmogelijkheden van het liftenbudget neergelegd. Uit onderdeel 1° blijkt, dat in tegenstelling tot voorheen ook het verplaatsen van liften daaruit kan worden gesubsidieerd, en voorts dat het (ver)plaatsen van liften voortaan ook mogelijk is in of bij alle bestaande woongebouwen, dus ook die, welke reeds van (een) lift(en) voorzien zijn. Onderdeel 2° opent de mogelijkheid van het uit het liftenbudget subsidiëren van het aanleggen of verleggen van stopplaatsen voor liften die vóór 1 januari 1993 zijn geplaatst.

ad artikel 4, onderdeel b, en artikel 4a van de regeling

Ook uit deze bepalingen blijkt dat de mogelijkheden om het budget uit te putten in meer dan één opzicht zijn verruimd. In de eerste plaats zijn er twee richtbedragen voor subsidiabele activiteiten geïntroduceerd, die hoger liggen dan het voorheen geldende gemiddelde bedrag daarvoor (f 40 000). Voor de niet buitengewoon kostbare activiteiten bedraagt dit f 50 000, voor bepaalde buitengewoon kostbare plaatsingen van meerpersoonsliften bedraagt dit f 75 000. Een en ander blijkt uit het nieuwe artikel 4a, eerste lid. Naar verwachting zullen plaatsingen van meerpersoonsliften in of bij woongebouwen met smalle portieken veelal vallen onder onderdeel a van dat artikellid. Genoemd onderdeel a houdt mede in, dat het richtbedrag van f 75 000 niet van toepassing is op het vergroten van het aantal stopplaatsen, het verplaatsen van stopplaatsen of het aanbrengen van een hefplateau, een traplift of een stoeltjeslift. Er dient zowel aan onderdeel a als aan onderdeel b van artikel 4a, eerste lid, te worden voldaan om van het richtbedrag van f 75 000 uit te kunnen gaan. Hoe de budgethouder aan genoemd onderdeel b voldoet, kan hij zelf bepalen.

De richtbedragen zijn geen gemiddelden waar de budgethouders per genoemde categorie activiteiten niet bovenuit mogen gaan, maar bedragen met inachtneming waarvan het Rijk toetst of aan alle tot en met 31 december 1996 gesubsidieerde activiteiten gezamenlijk niet een te hoge bijdrage is besteed. Dit geschiedt door de bovengrens van het rechtmatig bestede bedrag te stellen op het bedrag dat wordt verkregen door fictief de bijdrage voor elk van de gesubsidieerde activiteiten te stellen op het richtbedrag van f 50 000 of f 75 000. Een en ander is geregeld in het nieuwe onderdeel b van artikel 4 in verband met het nieuwe artikel 4a, tweede lid. Dit betekent ook dat elke ’mix’ van activiteiten in beginsel mogelijk is. Met de twee richtbedragen wordt dus geen ’schot’ tussen twee soorten activiteiten geplaatst.

Een rekenvoorbeeld om een en ander te verduidelijken: een budgethouder besteedt zijn budget aan 6 activiteiten waarvoor het richtbedrag van f 50 000 geldt. Hij mag aan die activiteiten dan niet méér hebben besteed dan f 300 000. Hetzelfde bedrag geldt als toegestane bovengrens ingeval hij zijn budget heeft besteed aan 4 activiteiten waarvoor het richtbedrag van f 75 000 geldt of als hij dat heeft besteed aan 3 activiteiten waarvoor het richtbedrag van f 50 000 geldt èn aan 2 activiteiten waarvoor het richtbedrag van f 75 000 geldt.

In dit systeem ligt nog een compensatiemogelijkheid voor de budgethouders besloten. Het is namelijk toegestaan om gemiddeld meer dan f 50 000 bij te dragen aan niet buitengewoon kostbare activiteiten, mits dat gepaard gaat met besteding van een lager bedrag dan gemiddeld f 75 000 aan buitengewoon kostbare plaatsingen van meerpersoonsliften. Ook het omgekeerde is mogelijk.

Als een budgethouder bijvoorbeeld aan 3 activiteiten waarvoor het normbedrag van f 50 000 geldt een bedrag heeft besteed van

f 165 000 (bv. f 49 000, f 56 000 en f 60 000) en daarnaast nog 2 activiteiten heeft gesubsidieerd waarvoor het richtbedrag van f 75 000 geldt, dan mag hij aan die laatste activiteiten niet méér hebben besteed dan f 135 000 (bv. f 69 000 en f 66 000) om binnen het grensbedrag van f 300 000 te blijven (3 x f 50 000 plus 2 x f 75 000).

Om deze wijze van toetsing door het Rijk mogelijk te maken, dient de budgethouder in zijn verantwoordingsverslag over de besteding van zijn liftenbudget aan te geven welk richtbedrag geldt voor de activiteiten waarvoor hij een bijdrage heeft verleend.

ad artikel 4, onderdeel d, van de

regeling

Uit dit onderdeel (voorheen onderdeel e, het voorheen geldende onderdeel d is vervallen, omdat inmiddels alle betrokken budgethouders de status van budgetbeherend samenwerkingsverband - of zelfs regionaal openbaar lichaam - hebben) blijkt, dat de budgethouders één jaar langer de tijd hebben gekregen om hun budget te besteden aan de doelen waarvoor het is toegekend.

onderdeel C, onder 1

Uit het nieuwe eerste lid van artikel 5 van de regeling volgt, dat de verplichting om drie jaarlijkse verantwoordingsverslagen uit te brengen is vervangen door de verplichting om één verslag uit te brengen over de besteding van het gehele liftenbudget. In dat verslag dienen dus de activiteiten te worden betrokken waarvoor een bijdrage is verleend vóór de inwerkingtreding van de onderhavige wijzigingsregeling. Verwezen wordt naar de paragraaf, getiteld ’Eindverantwoordingsverslag’, van het algemene deel van deze toelichting en naar artikel IV van deze wijzigingsregeling en de toelichting daarop.

onderdeel C, onder 2, en onderdeel H, onder 2

De verwijzing in artikel 5, tweede lid, van de regeling, zoals bij deze wijzigingsregeling daarin aangebracht, naar artikel 393, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek houdt in dat de accountantsverklaring kan worden afgegeven door zowel een registeraccountant in de zin van de Wet op de Registeraccountants, als een Accountant-Administratieconsulent in de zin van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten ten aanzien van wie bij de inschrijving in het in artikel 36, eerste lid, van laatstgenoemde wet bedoelde register een aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 36, derde lid, van die wet.

onderdeel D

De wijziging van artikel 6 van de regeling vloeit logisch voort uit de beslissing om de budgethouders een jaar langer de tijd te geven om hun budgetten uit te putten.

onderdeel E

Met deze wijziging is de bepaling over experimenten, artikel 7 van de regeling, zodanig aangepast dat dat artikel naar de strekking gelijk is aan artikel 35, eerste lid, van het Besluit woninggebonden subsidies 1995. Het niet meer verplicht stellen van een aan een experiment voorafgaand advies aan de minister houdt geenszins in, dat de bestaande praktijk zal wijzigen. De Stichting Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting zal evenals voorheen over experimenten worden geraadpleegd.

onderdeel F

In het nieuwe tweede lid van artikel 8 van de regeling is, in navolging van de - eveneens tijdelijke - Regeling apparaatskosten regionale samenwerking BWS, bepaald wanneer de regeling wordt ingetrokken. De datum van intrekking is dezelfde datum als de datum na welke de minister ingevolge artikel 6 van de regeling niet meer kan besluiten tot intrekking van (een gedeelte van) het liftenbudget.

onderdeel G

Met de woorden ’of ingevolge overgangsrecht omtrent de overdracht van het budgethouderschap aan regionale openbare lichamen’ (tweede gedachtenstreepje onder ’Aanvullingen van het budget’) wordt gedoeld op artikel III van deze wijzigingsregeling. Verwezen wordt naar dat artikel en de toelichting daarop, alsmede naar de paragraaf, getiteld ’Eindverantwoor-dingsverslag’, van het algemene deel van deze toelichting.

Artikel II

Met dit artikel wordt buiten twijfel gesteld, dat met deze wijzigingsregeling geen wijziging komt in de berekening en de toekenning van de budgetten voor liftplaatsing. De berekening en de toekenning van die budgetten was geregeld in artikel 2, eerste, tweede en derde lid, van de regeling. Deze artikelleden zijn met deze wijzigingsregeling vervallen, maar blijven op die berekening en toekenning van toepassing.

Artikel III

Met dit artikel wordt bewerkstelligd dat het houderschap van de aan gemeenten en samenwerkingsverbanden van gemeenten toegekende budgetten voor liftplaatsing bij de regionale openbare lichamen komt te berusten, voor zover die gemeenten en samenwerkingsverbanden daarvan deel zijn gaan uitmaken. Evenals in het met dit artikel vergelijkbare artikel 3, eerste lid, van de regeling, geldt hierbij dat het houderschap van het budget mede de verplichting omvat om over de besteding van het gehele budget verantwoording af te leggen overeenkomstig artikel 5 van de regeling, en dat deze verplichting ook bestaat als het budget geheel of gedeeltelijk door de vorige budgethouder(s) is verplicht.

Artikel IV

In dit artikel zijn de overgangsrechtelijke voorzieningen opgenomen, die verband houden met het gewijzigde systeem van verantwoording van de besteding van het liftenbudget.

Het eerste lid houdt in, dat de activiteiten waarvoor vóór de inwerkingtreding van de onderhavige wijzigingsregeling een bijdrage is verleend ten laste van het liftenbudget worden beschouwd als activiteiten waarvoor het nieuwe richtbedrag van f 50 000 geldt en als zodanig bij de beoordeling van de integrale eindverantwoording worden betrokken.

Dit betekent dat het niet op zijn plaats is de rechtmatigheid van die activiteiten te toetsen aan de hand van het voorheen geldende subsidiebedrag van f 40 000. Het tweede lid strekt ertoe dat dit niet zal gebeuren.

’s-Gravenhage, 18 december 1995.

De Staatssecretaris van Volkshuis-

vesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

D.K.J. Tommel.

Naar boven