Besluit BOA Parkeerbedrijf Rotterdam

Besluit van de Procureur-Generaal bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage houdende aanwijzing van parkeercontroleurs van het Parkeerbedrijf Rotterdam tot buitengewoon opsporingsambtenaar

18 december 1995

Nr. 95/0588/DR

De Procureur-Generaal,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Verkeer en Waterstaat;

Gelezen het verzoek van het Parkeerbedrijf Rotterdam;

Gelet op artikel 142, eerste lid, onder b en c, van het Wetboek van Strafvordering, artikel 8, zevende lid, van de Politiewet 1993 en op het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder de buitengewoon opsporingsambtenaar: de buitengewoon opsporingsambtenaar bedoeld in artikel 2.

Artikel 2

De personen, werkzaam als parkeercontroleur bij het Parkeerbedrijf Rotterdam, afdeling Handhaving en Inning, zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 3

1. De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd tot de opsporing van feiten strafbaar gesteld bij of krachtens:

a. de Wegenverkeerswet 1994, de artikelen 177, 179, 180, 184, 266, 267 en 435, onder ten vierde, van het Wetboek van Strafrecht;

b. de Algemene Politie Verordening en de Parkeerverordening van de gemeente Rotterdam, voor zover de betrokkenen daarvoor zijn aangewezen;

2. De opsporingsbevoegdheid geldt voor het grondgebied van de gemeente Rotterdam.

Artikel 4

1. De korpschef van het politiekorps Rotterdam-Rijnmond is bevoegd tot de beëdiging van de buitengewoon opsporingsambtenaar.

2. Op grond van dit besluit kunnen maximaal 80 personen als buitengewoon opsporingsambtenaar beëdigd worden.

Artikel 5

1. Als toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de Hoofdofficier van Justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam.

2. Als direct toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de korpschef van het politiekorps Rotterdam-Rijnmond.

Artikel 6

De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd bij de opsporing van de in artikel 3, eerste lid, genoemde strafbare feiten gebruik te maken van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993. Hij gedraagt zich overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 7

De buitengewoon opsporingsambtenaar is een ontheffing van de bekwaamheidseis tot 1 juni 1997 verleend.

Artikel 8

Het hoofd van de afdeling Handhaving & Inning van het Parkeerbedrijf Rotterdam, brengt jaarlijks, voor 1 april, met betrekking tot bij die dienst werkzame buitengewoon opsporingsambtenaren aan de Procureur-Generaal bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage verslag uit over:

a. het aantal buitengewoon opsporingsambtenaren binnen de dienst;

b. de door die buitengewoon opsporingsambtenaren verrichte activiteiten;

c. de stand van zaken met betrekking tot de opleiding van die buitengewoon opsporingsambtenaren, waarbij in ieder geval wordt aangegeven hoeveel personen in het verslagjaar zijn aangemeld voor de CITO-toets en hoeveel personen in dat jaar voor die CITO-toets zijn geslaagd.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na publicatie van de Staatscourant waarin het is geplaatst en vervalt 5 jaar na de datum van inwerkingtreding.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit buitengewoon opsporings-

ambtenaar Parkeerbedrijf Rotterdam.

Dit besluit zal in de Staatscourant en het Algemeen Politieblad worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 18 december 1995.
De Procureur-Generaal bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage,
voor deze,
De Commissaris van Politie,
J.D.C. Guijt.

Naar boven