Aanwijzing en voorwaarden bedrijven ingevolge artikel 4a Uitvoeringsbesluit 30%-korting mestproduktierechten voor varkens en kippen

20 december 1995

Nr.9517027

Directie Juridische Zaken

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Gelet op de artikelen 3, vijfde lid, en 4a, derde lid, van het Uitvoeringsbe-sluit 30%-korting mestproduktierechten voor varkens en kippen;

Gezien de adviezen van het Landbouwschap, het Produktschap voor Veevoeder, het Produktschap voor Pluimvee en Eieren, het Produktschap voor Vee en Vlees, de Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders en de Stichting Landelijke Mestbank;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

Besluit: Uitvoeringsbesluit 30%-korting mestproduktierechten voor varkens en kippen;

Verordening broedeieren en Pluimvee: Verordening produktie van en handel in broedeieren en levend pluimvee 1992 van het Produktschap voor Pluimvee en Eieren;

produktiecyclus: periode tussen aan- en afvoer van kippen op het bedrijf van de mestproducent;

legpluimveebedrijf: bedrijf waar kippen worden gehouden voor de produktie van consumptie-eieren;

vermeerderingsbedrijf: bedrijf dat zich toelegt op de produktie van broedeieren, bestemd voor de produktie van gebruikspluimvee.

Artikel 2

1. De categorieën van bedrijven, als bedoeld in artikel 4a, derde lid, van het Besluit, zijn:

a. pluimveebedrijven waarvan de producenten ingevolge artikel 6a van het Landbouwkwaliteitsbesluit scharreleieren zijn aangesloten bij de in artikel 6 van dat besluit aangewezen controle-instelling;

b. vermeerderingsbedrijven met een stalsysteem, waarbij de mest niet eerder dan na afloop van een periode van tenminste zes maanden na aanvang van de produktiecyclus uit de stal kan worden afgevoerd;

c. legpluimveebedrijven met een stalsysteem, waarbij de mest niet eerder dan na afloop van een periode van tenminste zes maanden na aanvang van de produktiecyclus uit de stal kan worden afgevoerd.

2. Op de in het eerste lid bedoelde categorieën van bedrijven is de bedrijfsvoering zodanig dat de kippen gezamenlijk en gelijktijdig op het bedrijf worden aangevoerd en gezamenlijk en gelijktijdig van het bedrijf worden afgevoerd.

Artikel 3

De mestproducent die een verzoek als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit indient, geeft daarbij aan dat het een bedrijf betreft dat behoort tot de in artikel 4a van het Besluit bedoelde categorieën van bedrijven. Ter staving daarvan legt de mestproducent, afhankelijk van de aard van het bedrijf, bij het verzoek een van de volgende documenten aan het Bureau Heffingen over:

a. een afschrift van het keuringscertificaat producenten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Landbouwkwaliteitsregeling scharreleierenkeuring

en -merken, indien het een in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, bedoeld bedrijf betreft;

b. een afschrift van het bewijs van registratie, bedoeld in artikel 3 van de Verordening broedeieren en pluimvee, als vermeerderingsbedrijf, indien het een in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, bedoeld bedrijf betreft;

c. een afschrift van het bewijs van registratie, bedoeld in artikel 3 van de Verordening broedeieren en pluimvee, als legpluimveebedrijf, indien het een in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, bedoeld bedrijf betreft.

Artikel 4

De in artikel 3 bedoelde mestproducent doet, indien het een bedrijf betreft dat behoort tot de categorieën van bedrijven, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b of c, steeds uiterlijk twee weken na aanvang van de betreffende produktiecyclus aan het Bureau Heffingen een afschrift toekomen van het ingevolge de artikelen 4, tweede lid, en 5, tweede lid, van de Verordening broedeieren en pluimvee op te maken bedoelde afleverings- en meldingsformulier pluimvee. De op dit formulier aan te geven verzenddatum geldt als aanvang van de produktiecyclus.

Artikel 5

Door de in artikel 3 bedoelde mestproducent wordt, op een daartoe door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij vastgesteld formulier, de hoeveelheid geproduceerde kilogrammen fosfaat aangegeven, afkomstig van de op zijn bedrijf gehouden kippen, welke hoeveelheid wordt berekend aan de hand van de produktiecyclus. Dit formulier wordt overeenkomstig de daarop aangegeven wijze volledig en naar waarheid ingevuld, ondertekend, gedagtekend en uiterlijk vier weken na afloop van de betreffende produktiecyclus aan het Bureau Heffingen toegezonden.

Artikel 6

1. De in artikel 3 bedoelde mestproducent betrekt, onverminderd artikel 3, tweede lid, onderdeel f, van de Regeling aanwijzing diersoorten en hun mestproduktie, indien aangeleverde diervoeders worden gebruikt, deze van een leverancier die een schriftelijk stuk opstelt overeenkomstig een door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij vastgesteld model.

2. Op een schriftelijk stuk, als bedoeld in het eerste lid, worden ten aanzien van iedere produktiecyclus de gegevens vermeld, die worden gevraagd in artikel 3, tweede lid, onderdeel f, tweede en derde gedachtenstreepje, van de Regeling aanwijzing diersoorten en hun mestproduktie.

3. Een schriftelijk stuk, als bedoeld in het eerste lid, heeft de mestproducent uiterlijk vier weken na afloop van de betreffende produktiecyclus in zijn bezit.

4. Op een schriftelijk stuk, als bedoeld in het eerste lid, is artikel 3, tweede lid, onderdeel n, van de Regeling aanwijzing diersoorten en hun mestproduktie van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 20 december 1995. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
J.J. van Aartsen.

Toelichting

Ingevolge het Uitvoeringsbesluit 30%-korting mestproduktierechten voor varkens en kippen (verder: het Besluit) kunnen pluimveebedrijven die mest in het buitenland afzetten, onder voorwaarden in aanmerking komen voor een uitzondering op de 30% korting van de mestproduktierechten voor varkens en kippen. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van het Besluit geldt als één van de voorwaarden, dat tenminste 75% van de produktie die de pluimveehouder op grond van het Besluit verplicht is te exporteren, in het kalenderjaar van produktie moet zijn afgeleverd aan een erkende exporteur of mestverwerker. De resterende hoeveelheid moet ingevolge artikel 4, tweede lid, van het Besluit uiterlijk 1 april van het daaropvolgende jaar zijn afgeleverd. Deze voorwaarden vormen samen de zogenoemde doorstroomeis.

In artikel 4a van het Besluit is een, ten opzichte van artikel 4 van het Besluit, gunstiger doorstroomeis opgenomen voor bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën van bedrijven. Deze bedrijven moeten de hoeveelheid mest, die op grond van het Besluit minimaal moet worden geëxporteerd, uiterlijk 15 maanden na aanvoer van de op het bedrijf gehouden kippen afleveren. Door deze gunstiger doorstroomeis kunnen meer bedrijven in aanmerking komen voor de uitzondering op de korting, mits zij ook overigens verder voldoen aan de voorwaarden van het Besluit.

Op grond van de onderhavige regeling worden de in artikel 4a van het Besluit bedoelde categorieën van bedrijven aangewezen en worden nadere voorwaarden gesteld waaraan deze categorieën van bedrijven moeten voldoen.

In artikel 2, eerste lid, zijn als bijzondere categorieën aangewezen de scharrelhennenhouderijen (waaronder volièrehennenhouderijen) en vermeerderings- en legpluimveebedrijven met strooiselsystemen en deeppitstallen. Deze bedrijven kunnen vanwege hun huisvestings- en mestafvoersystemen en de daarmee samenhangende produktiecycli (op scharrel-en volièrehennenhouderijen ca. 14 maanden), de op hun bedrijf geproduceerde kippenmest niet binnen de in artikel 4, tweede lid, van het Besluit gestelde termijn van hun bedrijf afvoeren. Voor de bepaling van deze bedrijven is aansluiting gezocht bij regelgeving inzake diervriendelijke pluimveehouderij-systemen (Landbouwkwaliteitsbesluit scharreleieren en daarop gebaseerde regelgeving) alsmede bij veterinaire en zoötechnische regelgeving van het Produktschap voor Pluimvee en Eieren.

Uit artikel 2, eerste lid, onderdelen b en c, volgt dat de gunstiger doorstroomeis van artikel 4a van het Besluit uitsluitend voor die vermeerderings- en legpluimveebedrijven geldt, die een mestafvoerperiode kennen van tenminste zes maanden. Vermeerderings- en legpluimveebedrijven met een kortere afvoerperiode, kunnen immers wel voldoen aan de in artikel 4, tweede lid, van het Besluit gestelde termijnen.

Uit artikel 2, tweede lid, volgt bovendien dat de betrokken mestproducenten in hun bedrijfsvoering het all in - all out-systeem moeten hanteren. Dit houdt in dat alle dieren op het bedrijf gezamenlijk en gelijktijdig worden aan- en afgevoerd. Dit systeem werd voorheen, mede vanuit diergezondheidsoverwegingen, reeds in belangrijke mate toegepast en geniet groeiende belangstelling.

Ingevolge artikel 2 van het Besluit beslist het hoofd van het Bureau Heffingen, op een daartoe strekkend verzoek van de mestproducent, dat ten aanzien van het betrokken bedrijf de 30%-korting buiten toepassing blijft. Zoals reeds vermeld kunnen op grond van artikel 4a van het Besluit bepaalde, bij ministeriële regeling aan te wijzen, categorieën van bedrijven in aanmerking komen op de uitzondering op de korting; in artikel 2 worden die categorieën aangewezen. In artikel 3 is voorgeschreven hoe de mestproducent moet aantonen dat zijn bedrijf door het hoofd van het Bureau Heffingen daadwerkelijk als bedrijf als bedoeld in artikel 2 kan worden aangemerkt. De mestproducent zal daartoe gebruik moeten maken van registratiegegevens afkomstig van het Produktschap voor Pluimvee en Eieren en van keuringgegevens van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten. De mestproducent dient uit hoofde van eerdergenoemde Produktschaps- en Landbouwkwaliteitsregelgeving over deze gegevens te beschikken.

Ingevolge artikel 4 moet de mestproducent, die een verzoek - als bedoeld in artikel 2 van het Besluit - heeft ingediend, de aanvoer van kippen steeds uiterlijk twee weken na aanvang van de betreffende produktiecyclus aan het Bureau Heffingen aantonen. Dit geschiedt door middel van toezending van het voor de pluimveehouder bestemde afschrift van het afleverings- en meldingsformulier pluimvee, bedoeld in artikel 1 van de Verordening broedeieren en Pluimvee. Op grond van deze Verordening wordt een dergelijk formulier opgemaakt ten behoeve van de pluimveehouder, de verzender en het Produktschap voor Pluimvee en Eieren. Dit formulier bevat onder het gegeven ’verzenddatum’ de datum van aanvoer van de kippen op het bedrijf van de mestproducent (de ’geadresseerde’). Aan de hand van dit gegeven kan door Bureau Heffingen worden gecontroleerd of de op het bedrijf geproduceerde kippenmest binnen de in artikel 4a van het Besluit aangegeven termijn is afgeleverd; deze termijn bedraagt maximaal vijftien maanden, te rekenen vanaf de datum van aanvang van de produktiecyclus. Dit formulier dient, indien het een vermeerderings- en legpluimveebedrijf betreft als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b en c, tevens ter bepaling van de minimale duur van de mestafvoerperiode. Na afvoer van mest dient na een eerstvolgende aanvoer van dieren immers opnieuw een afschrift van het afleverings- en meldingsformulier te worden toegestuurd. Dan kan door Bureau Heffingen geconstateerd worden of voldaan is aan de gestelde periode van tenminste zes maanden, en kan worden vastgesteld of het bedrijf zich terecht als bedrijf in de zin van artikel 2, eerste lid, onder b of c, heeft aangemeld.

Op grond van artikel 5 dient na afloop van de produktiecyclus door de mestproducent verantwoording te worden afgelegd over de mestproduktie, en wel op een afzonderlijk daartoe door mij vastgesteld formulier. De verantwoording betreft de produktie vanaf de datum van aanvoer tot aan de datum van afvoer van de kippen. Dit is noodzakelijk om te bepalen of voldoende mest is afgeleverd voor de export. Het vaststellen van een afzonderlijk formulier is nodig omdat de gangbare mestboekhoudformulieren zijn gebaseerd op een fosfaatproduktie van dieren die gedurende een geheel kalenderjaar worden gehouden, terwijl voor de onderhavige bedrijven een afwijkende periode geldt.

Omdat op grond van de onderhavige regeling, zoals in voorgaande alinea is gemeld, de omvang van de produktie wordt berekend op basis van de produktiecyclus, is in artikel 6 bepaald dat de mestproducent, naast de reguliere MiAR-voeroverzichten, een voerleverantie-overzicht dient te bewaren dat betrekking heeft op de gehele produktiecyclus.

De ingebrachte adviezen luiden instemmend.

’s-Gravenhage, 20 december 1995.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J.J. van Aartsen.

Naar boven