Wijziging Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag

15 december 1995

WV95/904 M

Directoraat-generaal voor Fiscale Zaken Directie wetgeving verbruiksbelastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op de artikelen 36a, tweede lid, 36c, negende lid, 36h, zevende lid, 36i, zesde lid, 36j, zevende lid, 36k, derde lid, 36l, vierde lid, 36m, tweede lid, 36n, derde lid, en 36o, vijfde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag en op de artikelen 8c, tweede lid, en 8f, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag;

Besluit:

Artikel I

In de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag worden de volgende wijzigingen aangebracht.

A. In artikel 1, eerste lid, wordt ’28, negende lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag en aan artikel 7, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag’ vervangen door: 28, negende lid, 36a, tweede lid, 36c, negende lid, 36h, zevende lid, 36i, zesde lid, 36j, zevende lid, 36k, derde lid, 36l, vierde lid, 36m, tweede lid, 36n, derde lid, en 36o, vijfde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag en aan de artikelen 7, derde lid, 8c, tweede lid, en 8f, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag.

B. Na hoofdstuk IV wordt een nieuw hoofdstuk IVa ingevoegd, luidende:

Hoofstuk IVa. Regulerende energiebelasting

Artikel 8a. De herleiding van feitelijke hoeveelheden halfzware olie en gas-olie tot hoeveelheden bij een temperatuur van 15o C geschiedt op de voet van artikel 14 van de Uitvoeringsregeling accijns.

Artikel 8b. 1. Voor de toepassing van artikel 36c, vierde lid, van de wet wordt een gedeelte van een maand als een hele maand aangemerkt bij aanvang van de verbruiksperiode vóór de zestiende dag van de kalendermaand en bij einde van de verbruiksperiode na de vijftiende dag van de kalendermaand.

2. Toepassing van het eerste lid kan achterwege blijven indien een gedeelte van een maand in aanmerking wordt genomen naar evenredigheid van het aantal dagen.

3. De voor de toepassing van artikel 36c, vierde lid, van de wet gehanteerde methode wordt eveneens gebruikt voor de toepassing van artikel 36j, derde lid, van de wet.

Artikel 8c. Voor de toepassing van artikel 36c, zesde lid, van de wet dient uit de administratie van de belastingplichtige, bedoeld in artikel 36e, derde lid, van de wet, te blijken hoeveel aardgas en elektriciteit aan hem is geleverd in de zin van artikel 36c, tweede, onderscheidenlijk derde lid, van de wet.

Artikel 8d. 1. Uit de administratie van de belastingplichtige, bedoeld in artikel 36e, tweede lid, van de wet, dient te blijken hoe de voorschotbedragen, bedoeld in artikel 36h, derde lid, onderdeel a, van de wet, kunnen worden herleid naar hoeveelheden aardgas en elektriciteit en hoe het voorschotbedrag is opgebouwd.

2. Indien de verrekening, bedoeld in artikel 36h, vijfde lid, van de wet, leidt tot een lager bedrag dan over de verbruiksperiode aan belasting is voldaan, wordt het verschil in mindering gebracht op de aangifte over het tijdvak waarin de eindfactuur is uitgereikt.

Artikel 8e. 1. Ter zake van de uitslag en de invoer van halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas vindt het tarief, bedoeld in artikel 36i, derde lid, van de wet, toepassing bij wijze van teruggaaf van belasting aan de tuinbouwer die de minerale oliën gebruikt voor verwarming ter bevordering van het groeiproces van tuinbouwprodukten.

2. De teruggaaf geschiedt op verzoek van de tuinbouwer en bedraagt de aan hem wegens levering van de minerale oliën in rekening gebrachte belasting.

3. Het verzoek om teruggaaf wordt gedaan binnen dertien weken na afloop van het kalenderkwartaal waarin de minerale oliën zijn ontvangen.

4. In het verzoek om teruggaaf worden vermeld:

a. het kwartaal waarover teruggaaf wordt verzocht;

b. naam en adres van de tuinbouwer;

c. de hoeveelheid en de soort minerale olie waarvoor teruggaaf wordt verzocht;

d. de datum van levering van de minerale oliën;

e. het bedrag aan belasting dat wordt teruggevraagd;

f. de verklaring dat de tuinbouwer de minerale oliën ter zake waarvan teruggaaf wordt gevraagd gebruikt voor verwarming ter bevordering van het groeiproces van tuinbouwprodukten.

5. Bij het verzoek om teruggaaf worden de aankoopfacturen overgelegd van de in het verzoek om teruggaaf vermelde hoeveelheid minerale oliën waarvoor teruggaaf wordt verzocht.

Artikel 8f. 1. Ter zake van de levering van aardgas vindt het tarief, bedoeld in artikel 36i, vierde lid, van de wet, slechts toepassing indien die levering geschiedt aan een tuinbouwer en mits de leverancier per aansluiting een door de tuinbouwer ondertekende verklaring kan overleggen waaruit blijkt dat deze het aardgas gebruikt voor verwarming ter bevordering van het groeiproces van tuinbouwprodukten, en waarin voorts zijn vermeld:

a. de dagtekening;

b. naam en adres van de afnemer;

c. naam en adres van de leverancier;

d. het kalenderjaar waarop de verklaring betrekking heeft.

2. De in het eerste lid bedoelde verklaring heeft betrekking op al het per aansluiting in het kalenderjaar door de leverancier aan de tuinbouwer te leveren aardgas; indien slechts een deel van dat aardgas wordt gebruikt voor het in het eerste lid vermelde doel, wordt dit in de verklaring vermeld en wordt de omvang van dit deel vermeld.

Artikel 8g. 1. De verklaring, bedoeld in artikel 36j, vijfde lid, van de wet, wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de dagtekening;

b. naam en adres van de exploitant;

c. naam en adres van de leverancier;

d. het aantal alsmede een omschrijving van de onroerende zaken met plaatselijke en kadastrale aanduiding, die op de installatie zijn aangesloten.

2. Tijdelijke leegstand is niet van invloed op de berekening van de belastingvrije voet.

Artikel 8h. De verklaring, bedoeld in artikel 8b, eerste lid, van het besluit, wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de dagtekening;

b. naam en adres van de exploitant;

c. naam en adres van leverancier;

d. het kalenderjaar waarop de verklaring betrekking heeft.

Artikel 8i. 1. In het verzoek om teruggaaf, bedoeld in artikel 36l, eerste lid, van de wet, worden de volgende gegevens vermeld:

a. het tijdvak waarover teruggaaf wordt verzocht;

b. naam en adres van de verbruiker;

c. de hoeveelheid en de soort minerale olie waarvoor teruggaaf wordt verzocht;

d. de datum van levering van de minerale oliën;

e. het bedrag aan belasting dat wordt teruggevraagd;

f. de verklaring dat de minerale oliën ter zake waarvan teruggaaf wordt gevraagd, voor eigen verbruik zijn betrokken.

2. De administratie van degene die verzoekt om teruggaaf van belasting, is zodanig ingericht dat daarin op overzichtelijke wijze alle voor de vaststelling van het bedrag van de teruggaaf van belang zijnde gegevens zijn opgenomen.

Artikel 8j. De administratie van de belastingplichtige, bedoeld in artikel 36e, tweede lid, van de wet, dient zodanig te zijn ingericht dat daarin op overzichtelijke wijze de gegevens zijn opgenomen met betrekking tot:

a. de hoeveelheden aardgas en elektriciteit die zijn geleverd;

b. de belasting begrepen in voorschotnota’s en voorschotbedragen;

c. de belasting begrepen in eindfacturen;

d. de belasting begrepen in facturen;

e. het aantal aansluitingen voor aardgas en elektriciteit;

f. de periode van aansluiting;

g. het aantal malen dat de belastingvrije voeten zijn toegepast;

h. het aantal malen dat de bovengrenzen zijn toegepast;

i. het bij elektriciteit van toepassing zijnde onderscheid tussen klein- en grootverbruikers;

j. de evenredige toedeling van bovengrenzen en belastingvrije voeten bij afwijkende verbruiksperioden;

k. het eigen verbruik;

l. de contracten ten aanzien van de onbemeterde aansluitingen;

m. de toepassing van de regeling, bedoeld in artikel 36c, achtste lid, van de wet;

n. de toepassing van het tarief, bedoeld in artikel 36i, vierde lid, van de wet;

o. de toepassing van de vrijstelling, bedoeld in artikel 36k, eerste lid, van de wet.

Artikel 8k. 1. De verklaring, bedoeld in artikel 8e, eerste lid, van het besluit, wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. naam en adres van de leverancier;

b. naam en adres van de belastingplichtige;

c. het tijdvak waarop de verklaring betrekking heeft;

d. de wijze waarop de elektriciteit is opgewekt;

e. het bedrag aan belasting dat in het desbetreffende tijdvak is ontvangen van de belastingplichtige.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op gassen die afkomstig zijn uit de omzetting van biomassa en die na opwerking tot aardgaskwaliteit worden geleverd aan het Nederlandse distributienet.

3. De vermindering van belasting, bedoeld in artikel 36o, eerste lid, van de wet, geschiedt op de aangifte over het tijdvak waarin het bedrag van de vermindering op de in artikel 36o, tweede lid, van de wet bedoelde wijze is doorgegeven.

Artikel 8l. De administratie van een installatie waarin biomassa op de in artikel 36o, eerste lid, van de wet bedoelde wijze wordt verwerkt ten behoeve van de opwekking van elektriciteit, dient zodanig te zijn ingericht dat daarin op overzichtelijke wijze alle gegevens zijn opgenomen welke van belang zijn voor de jaarlijkse vaststelling van:

a. de door de installatie geproduceerde en aan het distributienet geleverde hoeveelheid elektriciteit;

b. de verbruikte hoeveelheid fossiele brandstof en de energie-inhoud daarvan;

c. de verbruikte hoeveelheid biomassa en de energie-inhoud daarvan;

d. het netto elektrisch rendement van de installatie.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.

De Staatssecretaris van Financiën,
W.A.F.G. Vermeend.

Toelichting

Algemeen

Door de inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag in verband met de invoering van een regulerende energiebelasting (Stb. 1995, ...) heeft de Wet belastingen op milieugrondslag met ingang van 1 januari 1996 mede betrekking op de regulerende energiebelasting. Als gevolg van deze wetswijziging dient ook de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag op een aantal onderdelen te worden aangepast. De onderhavige wijzigingsregeling strekt ertoe uitvoering te geven aan de nieuwe delegatiebepalingen in de Wet belastingen op milieugrondslag en in het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag.

De in deze wijzigingsregeling opgenomen bepalingen hebben onder meer betrekking op:

- de evenredige aanpassing van bovengrenzen en belastingvrije voeten bij een verbruiksperiode korter dan wel langer dan 12 maanden;

- de voorschotbedragen;

- de bijzondere regelingen in verband met het nihiltarief voor minerale oliën en aardgas die worden gebruikt voor verwarming ter bevordering van het groeiproces van tuinbouwprodukten;

- de verklaring in het kader van de bijzondere regeling voor blokverwarming;

- de verklaring in het kader van de vrijstelling voor aardgas dat wordt gebruikt als brandstof voor de opwekking van elektriciteit of als brandstof voor een installatie voor warmtekrachtkoppeling;

- het verzoek om teruggaaf van energiebelasting met betrekking tot huisbrandolie, halfzware olie en vloeibaar gemaakt petroleumgas, voor zover de hoeveelheid die door een verbruiker in een kalenderjaar is betrokken groter is dan de in artikel 36l, eerste lid, van de wet genoemde hoeveelheden;

- de eisen waaraan de administratie van de leveranciers van aardgas en elektriciteit moet voldoen;

- de bijzondere regeling voor duurzame energie.

Toelichting op de artikelen

Artikel I (Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag)

Onderdeel A (artikel 1)

De in het eerste lid van dit artikel opgenomen delegatiebepalingen zijn in overeenstemming gebracht met de gewijzigde Wet belastingen op milieugrondslag en het gewijzigde Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag.

Onderdeel B (artikelen 8a, 8b, 8c, 8d, 8e, 8f, 8g, 8h, 8i, 8j, 8k en 8l)

Na hoofdstuk IV van de Uitvoeringsregeling wordt een nieuw hoofdstuk IVa ingevoegd dat betrekking heeft op de regulerende energiebelasting.

Artikel 8a

Op grond van artikel 36a, tweede lid, van de wet is in artikel 8a bepaald dat voor de herleiding van feitelijke hoeveelheden halfzware olie en gasolie tot hoeveelheden bij een temperatuur van 15o C wordt aangesloten bij artikel 14 van de Uitvoeringsregeling accijns.

Artikel 8b

In artikel 36c, vierde lid, van de wet is bepaald dat de grenzen van 170.000 m3 aardgas en 50.000 kWh elektriciteit naar evenredigheid moeten worden aangepast bij een verbruiksperiode korter of langer dan 12 maanden. Een vergelijkbare bepaling is opgenomen in artikel 36j, derde lid, van de wet met betrekking tot de belastingvrije voet van 800 m3 voor aardgas en 800 kWh voor elektriciteit. Artikel 8b voorziet in twee methoden voor de toepassing van het vorenstaande, de maandmethode (eerste lid) en de dagmethode (tweede lid). Deze methoden worden door de distributiebedrijven ook gehanteerd voor het vastrecht. De maandmethode is verplicht, tenzij het energiebedrijf kiest voor de ‐ meer verfijnde ‐ dagmethode.

Artikel 8c

Artikel 8c heeft betrekking op het in artikel 36c, zesde lid, van de wet bedoelde geval van samenloop van leveringen als bedoeld in het tweede en derde lid en het verbruik van aardgas en elektriciteit als bedoeld in het vijfde lid van artikel 36c. Op grond van artikel 36c, zesde lid, wordt in deze gevallen niet meer belasting geheven dan over maximaal 170 000 m3 aardgas en 50 000 kWh elektriciteit. De verbruiker dient in deze gevallen bij het doen van aangifte zelf rekening te houden met de van het energiebedrijf betrokkenbelaste hoeveelheden. Het tweede lid van artikel 8c bepaalt nu dat deze hoeveelheden uit de administratie van de verbruiker ‐ de belastingplichtige, bedoeld in artikel 36e, derde lid, van de wet ‐ dienen te blijken.

Artikel 8d

Artikel 36h, derde lid, onderdeel a, van de wet bepaalt op welk tijdstip de belasting verschuldigd wordt in de gevallen waarin afnemers van aardgas en elektriciteit gehouden zijn in afwachting van de over een verbruiksperiode uit te reiken eindfactuur een aantal voorschotbetalingen te doen. In de voorschotbedragen is de belasting begrepen.

Artikel 8d, eerste lid, bepaalt dat uit de administratie van degene die aardgas en elektriciteit levert aan de verbruiker, dient te blijken hoe deze voorschotbedragen kunnen worden herleid naar hoeveelheden aardgas en elektriciteit. Tevens dient uit de administratie te blijken hoe het voorschotbedrag is opgebouwd.

Het tweede lid ziet op de in artikel 36h, vijfde lid, van de wet bedoelde verrekening. Na afloop van een verbruiksperiode wordt een eindfactuur opgemaakt, waarin verrekening plaatsvindt met de op deze verbruiksperiode betrekking hebbende voorschotten. Indien deze verrekening leidt tot een hoger bedrag aan verschuldigde belasting dan over de verbruiksperiode aan belasting is begrepen in de voorschotbedragen, is de belastingplichtige het meerdere verschuldigd op het tijdstip van de uitreiking van de eindfactuur (artikel 36c, derde lid, onderdeel a, onder 2o, van de wet). Artikel 8d, tweede lid, ziet op de omgekeerde situatie: vorenbedoelde verrekening leidt tot een lager bedrag aan verschuldigde belasting dan is begrepen in de voorschotbedragen. In dat geval wordt het verschil in mindering gebracht op de aangifte over het tijdvak waarin de eindfactuur is uitgereikt.

Artikel 8e

Artikel 8e heeft betrekking op het in artikel 36i, derde lid, van de wet opgenomen nihiltarief voor halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas bestemd voor verwarming ter bevordering van het groeiproces van tuinbouwprodukten. Het eerste lid van artikel 8e bepaalt dat het nihiltarief slechts toepassing vindt bij wijze van teruggaaf van belasting aan de tuinbouwer. De teruggaaf geschiedt op verzoek van de tuinbouwer. Dit verzoek dient te worden gedaan binnen dertien weken na afloop van het kalenderkwartaal waarin de minerale oliën zijn ontvangen (tweede en derde lid).

Het vierde lid bevat een bepaling met betrekking tot de in het verzoek om teruggaaf te vermelden gegevens. Op grond van artikel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht is reeds vereist dat het verzoek moet worden voorzien van dagtekening en handtekening.

Het vijfde lid bevat een bepaling met betrekking tot de bij het verzoek om teruggaaf te overleggen bescheiden.

Artikel 8f

Artikel 8f heeft betrekking op het in artikel 36i, vierde lid, van de wet opgenomen nihiltarief voor aardgas bestemd voor verwarming ter bevordering van het groeiproces van tuinbouwprodukten. Het eerste lid van artikel 8f bepaalt dat het nihiltarief slechts toepassing vindt indien het aardgas wordt geleverd aan een tuinbouwer. De leverancier dient voorts een door de tuinbouwer ondertekende verklaring te kunnen overleggen waaruit blijkt dat deze het aardgas gebruikt voor vorengenoemd doel. Het eerste lid bepaalt ten slotte welke gegevens in deze verklaring dienen te worden vermeld.

Het tweede lid van artikel 8f bepaalt dat de verklaring betrekking heeft op al het per aansluiting in het kalenderjaar door de leverancier aan de tuinbouwer te leveren aardgas. De verklaring moet vóór de aanvang van het kalenderjaar worden overgelegd aan het energiebedrijf. Indien slechts een gedeelte van het aardgas wordt gebruikt voor verwarming ter bevordering van het groeiproces van tuinbouwprodukten, moet dit in de verklaring worden vermeld en moet de omvang van dit deel worden vermeld. Het nihiltarief is slechts van toepassing op dit deel; de rest van het aardgas waarop de verklaring betrekking heeft, wordt op de normale wijze in de heffing betrokken.

Artikel 8g

Artikel 36j, vijfde lid, van de wet ziet op de toepassing van de belastingvrije voet in geval van blokverwarming. Het energiebedrijf kan een ’collectieve’ belastingvrije voet - het aantal aansluitingen op de installatie voor blokverwarming maal de belastingvrije voet van 800 m3 ‐ toepassen op basis van een verklaring van de exploitant van de installatie voor blokverwarming. Artikel 8g, eerste lid, bepaalt dat deze verklaring moet worden ondertekend en welke gegevens de verklaring ten minste moet bevatten.

Teneinde de toepassing van de in het eerste lid bedoelde regeling niet te compliceren, is in het tweede lid bepaald dat tijdelijke leegstand niet van invloed is op de berekening van vorenbedoelde ’collectieve’ belastingvrije voet.

Artikel 8h

Artikel 36k, eerste lid, van de wet bevat de vrijstelling voor de levering van aardgas dat wordt gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit of als brandstof voor een installatie voor warmtekrachtkoppeling. Artikel 8b van het Uitvoeringsbesluit bevat de voorwaarden en beperkingen die worden gesteld aan de toepassing van deze vrijstelling. Een van die voorwaarden is dat de afnemer van het aardgas een verklaring moet overleggen aan de leverancier, waaruit blijkt dat het met vrijstelling betrokken aardgas wordt gebruikt voor vrijgestelde doeleinden.

Artikel 8h bepaalt dat deze verklaring moet worden ondertekend en welke gegevens de verklaring ten minste moet bevatten.

Artikel 8i

Op grond van artikel 36l, eerste lid, van de wet wordt op verzoek teruggaaf van belasting verleend voor halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas, voor zover de hoeveelheid die door een verbruiker in een kalenderjaar is betrokken groter is dan de in artikel 36l, eerste lid, van de wet genoemde hoeveelheden. Het eerste lid van artikel 8i bevat een bepaling met betrekking tot de in het verzoek om teruggaaf te vermelden gegevens. Op grond van artikel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht is reeds vereist dat het verzoek moet worden voorzien van dagtekening en handtekening.

Artikel 8c van het Uitvoeringsbesluit regelt de voorwaarden voor de toepassing van deze teruggaaf. In het tweede lid van artikel 8c is onder meer bepaald dat de administratie van degene die om teruggaaf verzoekt moet voldoen aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden. In het tweede lid van artikel 8i is hieraan uitvoering gegeven.

Artikel 8j

Artikel 8j bepaalt op welke wijze aan de in artikel 36n, eerste lid, van de wet bedoelde administratieve verplichtingen moet worden voldaan. Het betreft hier de administratieve verplichtingen van de belastingplichtige, bedoeld in artikel 36e, tweede lid, van de wet. Dit zijn in beginsel de energiebedrijven en in bepaalde gevallen de Gasunie (rechtstreekse levering aan verbruiker). In artikel 8j is vermeld welke gegevens de administratie in ieder geval dient te bevatten. Artikel 8d, eerste lid, bevat daarnaast een specifieke administratieve verplichting.

Artikel 8k

In artikel 8e van het Uitvoeringsbesluit zijn nadere regels opgenomen voor de toepassing van de vermindering van belasting, bedoeld in artikel 36o, eerste lid, van de wet.

In het eerste lid van artikel 8e is voorgeschreven dat het energiebedrijf een verklaring dient te bezitten van degene die de duurzame elektriciteit heeft opgewekt; daarin wordt verklaard dat de geleverde elektriciteit op duurzame wijze is opgewekt en dat ter zake van die levering het in artikel 36o bedoelde bedrag is ontvangen van het energiebedrijf.

Artikel 8k, eerste lid, bepaalt dat deze verklaring moet worden ondertekend en welke gegevens de verklaring ten minste moet bevatten.

De in artikel 36o opgenomen bijzondere regeling geldt niet alleen voor op duurzame wijze opgewekte elektriciteit, maar ook voor gassen die afkomstig zijn uit de omzetting van biomassa en die na opwerking tot aardgaskwaliteit worden geleverd aan het Nederlandse distributienet. In verband daarmee is in artikel 8k, tweede lid, bepaald dat het eerste lid van overeenkomstige toepassing is op vorenbedoelde gassen.

Als voorwaarde voor toepassing van de vermindering van belasting, bedoeld in artikel 36o, eerste lid, van de wet, geldt onder meer dat het bedrag van de vermindering wordt doorgegeven aan de producent van de op duurzame wijze geproduceerde energie. Het derde lid van artikel 8k bepaalt dat de vermindering van belasting geschiedt op de aangifte over het tijdvak waarin het desbetreffende bedrag is doorgegeven aan de producent van de op duurzame wijze geproduceerde energie.

Artikel 8l

Artikel 8l ziet op de situatie waarin biomassa wordt bijgestookt in een elektriciteitscentrale. In dit geval dient te worden bepaald welk deel van de opgewekte elektriciteit afkomstig is uit biomassa. In artikel 8f, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit is bepaald dat de administratie daartoe dient te voldoen aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

In dit artikel wordt invulling gegeven aan de voorwaarden waaraan de administratie van een installatie waarin biomassa wordt gebruikt, moet voldoen. Op grond van de daar genoemde gegevens kan worden bepaald welk deel van de elektriciteitslevering kan worden beschouwd als opgewekt met biomassa. Daarbij kan worden uitgegaan van een omzettingsrendement van biomassa in elektriciteit overeenkomstig het gemiddelde rendement van de centrale, inclusief de bijstook van biomassa.

Indien een elektriciteitscentrale niet aan één maar aan verschillende energiebedrijven levert, zal de producent van duurzame elektriciteit (de elektriciteistcentrale) dus van verschillende distributiebedrijven in het kader van deze regeling een bedrag ontvangen. Indien bij voorbeeld 5% van de door de centrale opgewekte elektriciteit afkomstig is uit biomassa, zal ieder distributiebedrijf de energiebelasting over 5% van de door dat bedrijf van deze centrale betrokken elektriciteit moeten doorgeven aan de exploitant van de centrale.

Artikel II

Ingevolge dit artikel treedt deze regeling in werking met ingang van 1 januari 1996.

De Staatssecretaris van Financiën,

W.A.F.G. Vermeend.

Naar boven