Executiebeleid ontnemingsmaatregelen

Vastgesteld in de vergadering van het college van procureurs-generaal d.d. 4 oktober 1995

Inwerkingtreding 1 januari 1996

Inleiding

1. Tot voor kort waren de arrondissements- en de ressortsparketten verantwoordelijk voor de executie van door de rechter opgelegde ontnemingsmaatregelen, één en ander zoals bepaald in art. 572 jo 577 b Wetboek van Strafvordering (Sv).

De executie van ontnemingsmaatregelen is opgedragen aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden. De executie geschiedt onder verantwoordelijkheid van en in nauwe samenwerking met de landelijk executie-officier van justitie. De centralisatie maakt een eenduidig, landelijk geldend executiebeleid noodzakelijk.

2. Dit document bevat in grote lijnen het executiebeleid en de wijze waarop executie plaatsvindt, waarbij enerzijds zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij de huidige werkwijze van de parketten, terwijl anderzijds rekening is gehouden met de systematiek van, en ervaring met de executie van sancties in het kader van de Wet administratief-rechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en van geldboetevonnissen (STRABIS).

Het beleid aangaande de executie van ontnemingsvonnissen wordt vastgesteld door het College van Procureurs-Generaal op advies van het Landelijk Executie Overleg en het Landelijk Plukze Overleg. Het hier geformuleerde beleid is nader uitgewerkt in gedetailleerde (incasso) richtlijnen voor het CJIB, de parketten en de politie.

I Algemeen

3. Uit wet, regelgeving en praktijk zijn een aantal algemene executiebeginselen te distilleren, waaronder:

□ Bij de tenuitvoerlegging van ontnemingsmaatregelen dient het belang van de rechtshandhaving in ruime zin te prevaleren.

□ Uitgangspunt is dat de ontnemingsmaatregelen zo snel mogelijk worden geëxecuteerd.

□ De executie van ontnemingsmaatregelen wordt niet gestaakt indien veroordeelde overlijdt (art. 75 Wetboek van Strafrecht (Sr)).

□ Bij volledig verhaal of nadat vervangende vrijheidsstraf geheel is ondergaan neemt de executie een einde.

□ Als datum van betaling zal in beginsel gelden de datum waarop de rekening van het CJIB is gecrediteerd (6:114 lid 2 Burgerlijk Wetboek).

□ De kosten van het verhaal komen binnen wettelijke grenzen ten laste van degene tot wie de maatregel zich richt, of diens nalatenschap.

4. Vonnissen1 zijn te onderscheiden in onherroepelijke (OH) en niet-onherroepelijke (NOH) uitspraken. Er is sprake van onherroepelijke uitspraken als daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat. Van niet-onherroepelijke uitspraken is sprake indien daartegen nog wel een gewoon rechtsmiddel openstaat.

4.a Een ontnemingsmaatregel is executeerbaar indien de ontnemingsmaatregel en het onderliggende strafvonnis beide onherroepelijk zijn.

5. Aan het CJIB worden uitsluitend uitspraken inzake ontnemingsmaatregelen overgedragen die onherroepelijk én executeerbaar zijn. Het lokale parket bepaalt de status van een maatregel. De overdracht geschiedt op de door het CJIB aangegeven wijze.

6. Er worden geen verhogingen bij ontnemingsmaatregelen gehanteerd.

7. Onderscheid wordt gemaakt tussen de innings- en de incassofase.

Onder de inningsfase wordt verstaan de fase waarin een aanschrijving met aangehechte optisch leesbare acceptgirokaart (OLA) aan degene tegen wie de maatregel zich richt wordt uitgereikt dan wel verstrekt.

Vindt daarop geen volledige betaling plaats dan treedt de incassofase in werking.

7.a In geval van samenloop van vorderingen op dezelfde veroordeelde geldt de volgende volgorde van executie:

a. opgelegde betalingsverplichting ten behoeve van het slachtoffer, ex art. 36f Sr

b. opgelegde geldboete(n)

c. opgelegde ontnemingsmaatregel

d. opgelegde WAHV-sanctie (Wet Mulder)

7.b In geval van samenloop van (vervangende) detentie als gevolg van vrijheidsstraf, geldboete en ontnemingsmaatregel en gijzeling op grond van de WAHV geldt de volgende volgorde van executie:

a. detentie als hoofdstraf

b. vervangende hechtenis ex art. 36f Sr (Terwee)

c. vervangende hechtenis voor de geldboete(n)

d. vervangende hechtenis voor de ontnemingsmaatregel

e. gijzeling in het kader van de WAHV

II Hoofdlijnen

IIa Inningsfase

8. Ontnemingsmaatregelen, voor zover onherroepelijk en executeerbaar, worden ter executie overgedragen aan het CJIB. Het CJIB verifieert voor zover noodzakelijk de persoonsgegevens. Het CJIB doet daarna een aanschrijving met aangehechte OLA uitgaan. Deze aanschrijving wordt, hoewel dit niet is voorgeschreven, bij wijze van proef zoveel mogelijk uitgereikt op de wijze als bepaald in art. 529 tot en met 532 (rechtspersonen) en 585 tot en met 590 (natuurlijke personen) Sv. De reden hiervan is dat op deze manier zoveel als mogelijk komt vast te staan dat degene tot wie de maatregel zich richt de (enige) aanschrijving daadwerkelijk heeft ontvangen.

9. De aanschrijving wordt, zo spoedig mogelijk na aanlevering van de zaak door het parket en de daarop volgende persoonsverificatie, aan veroordeelde uitgereikt. Het CJIB streeft ernaar dat de aanschrijving binnen zeven dagen na verwerking door het CJIB in het bezit is van degene tot wie de maatregel zich richt. Degene tot wie de maatregel zich richt heeft tot de op de aanschrijving vermelde vervaldatum, die ligt op dertig dagen na de verzenddatum, de tijd om ervoor te zorgen dat het verschuldigde bedrag is bijgeschreven op de rekening van het CJIB.

10. Indien er sprake is van een reeds gelegd conservatoir beslag wordt degene tot wie de maatregel zich richt in de gelegenheid gesteld een betalingsaanbod te doen ter voorkoming van (verdere) executie van het gelegde beslag.

IIb Incassofase

11.a In de incassofase in het kader van ontnemingsmaatregelen wordt waar mogelijk aangesloten bij de systematiek die is gekozen voor de uitvoering van de WAHV en STRABIS. In de incassofase wordt zoveel mogelijk persoonsgericht gewerkt, hetgeen inhoudt dat slechts één lokale instantie, bijvoorbeeld een gerechtsdeurwaarder of de lokale politie, is belast met de executie van vonnissen en of maatregelen tegen dezelfde persoon.

11.b Indien er conservatoir beslag is gelegd dan wordt dit beslag volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) uitgewonnen.

12. In de incassofase kan het CJIB na een expliciete beslissing van de landelijk executie-officier van justitie overgaan tot toepassing van verhaal met of zonder dwangbevel, uitvaardiging van een AB, of overgaan tot signalering in het opsporingsregister (OPS). In beginsel wordt verhaal met of zonder dwangbevel toegepast. Van toepassing van verhaal kan onder meer worden afgezien indien er voldoende aanwijzingen zijn die aannemelijk maken dat dit niet zal leiden tot afdoening van de zaak. Leidt verhaal niet tot (voldoende) resultaat, dan volgt afhankelijk van het geval uitvaardiging van een AB of signalering in het opsporingsregister (OPS).

* Verhaal zonder dwangbevel

13. Verhaal kan zonder dwangbevel worden genomen onder de inkomstenverstrekker dan wel de bankrelatie van veroordeelde.

* Verhaal met dwangbevel op goederen

14. Verhaal met dwangbevel wordt momenteel op uitgebreide schaal toegepast door het CJIB in het kader van de uitvoering van de WAHV en STRABIS. Voor ontnemingsmaatregelen zal zoveel mogelijk volgens dezelfde methodiek worden gewerkt.

15. De dwangbevelen worden, op last van de landelijk executie-officier, ter executie in handen gesteld van een deurwaarder. Het CJIB bewaakt de voortgang.

* Arrestatiebevel

16. Indien verhaal niet tot volledige voldoening leidt kan de landelijk executie-officier van justitie, zo nodig in oveleg met het vonnisparket:

a. indien er reden is om aan te nemen dat degene tot wie de maatregel zich richt in de toekomst mogelijk wel over vermogen zal beschikken na verloop van tijd opnieuw een gerechtsdeurwaarder inschakelen

b. indien degene tot wie de maatregel zich richt wel in staat wordt geacht, doch niet bereid is te betalen een arrestatiebevel uitvaardigen voor tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis

c. indien daartoe termen aanwezig zijn de verminderingsprocedure ex art. 577b Sv aanvangen.

Het CJIB licht het lokale openbaar ministerie hieromtrent in.

Executie van de vervangende hechtenis vindt niet automatisch plaats, maar eerst na een expliciete beslissing van de landelijk executie-officier van justitie. Deze beslissing kan ook plaatsvinden na herhaald verhaalsonderzoek, eventueel gedurende meerdere jaren.

17. Voor de tenuitvoerlegging van arrestatiebevelen wordt aangesloten bij de werkwijze die wordt gevolgd bij de tenuitvoerlegging van geldboetevonnissen (STRABIS; het vanuit een centraal punt aansturen van de politie). De arrestatiebevelen zullen door het CJIB naar een centraal punt in de politieregio worden gestuurd. Het CJIB bewaakt de voortgang en stelt het vonnis-, en indien van toepassing het woonplaatsparket, op de hoogte van het uitzetten van arrestatiebevelen. Indien tot insluiting wordt overgegaan voor het ondergaan van vervangende vrijheidsstraf is het vonnisparket verantwoordelijk voor de termijnbewaking en afloopmelding aan het CJIB.

* Opsporingsregister

18. Het CJIB kan zaken, na een zodanige beslissing van de landelijk executie-officier van justitie, aanbieden ter signalering in het OPS. Dit zal zich met name voordoen indien degene tot wie de maatregel zich richt hier te lande geen bekende woon- of verblijfplaats heeft, anderszins onvindbaar is dan wel nadat uit historische gegevens blijkt dat de veroordeelde reeds terecht in het OPS is opgenomen voor een ander boetevonnis. Nadere regels hieromtrent zijn opgenomen in de incassorichtlijnen van het CJIB.

III Bijzondere omstandigheden

IIIa Informatie

19. Het CJIB is na overdracht voor degene tot wie de maatregel zich richt de eerst aan te spreken organisatie. Dit betekent dat correspondentie in het algemeen door het CJIB wordt beoordeeld en afgehandeld.

20. In beginsel zal het CJIB alle verzoeken van derden om informatie zoveel mogelijk zelfstandig afhandelen. Vragen waarvoor raadpleging van het strafdossier nodig is worden door het CJIB ter kennis gebracht van het (de) betreffende parket(ten). Deze doen de zaak zelfstandig af in de richting van het CJIB, dat voor verzending aan degene tot wie de maatregel zich richt zorg draagt.

21. Verzoeken om informatie welke zijn gezonden aan het parket, en die betrekking hebben op aan het CJIB overgedragen zaken, worden, zo nodig vergezeld van commentaar, ter beantwoording aan het CJIB gezonden.

Indien een dergelijk verzoek betrekking heeft op zaken bij meerdere parketten, verzorgt het CJIB de doorzending aan de betreffende parketten.

Beantwoording aan het CJIB moet plaats vinden binnen één maand na verzending door het CJIB, zodat het CJIB het gehele verzoek zo spoedig mogelijk kan afhandelen.

22. In beginsel schorst correspondentie de executie niet.

De parketten zijn verantwoordelijk voor het zo spoedig mogelijk melden aan het CJIB of de executie (tijdelijk) moet worden gestaakt of hervat, indien naar aanleiding van het verzoek dit bij de beoordeling van het strafdossier blijkt.

IIIb Betalingsregeling

23. Het plaatselijk openbaar ministerie kan, voordat sprake is van overdracht aan het CJIB met degene tot wie de maatregel zich richt, een betalingsregeling overeenkomen, waaronder mede wordt verstaan een regeling bestaande uit betaling met gelijke termijnen. Het CJIB voert een dergelijke regeling onverkort uit.

24. De verantwoordelijkheid voor het aangaan van betalingsregelingen met betrekking tot aan het CJIB overgedragen ontnemingsmaatregelen is voorbehouden aan het CJIB.

25. Parketten zenden alle verzoeken om betalingsregelingen voor zover deze betrekking hebben op aan het CJIB overgedragen zaken, door naar het CJIB.

IIIc Rechtsmiddelen en gratie

26. De afhandeling van ingediende gratieverzoeken of de afhandeling van ingestelde rechtsmiddelen door veroordeelde blijft een verantwoordelijkheid van het vonnisparket. Het vonnisparket draagt zorg voor onverwijlde mededeling daarvan aan het CJIB.

IIId Detentie

27. Indien blijkt dat een veroordeelde is gedetineerd uit anderen hoofde wordt in beginsel de gewone procedure gevolgd, dat wil zeggen uitreiking van de aanschrijving aan het detentie-adres, en vervolgens overdracht aan een gerechtsdeurwaarder. Wordt van verhaal afgezien of blijkt dit onmogelijk dan kan na een beslissing van de landelijk executie-officier van justitie een AB worden uitgevaardigd voor de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis.

1 Waar in deze richtlijnen van vonnissen sprake is, zijn arresten daaronder begrepen.

Naar boven