Regeling inkoop dienstverlening Arbeidsvoorzieningsorganisatie door gemeenten 1996

5 december 1995

nr. AM/ARV/95/6456

Directie Arbeidsmarkt

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Besluit:

§ 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de Minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

b. de Arbeidsvoorzieningsorganisatie: de Arbeidsvoorzienings-organisatie bedoeld in de Arbeidsvoorzieningswet;

c. uitkeringsgerechtigde: de persoon, die een uitkering ontvangt op grond van de Algemene bijstandswet (Abw), de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (Ioaw) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen (Ioaz) dan wel een combinatie van deze regelingen;

d. moeilijk plaatsbare uitkeringsgerechtigde: de uitkeringsgerechtigde, die

1° 1 jaar of langer een uitkering ontvangt op grond van de onder c genoemde wetten; of

2° 1 jaar of langer als werkloos werkzoekend is ingeschreven bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.

2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel d, 2°, worden:

a. dagen waarop de periode van inschrijving is onderbroken door het verrichten van arbeid of door een dienstverband beschouwd als dagen van inschrijving, mits het aantal dagen of gewerkte uren per jaar in totaal niet meer dan 50 respectievelijk 400 bedraagt; de voor de werkloos werkzoekende meest gunstige regeling prevaleert;

b. dagen waarop de periode van inschrijving is onderbroken door het ondergaan van hechtenis of gevangenisstraf beschouwd als dagen van inschrijving;

c. bij een onderbreking van de periode van inschrijving door het vervullen van de militaire dienstplicht of in de plaats daarvan vervangende dienst de perioden gelegen voor en na de onderbreking samengeteld als waren zij een ononderbroken periode;

d. dagen waarop een persoon na toestemming van de Arbeidsvoorzienings-organisatie, de bedrijfsvereniging of de gemeente onbetaalde arbeid verricht als vrijwilliger, dan wel een cursus, opleiding of scholing volgt, beschouwd als dagen van inschrijving.

Artikel 2

Met een moeilijk plaatsbare uitkeringsgerechtigde kan worden gelijkgesteld een uitkeringsgerechtigde, die naar het gezamenlijk oordeel van burgemeester en wethouders en de Arbeidsvoorzieningsorganisatie in een vergelijkbare arbeidsmarktpositie verkeert.

§ 2 De bijdrage aan de gemeenten

Artikel 3

1. De Minister verleent aan een in bijlage 1 bij deze regeling genoemde gemeente een bijdrage in de vergoedingen, waartoe het gemeentebestuur zich in het kalenderjaar 1996 bij de uitvoering van artikel 111, eerste lid, van de Abw en de artikelen 34, tweede lid, van de Ioaw en de Ioaz jegens de Arbeidsvoorzieningsorganisatie in een schriftelijke overeenkomst heeft verplicht, voor door deze organisatie verleende diensten gericht op het geschikt maken voor inschakeling in de arbeid, in het bijzonder door scholing, en voor bijzondere inspanningen voor de arbeidsbemiddeling, van moeilijk plaatsbare uitkeringsgerechtigden.

2. Burgemeester en wethouders doen vóór 1 juni 1996 opgave van het bedrag waarvoor de in het eerste lid bedoelde diensten zijn overeengekomen met de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Deze opgave wordt ingericht volgens het bij deze regeling behorende model.

3. Voor het kalenderjaar 1996 is het beschikbare bedrag 35 miljoen gulden. De maximale bijdrage per gemeente wordt op basis van dat bedrag vastgesteld naar evenredigheid van de aantallen uitkeringsgerechtigden op 30 juni 1995 in de in bijlage 1 bij deze regeling genoemde gemeenten.

4. De bijdrage aan de gemeente is gelijk aan het in het tweede lid bedoelde bedrag, voor zover het in het derde lid bedoelde maximum niet wordt overschreden.

Artikel 4

Indien uit de opgave, bedoeld in artikel 3, tweede lid, blijkt dat het bedrag, genoemd in artikel 3, derde lid, niet is voltekend, kan de Minister aan een in bijlage 1 bij deze regeling genoemde gemeente, een aanvullende bijdrage verlenen.

Artikel 5

1. De Minister stelt de bijdrage vast binnen een jaar na ontvangst van de jaaropgave bedoeld in artikel 9, eerste lid.

2. Indien de jaaropgave niet is ontvangen binnen 18 maanden na het kalenderjaar 1996, dan wel niet is voorzien van de verklaring, kan de Minister de bijdrage ambtshalve vaststellen.

§ 3 Bevoorschotting

Artikel 6

1. De Minister betaalt aan de in bijlage 1 genoemde gemeenten op of omstreeks de vijftiende van de maand februari 1996 een voorschot van 80% van de maximale bijdrage, bedoeld in artikel 3, derde lid;

2. De Minister verleent op of omstreeks de vijftiende van de maand september 1996 een voorschot tot ten hoogste 100% van het bedrag, dat is vastgesteld op grond van de artikelen 3, vierde lid, en 4.

§ 4 Administratieve verplichtingen

Artikel 7

Burgemeester en wethouders dragen zorg dat de administratie voor de uitvoering van deze regeling zodanig wordt ingericht, dat alle van belang zijnde vastleggingen en bewijsstukken ten behoeve van het besluitvorming-, uitvoerings-, controle - en verantwoordingsproces zichtbaar en controleerbaar zijn vastgelegd.

Artikel 8

1. Het toezicht op de uitvoering van deze regeling berust bij de Minister.

2. Burgemeester en wethouders verstrekken desgevraagd aan de Minister kosteloos alle inlichtingen, die hij voor de uitvoering en de beleidsvorming met betrekking tot deze regeling nodig heeft en verlenen hem inzage in de administratie.

Artikel 9

1. Burgemeester en wethouders doen voor 20 september 1997 aan de Minister opgave van de met de Arbeidsvoorzieningsorganisatie over het kalenderjaar 1996 gesloten overeenkomsten en daaruit voortvloeiende uitgaven. Deze jaaropgave is ingericht overeenkomstig het bij deze regeling behorende model en wordt voorzien van een verklaring van een deskundige, belast met de in artikel 213 van de Gemeentewet voorgeschreven controle omtrent de juistheid van gegevens.

2. De verklaring, bedoeld in het eerste lid, wordt gebaseerd op een controle die is uitgevoerd overeenkomstig het in de bijlage opgenomen controle- en rapportageprotocol.

§ 5 Intrekking van de toekenning en terugvordering

Artikel 10

De Minister kan de toekenning van een bijdrage geheel of gedeeltelijk intrekken en een reeds uitbetaalde bijdrage of voorschot terugvorderen, indien:

a. de bijdrage niet is besteed voor de vergoedingen, bedoeld in artikel 3, eerste lid;

b. niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 9;

c. de gemeente onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt.

§ 5 Slotbepalingen

Artikel 11

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.

Artikel 12

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling inkoop dienstverlening Arbeidsvoorziening door gemeenten 1996.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 5 december 1995.
De Minister voornoemd,
A.P.W. Melkert.

Toelichting

1. Inleiding

In het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het rapport van de Commissie Evaluatie Arbeidsvoorzieningswet van 4 april 1995 en het wetsvoorstel Arbeidsvoorzieningswet 1996 dat 12 oktober 1995 is aangeboden aan de Tweede Kamer heeft het kabinet aangegeven te willen komen tot meer differentiatie in de financiering van Arbeidsvoorziening, mede om de sturende werking van de financiering te vergroten. Onderdeel van dit streven is de ontwikkeling van een inkoopconstructie, waarbij uitkeringsorganen diensten inkopen voor de arbeidstoeleiding van moeilijk plaatsbare werkzoekenden bij Arbeidsvoorziening.

Bij brief van 26 juni 1995 hebben de ministers van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Tweede Kamer geïnformeerd over kabinetsbesluitvorming inzake enige samenhangende elementen met betrekking tot de fiscale faciliteit voor het leerlingwezen, de arbeidsvoorziening en het stedenbeleid. In dit kader is onder andere overeengekomen om 35 mln. gulden in 1996 in te zetten ten behoeve van de inkoop bij Arbeidsvoorzie-ning van arbeidsbemiddeling door de 19 gemeenten van het grote-stedenbeleid. De keuze voor deze 19 steden is gebaseerd op de noodzaak het sociaal en economisch fundament van deze grote steden, met hun specifieke problematiek, te versterken, opdat de ontwikkeling van werkgelegenheid, veiligheid en leefbaarheid weer in de pas gaat lopen met de gemiddelde ontwikkeling elders in Nederland.

2. Doel en doelgroep van de regeling

Doel van de regeling is gemeenten de mogelijkheid te bieden om op contractbasis Arbeidsvoorziening in te schakelen om moeilijk plaatsbare werklozen uit de uitkering en aan het werk te krijgen. De betrokken gemeenten krijgen daartoe via een subsidieregeling voor het jaar 1996 de beschikking over een budget (35 mln) ter vergoeding aan Arbeidsvoorziening voor het geschikt maken (of doen maken) van moeilijk plaatsbare werklozen voor hun inschakeling in de arbeid, dan wel voor het leveren of doen leveren van bijzondere inspanningen voor hun arbeidsbemiddeling.

Deze regeling loopt vooruit op het voornemen van het kabinet aan (een aantal) gemeenten een specifieke uitkering te geven om arbeidstoeleiding in te kopen ten behoeve van moeilijk plaatsbare uitkeringsgerechtigden in het kader van de opdracht in de herziene Algemene bijstandswet om de inschakeling van uitkeringsgerechtigden in het arbeidsproces te bevorderen. Via de Invoeringswet Arbeidsvoor-zieningswet 1996 zal daartoe een nieuw artikel worden opgenomen in de Algemene bijstandswet. Op basis van dit artikel verstrekt de minister van SZW bij of krachtens amvb te stellen regels, aan gemeenten een uitkering ten behoeve van inkoop van arbeidstoe-leiding voor moeilijk plaatsbare uitkeringsgerechtigden.

Doelgroep zijn moeilijk plaatsbare uitkeringsgerechtigden. Deze groep is gedefinieerd als de personen, die langer dan één jaar een bijstands- of IOAW/IOAZ-uitkering ontvangen.

Ook kan het gaan om personen die, inclusief bijvoorbeeld hun WW-periode, één jaar of langer als werkloos werkzoekend zijn ingeschreven bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Tot slot wordt de gemeente de mogelijkheid geboden om - bij wijze van een hardheidsclausule - in overeenstemming met het oordeel van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, individuele uitkeringsgerechtigden, die formeel niet onder de werking van de regeling vallen, maar die in een vergelijkbare moeizame arbeidsmarktpositie verkeren aan te wijzen, zodat zij ook onder de doelgroep vallen. Daar waar gemeenten en Arbeidsvoorziening reeds samenwerken ten behoeve van een gezamenlijke beoordeling van iemands arbeidsmarktpositie kan uiteraard worden aangesloten bij dit oordeel. Te denken valt bijvoorbeeld aan een nieuwkomer. De gemeenten selecteren de personen uit de doelgroep en behouden de eindverantwoordelijkheid voor het aanwijzen van individuele kandidaten waarvoor wordt ingekocht.

3. Aanwending budget, bekostigingswijze en toezicht

De bijdrage wordt aangewend voor de bekostiging van inkoop van diensten bij Arbeidsvoorziening. Aan deze inkoop dient een schriftelijke overeenkomst ten grondslag te liggen. Afgezien van de doelgroepbepaling is er verder niet sprake van voorwaarden verbonden aan de overeenkomst. Arbeidsvoorziening treedt op als hoofdaannemer. Eventuele benodigde scholing of andere zaken al dan niet te leveren door derden (trajectbemiddeling door derde, begeleidingssubsidie aan werkgever, kosten voor kinderopvang etc.) dienen te zijn begrepen in de overeenkomst tussen Arbeidsvoor-ziening en de gemeente. Op deze wijze blijft de besteding van het inkoopbudget overzichtelijk.

Omdat sprake is van ’gedwongen winkelnering’ bij de Arbeidsvoorzienings-organisatie is omzetbelasting niet aan de orde.

Bekostiging vindt plaats via bevoorschotting in februari en september 1996 met afrekening en verantwoording achteraf. In juni vind een beoordeling plaats van de stand van zaken en kan de minister eventueel besluiten de beschikbare subsidie van een gemeente te verhogen of te verlagen, een en ander binnen het totaalbedrag van 35 mln. Niet- of niet rechtmatig bestede middelen worden teruggevorderd.

Met betrekking tot het toezicht op de regeling wordt aangesloten bij het toezicht op de uitvoering van de Algemene bijstandswet.

4. Deelnemende gemeenten en verdeelsleutel

De inkoopregeling wordt ingezet in het kader van het stedenbeleid. De regeling is derhalve van toepassing op: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Groningen, Nijmegen, Arnhem, Almelo, Deventer, Enschede, Den Bosch, Tilburg, Breda, Eindhoven, Leeuwarden, Maastricht, Hengelo, Helmond, Zwolle.

Uitgangspunt voor de verdeelsleutel van het beschikbare budget tussen de G-19 gemeenten onderling is het ABW-bestand. Op grond van beschikbare cijfers is gekozen voor het relatieve aandeel uitkeringsgerechtigden op het totale Abw-bestand, inclusief IOAW en IOAZ van de 19 gemeenten gezamenlijk. Het betreffen de kwartaaldeclaraties SZW per ultimo 2e kwartaal 1995. Een betrouwbare verdeelsleutel die is gebaseerd op de duur van de werkloosheid (langer dan één jaar) is op dit moment nog niet voorhanden. Met name de verdiscontering van de WW-periode ontbreekt. Als gevolg van de nieuwe informatiestatistiek per 1 januari 1996 zal in nabije toekomst wel een verdeling op basis werkloosheidsduur mogelijk worden. In bijgevoegde tabel is de sleutel uitgewerkt.

5. Evaluatie

Het voornemen is de inkoopregeling gelijktijdig te evalueren en de bevindingen daarvan te betrekken bij de vormgeving van de regeling voor de nakomende jaren. Daartoe is een adequate registratie van een aantal kerngegevens van belang. Daarbij kan gedacht worden aan de arbeidsmarktkenmerken van de personen waarvoor wordt ingekocht, de wijze van selecteren, het type activiteiten dat wordt ingekocht (scholing, werkervaring, sollicitatietraining etc.), de resultaten in uitstroom, de redenen van uitval, de kosten. Na publicatie van de regeling in de Staatscourant zal in een aparte brief aan de betrokken gemeenten de registratie en rapportage van gegevens ten behoeve van de beleidsinformatie en evaluatie aan de orde worden gesteld.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Het eerste lid van dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Doelgroep van de regeling zijn uitkeringsgerechtigden die moeilijk plaatsbaar zijn in het arbeidsproces. Dit blijkt uit het feit, dat de betrokkene één jaar of langer een bijstands-, Ioaw- of Ioaz-uitkering ontvangt, dan wel dat hij

1 jaar of langer als werkloos werkzoekend is ingeschreven bij de Arbeids-voorzieningsorganisatie.

Voor de bepaling van de inschrijvingsduur bij de Arbeidsvoorzie-

ningsorganisatie bevat het tweede lid een bijzondere regeling. Dagen waarop de periode van inschrijving is onderbroken door het verrichten van arbeid of door een dienstverband, worden beschouwd als dagen van inschrijving, mits het aantal dagen of gewerkte uren per jaar in totaal niet meer dan 50 respectievelijk 400 bedraagt. In het geval dat toepassing van het dagen, onderscheidenlijk urencriterium tot verschillende uitkomsten leidt, prevaleert de voor de werkloos werkzoekende meest gunstige berekening.

Dagen waarop de periode van inschrijving is onderbroken door het ondergaan van hechtenis of gevangenisstraf worden, ongeacht de duur van die onderbreking, beschouwd als dagen van inschrijving.

Bij een onderbreking van de periode van inschrijving door het vervullen van de militaire dienstplicht of in de plaats daarvan vervangende dienst worden de perioden gelegen voor en na de onderbreking samengeteld als waren zij een ononderbroken periode.

Dagen waarop vrijwilligerswerk wordt verricht, of wordt deelgenomen aan een cursus, opleiding of scholing, worden, beschouwd als inschrijving als werkloos werkzoekende. Wel moet de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, de bedrijfsvereniging of de gemeente voor dat vrijwilligerswerk of dat onderwijs toestemming hebben gegeven.

Artikel 2

Dit artikel biedt de mogelijkheid een individuele uitkeringsgerechtigde die zich naar het gezamenlijk oordeel van de gemeente en de Arbeidsvoorzie-ningsorganisatie in een vergelijkbare positie bevindt als de groep, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de regeling onder de werking van deze regeling te brengen.

Artikel 3

In de SZW-begroting 1996 is een budget van 35 mln opgenomen ten behoeve van inkoop bij de Arbeidsvoor-

ziening van activiteiten, gericht op arbeidstoeleiding van moeilijk plaatsbare werklozen. Dit bedrag wordt toegekend aan een aantal gemeenten met een ernstige werkloosheidsproblematiek. De Arbeidsvoorzienings-

organisatie verricht uit de aan haar verstrekte Rijksbijdrage een aantal diensten, dat specifiek op de toeleiding van moeilijk plaatsbaren is gericht. Aanvullend hierop kunnen de gemeenten dergelijke diensten tegen vergoeding inkopen bij Arbeidsvoorziening. Voorwaarde voor het verkrijgen van de bijdrage in de vergoeding aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie is, dat een schriftelijke overeenkomst is gesloten met een of meer RBA’s over de dienstverlening zoals omschreven in artikel 3, eerste lid, van de regeling.

De aanwijzing van de gemeenten en de verdeling van het budget is weergegeven in bijlage 1.

Artikel 4

Aan de hand van de opgave, bedoeld in artikel 3, tweede lid, wordt vastgesteld in hoeverre de bijdrage in 1996 zal worden besteed. Indien onderuitputting dreigt kan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de middelen die halverwege het jaar nog beschikbaar zijn herverdelen.

Artikelen 5 en 6

Uiterlijk op 20 september 1998 stelt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de bijdrage definitief vast. Teneinde de betreffende gemeenten in de tussentijd niet in liquiditeitsproblemen te laten komen, is in artikel 6 een bevoorschottingsregeling opgenomen. Deze houdt in dat de gemeenten in de maand februari 1996 een voorschot tegemoet kunnen zien ter hoogte van 80% van de maximale bijdrage voor de betreffende gemeente. In september 1996 zal een (aanvullend) voorschot worden gegeven tot een maximum van 100% van de uiteindelijke bijdrage.

Artikel 7

De regeling is gericht op een specifieke doelgroep. Artikel 7 schrijft met het oog daarop een adequate en controleerbare administratie voor.

Artikel 8

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is belast met het toezicht op de uitvoering van de regeling. Om dat toezicht naar behoren te kunnen uitoefenen zal de minister onder meer moeten kunnen kennisnemen van gegevens waarover burgemeester en wethouders beschikken. Om deze reden zijn zij verplicht hem alle inlichtingen te verstrekken die hij voor de uitoefening van het toezicht nodig heeft. Een en ander is geheel conform het in deze gangbare regiem.

Gelet op de evaluatie en de structurele vormgeving van de regeling na 1996 is in het tweede lid van artikel 8 tevens opgenomen dat het gemeentebestuur verplicht is om de minister de gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de beleidsvorming met betrekking tot deze regeling. De informatieplicht omvat dus naast verantwoordings- en controle informatie het verstrekken van gegevens voor de voorziene evaluatie.

Artikel 9

Dit artikel geeft aan op welke wijze de eindafrekening is geregeld. Bij de jaaropgave en de verklaring van de deskundige is aangesloten wordt bij hetgeen bij het verlenen van rijksvergoedingen gebruikelijk is.

Rekening is gehouden met de tijdstippen waarop burgemeester en wethouders verantwoording af moeten leggen aan de raad en aan Gedeputeerde Staten. Daarmee wordt voorkomen dat de bestaande relatie met de verantwoording, zoals die moet worden afgelegd over de door de gemeente bij het Rijk gedeclareerde kosten terzake van de Abw, de Ioaw en de Ioaz, wordt doorbroken.

Artikel 10

In dit artikel is vastgelegd om welke redenen de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een reeds toegekende bijdrage of een voorschot van de gemeente kan terugvorderen.

Artikel 11

De regeling treedt met ingang van

1 januari 1996 in werking.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A.P.W. Melkert.

Bijlage 1, behorend bij artikel 3

Naam gemeente Aantal personen met Aandeel in populatie Vergoeding

uitkering ABW, Rww doelgroep (x 1000 gld)

IOAW, IOAZ1

1. Amsterdam 64.580 24,56% 8.596

2. Rotterdam 51.238 19,49% 6.821

3, Den Haag 27.978 10,64% 3.724

4. Utrecht 15.377 5,85% 2.047

5. Almelo 3.949 1,50% 525

6. Arnhem 10.329 3,93% 1.375

7. Breda 6.372 2,42% 847

8. Deventer 2.878 1,09% 382

9. Eindhoven 9.722 3,70% 1.295

10. Enschede 7.972 3,03% 1.061

11. Groningen 14.840 5,64% 1.974

12. Helmond 3.659 1,39% 487

13. Hengelo (O) 2.781 1,06% 374

14. ‘s-Hertogenbosch 5.111 1,94% 679

15. Leeuwarden 5.853 2,23% 781

16. Maastricht 5.951 2,26% 791

17. Nijmegen 11.915 4,53% 1.585

18. Tilburg 8.733 3,32% 1.162

19. Zwolle 3.696 1,41% 494

Totaal 262.934 100% 35.000

1 personen < 65 jaar met uitkering per ultimo 2e kwartaal 1995, bron: kwartaaldeclaraties SZW

Naar boven