Regeling aanwijzing exoten

«Jachtwet»

17 november 1995

No. J. 9515318

Directie Juridische Zaken

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Gelet op artikel 54, eerste lid, van de Jachtwet;

Gezien het advies van de Raad voor het Natuurbeheer;

Besluit:

Artikel 1

Als niet tot de inheemse fauna behorende dieren, bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de Jachtwet, welke ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren dan wel ter bescherming van flora en fauna dan wel in het belang van de volksgezondheid kunnen worden beperkt, worden aangewezen verwilderde nertsen (Mustela vison), wasberen (Procyon lotor), beverratten (Myocastor coypus), marterhonden (Nyctereutes procyonoides), muskusratten (Ondatra zibethicus), nijlganzen (Alopochen aegyptiacus), rosse stekelstaarten (Oxyura jamaicensis) en Siberische grondeekhoorns (Tamias sibericus).

Artikel 2

De Beschikking van de Minister van Landbouw en Visserij van 11 april 1978, nr. J 12101, en de Beschikking van de Minister van Landbouw en Visserij van 14 mei 1981, nr. J 31262, worden ingetrokken.

Artikel 3

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 4

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling aanwijzing exoten.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 17 november 1995. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
J. J. van Aartsen.

1 Stcrt. 1978, 73.

2 Stcrt. 1981, 95.

Toelichting

Artikel 54 van de Jachtwet biedt de mogelijkheid om niet tot de inheemse fauna behorende dieren, zogenaamde exoten, aan te wijzen, opdat deze onder meer ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen of ter bescherming van fauna kunnen worden beperkt, indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat dan het beperken van deze soorten.

In de Regeling aanwijzing exoten wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

Met uitzondering van de nijlgans, de rosse stekelstaart en de Siberische grondeekhoorn waren de genoemde soorten al aangewezen als niet tot de inheemse fauna behorende dieren. Verwilderde nertsen, wasberen, beverratten en marterhonden waren aangewezen in de Beschikking van 11 april 1978. De muskusrat was aangewezen in de Beschikking van 14 mei 1981. Bij het vaststellen van de Regeling aanwijzing exoten is van de gelegenheid gebruik gemaakt om alle op grond van artikel 54 aangewezen soorten in één regeling onder te brengen. De beide genoemde beschikkingen zijn derhalve ingetrokken.

De nijlgans en de rosse stekelstaart behoren beide tot niet van nature in Europa levende soorten.

De nijlgans heeft zich in de loop van enkele decennia over vrijwel geheel Nederland verspreid. Hij kan schade toebrengen aan gewassen en kan ook een bedreiging vormen voor de inheemse fauna. Bij Wet van 28 oktober 1993 is artikel 2 van de Jachtwet, waarin de begripsomschrijving van wild is neergelegd, gewijzigd. Tot aan deze wijziging, die op 1 september 1994 in werking trad, behoorde de nijlgans tot de wildsoorten. Voor bestrijding van schade aan gewassen werden afschotvergunningen verleend. Na 1 september 1994 genoot de nijlgans noch in het kader van de Jachtwet noch in het kader van de Vogelwet bescherming.

De rosse stekelstaart (Oxyura jamaicensis) komt van nature in Amerika voor. Thans wordt hij ook in het wild aangetroffen in enkele Europese landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk, Spanje en Nederland.

De rosse stekelstaart blijkt gemakkelijk te hybridiseren met de bedreigde Europese witkopeend (Oxyura leucocephala). Ter instandhouding van de witkopeend is het gewenst verspreiding van de rosse stekelstaart te voorkomen. Bestrijding kan daarom noodzakelijk zijn.

De aanwijzing van exoten op grond van artikel 54 van de Jachtwet maakt het mogelijk om tot beperking hiervan over te gaan op andermans gronden en daarbij gebruik te maken van jachtaktehouders.

De beperking geschiedt op grond van een door of namens mij uit te vaardigen beschikking op daarin aangewezen gronden en met inachtneming van de daarin opgenomen bijkomende voorwaarden en beperkingen.

Over deze wijziging is advies gevraagd aan de Raad voor het Natuurbeheer. De Raad stelt vast dat de in de adviesaanvraag genoemde soorten voldoen aan de basisvoorwaarden voor aanwijzing op grond van artikel 54 van de Jachtwet. De Raad vindt dat de in dit verband te nemen maatregelen en de uitvoering daarvan niet op zichzelf mogen staan maar onderdeel dienen uit te maken van een integraal planmatig beheer. Met deze opvatting zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden bij de vergunningverlening op grond van artikel 54.

Wat de nijlgans betreft adviseert de Raad de nijlgans onder te brengen onder artikel 8 van de Jachtwet. Dit is echter ongewenst omdat in artikel 8 alleen inheemse soorten zijn ondergebracht. Bovendien kunnen grondgebruikers al op de nijlgans jagen voor zover deze zich op hun erf of op door hen gebruikte grond bevindt. De nijlgans is namelijk niet beschermd op grond van de Jachtwet, noch op grond van de Vogelwet 1936. Gelet hierop dient de aanwijzing van de nijlgans op grond van artikel 54 van de Jachtwet de voorkeur te hebben.

Om redenen van volksgezondheid adviseert de Raad voor het Natuurbeheer aanwijzing van de Siberische grondeekhoorn op grond van artikel 54 van de Jachtwet. Dit advies is overgenomen.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen.

Naar boven