Wijziging verplichtstelling tot deelname in bedrijfspensioenfonds

Houtverwerkende industrie

Bij besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 november 1995, nr. DGSZ/SV/P/94/

4667, Inspectiedienst SZW, Centraal Kantoor, Afdeling Vergunningen en Collectieve Regelingen, zijn krachtens artikel 3, eerste lid, van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds de besluiten van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid:

- van 30 november 1976, nr. 45.565, Stcrt. 1976, nr. 248, laatstelijk gewijzigd bij besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 mei 1988, nr. SVP/88/2528, Stcrt. 1988, nr. 87, alsmede

- van 27 september 1957 nr. 4566, Stcrt. 1957, nr. 190, laatstelijk gewijzigd bij besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 december 1988 nr. SZ/SVP/88/7236, Stcrt. 1989, nr. 2,

zodanig gewijzigd, dat:

- de verplichting tot deelneming in het Bedrijfspensioenfonds, ingevolge de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds, voor de Sector Emballage-, Pallet- en Klompenindustrie wordt uitgebreid met de in het verzoekschrift nader aangeduide werknemers in de sector Houtwaren- en Borstelindustrie onder gelijktijdige naamswijziging van het onderhavige fonds in de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Houtverwerkende Industrie, en

- de verplichting tot deelneming in het Bedrijfspensioenfonds, ingevolge de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds, voor de Sector Houtwaren- en Borstelindustrie wordt uitgebreid met de in het verzoekschrift nader aangeduide werknemers in de sector Emballage-, Pallet- en Klompenindustrie onder gelijktijdige naamswijziging van het onderhavige fonds in de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Houtverwerkende Industrie,

waardoor de deelname in de Stichting Houtverwerkende Industrie, zoals in het besluit is bepaald onder III, thans verplicht gesteld is voor:

alle werknemers die jonger zijn dan 65 jaar en in dienst zijn van ondernemingen in de bedrijfstak, met uitzondering van bestuurders van een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, wordende ten deze verstaan onder:

a. houtwarenindustrie:

ondernemingen, waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van het vervaardigen en/of assembleren van artikelen van hout of kunststof dan wel hetgeen binnen het kader van deze ondernemingen ter vervanging van deze grondstof dient, waaronder begrepen:

1. huishoudelijke artikelen;

2. speelgoederen;

3. sportartikelen;

4. gereedschappen en onderdelen daarvan;

5. technische artikelen ten behoeve van industrie, ambacht, bedrijf, beroep en instellingen;

6. gebogen en gedraaide produkten met uitzondering van onderdelen voor de meubelindustrie;

7. looprekken, kinderstoelen, lectuurbakken;

8. naaidozen, etagères, thermometers, barometers, borstelhangers, eenvoudige boekenplanken, etensdragers, dienbladen, souvenirartikelen, sigarenkisten en andere houten kleinverpakkingen;

9. andere produkten van hout of hetgeen ter vervanging daarvan dient, met uitzondering van:

a. meubelen en onderdelen daarvan;

b. produkten voor de bouwnijverheid (timmerwerk);

c. triplex en meubelplaat;

d. parket- en hardhoutvloeren;

e. lucifers en potloden;

f. houtvezelplaten;

g. produkten van de ondernemingen ressorterende onder de kunststoffenindustrie, waaronder wordt verstaan de ondernemingen, waarin kunststoffen worden bewerkt of verwerkt volgens de pers-, spuit-, spuitgietextrusie, kalander, blaas, dieptrek- of dompelmethode, kunststoffen (al of niet in combinatie met glasvezel of dergelijke) wordt bewerkt of verwerkt tot onderdelen voor de bouwnijverheid, tot boten, tot reservoirs, tot carrosserieën of andere voorwerpen, kunststoffen worden toegepast voor bekleding van apparaten en dergelijke voor de vervaardiging van gelaagde materialen, caseïne-plastics of schuimplastics,

alsmede

ondernemingen, waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van het vervaardigen en/of assembleren van geheel of gedeeltelijk houten vaten, kuipwerk en/of bakken - niet dienende voor verpakking - en aanverwante technische houtwaren, ook als deze artikelen binnen het kader van deze ondernemingen van een andere grondstof dan van hout vervaardigd zijn.

b. de borstel- en kwastenindustrie:

ondernemingen op het gebied van de borstel- en kwastenindustrie en/of -assemblage en het borstelvezel- en haarbereidingsbedrijf;

c. de emballage- en palletindustrie:

ondernemingen waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van het vervaardigen en/of herstellen van of de handel in nieuwe en/of gebruikte emballage en pallets van hout of van kunststof, danwel van hetgeen binnen het kader van deze ondernemingen tot vervanging van hout of kunststof als grondstof dient, met uitzondering van de volgende ondernemingen:

- ondernemingen waarin hoofdzakelijk het bedrijf wordt uitgeoefend van de grafkistenindustrie;

- ondernemingen vallend onder de werkingssfeer van het Bedrijfspensioenfonds voor het Kartonnage- en Flexibele Verpakkingsbedrijf;

- ondernemingen vallend onder de werkingssfeer van het Bedrijfspensioenfonds voor de Rubber- en Kunststoffenindustrie;

d. klompenindustrie:

ondernemingen en/of afdelingen van een onderneming waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van het vervaardigen en/of afwerken van houten draag- en/of sierklompen en/of van houten sandalen;

Dit besluit treedt in werking twee dagen na die van publikatie in de Nederlandse Staatscourant.


’s-Gravenhage, 2 november 1995. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Namens de Staatssecretaris,
De Algemeen Directeur van de Inspectiedienst SZW,
P. J. Huijzendveld.

Naar boven