Circulaire bereddingskosten evacués

Regeling bereddingskosten evacués

18 oktober 1995

Nr. TBS95/354/OOV/B&R/TBSW

De Minister van Binnenlandse Zaken,

Besluit:

Artikel 1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. watersnood: de periode van hoge waterstanden in januari en februari 1995 in het stroomgebied van de Rijn en de Maas in de provincies Gelderland, Limburg, Noord-Brabant, Overijssel, Utrecht en Zuid-Holland;

b. gemeente: een gemeente waar zich ten tijde van de watersnood daadwerkelijk overstromingen hebben voorgedaan dan wel waar ten tijde van de watersnood een advies of gebod tot evacuatie van kracht was;

c. gedupeerde: de natuurlijke persoon die gedurende de watersnood met een woonadres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens stond ingeschreven in de basisadministratie van een gemeente;

d. inboedel: het geheel van tot huisraad, stoffering en meubilering van een onroerende zaak, woonwagen of woonschip dienende roerende zaken;

e. de minister: de Minister van Binnenlandse Zaken.

2. Onder gedupeerde wordt tevens verstaan de natuurlijke persoon die aannemelijk maakt dat hij gedurende de watersnood een woonadres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens had in een gemeente, maar niet stond ingeschreven in de basisadministratie van de desbetreffende gemeente.

Artikel 2

1. Een gedupeerde heeft aanspraak op een tegemoetkoming in de gemaakte kosten ten behoeve van het treffen van maatregelen gedurende de watersnood ter voorkoming van schade aan de inboedel of aan de bij de gedupeerde voor bewoning in gebruik zijnde onroerende zaak, woonwagen of woonschip.

2. Voor een tegemoetkoming komt slechts in aanmerking de gedupeerde voor wiens rekening de in het eerste lid genoemde kosten zijn gekomen.

3. Bij de berekening van de tegemoetkoming worden uitsluitend in aanmerking genomen de kosten die in een redelijke verhouding staan tot de getroffen maatregelen en die in de gegeven omstandigheden als noodzakelijk konden worden beschouwd.

4. Onverminderd het derde lid worden bij de beoordeling van de aanspraak op een tegemoetkoming in ieder geval in aanmerking genomen:

a. de aan derden verschuldigde en betaalde kosten van transport voor de evacuatie van de inboedel;

b. de aan derden verschuldigde en betaalde kosten voor de opslag van de inboedel;

c. de met de onder a en b bedoelde activiteiten samenhangende kosten voor verzekering;

d. de aan derden verschuldigde en betaalde kosten voor de bescherming van de inboedel;

e. de aan derden verschuldigde en betaalde kosten ter voorkoming van bouwkundige schade aan bestanddelen van de in het eerste lid bedoelde onroerende zaak, woonwagen of woonschip.

Artikel 3

1. De tegemoetkoming wordt berekend door het bedrag van de in de artikel 2 bedoelde kosten te verminderen met een bedrag van vijfhonderd gulden.

2. De tegemoetkoming bedraagt ten hoogste vijfhonderd gulden.

3. De minister is bevoegd een hogere tegemoetkoming toe te kennen indien onbillijkheden van overwegende aard, gelet op de bijzondere omstandigheden in een concreet geval, daartoe aanleiding geven.

Artikel 4

1. Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming kan een gedupeerde tot 1 februari 1996 een aanvraag indienen bij burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene ten tijde van de watersnood zijn woonadres had, onder gelijktijdige overlegging van de voor de aanvraag relevante facturen en be-talingsbewijzen alsmede van de overige van belang zijnde stukken voor de beoordeling van de aanvraag.

2. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, waarvan het model is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage.

3. Burgemeester en wethouders van de gemeente gaan na of betrokkene gedurende de watersnood met een woonadres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens stond ingeschreven in de basisadministratie van de gemeente.

4. Burgemeester en wethouders van de gemeente dragen er zorg voor dat de aanvragen voor 1 maart 1996 ter afhandeling aan de minister worden toegezonden.

Artikel 5

In aanvulling op de in artikel 4 genoemde bescheiden is de aanvrager verplicht te voldoen aan hetgeen door de minister wordt verzocht, voor zover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van deze regeling, omtrent:

a. het verlenen van inzage in gegevens en bescheiden;

b. het maken van kopieën van de onder a. bedoelde gegevens en bescheiden;

c. het verlenen van medewerking aan het verstrekken van gegevens door anderen.

Artikel 6

De minister kan afwijzend beslissen op de aanvraag indien de aanvrager in het kader van de aanvraag gegevens heeft verstrekt, waarvan hij wist of behoorde te weten dat deze onjuist of onvolledig waren.

Artikel 7

Aan de gemeenten, bedoeld in artikel 4, wordt door de minister per doorgezonden aanvraag een bedrag van vijf gulden betaald als tegemoetkoming in de door de gemeente gemaakte kosten.

Artikel 8

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 18 oktober 1995. De Minister van Binnenlandse Zaken,
H. F. Dijkstal.

Toelichting

Inleiding

Deze regeling strekt ertoe particulieren een tegemoetkoming te verstrekken van maximaal vijfhonderd gulden ten behoeve van de kosten die zij hebben gemaakt ter voorkoming van schade aan de inboedel of aan de bij de particulier in gebruik zijnde onroerende zaak, woonwagen of woonschip ten tijde van de watersnood begin 1995. Een dergelijke regeling ligt in de rede omdat er soortgelijke regelingen zijn getroffen voor bedrijven.

Als gevolg van de hoge waterstanden in de gebieden van de grote rivieren in het begin van 1995 hebben veel particulieren schade geleden. Inmiddels heeft het kabinet de nodige maatregelen getroffen om particulieren hierin tegemoet te komen. Op 7 februari 1995 is de Tweede Kamer op de hoogte gesteld van de uitgangspunten van de te treffen schaderegelingen (Kamerstukken II 1994/95, 24 071, nr. 4). Voor particulieren gold als algemeen uitgangspunt dat verzekerbare en vermijdbare schade niet voor vergoeding in aanmerking komt. Onder vermijdbare schade wordt verstaan de schade die had kunnen worden voorkomen indien betrokkene maatregelen zou hebben getroffen die in redelijkheid van hem konden worden gevergd om schade te voorkomen dan wel te beperken. Particulieren die rechtstreeks en onmiddellijk schade hadden geleden aan onroerende zaken of inboedel ten gevolge van de wateroverlast, konden een beroep doen op het Nationaal Rampenfonds. Het uitkeringsreglement van het Nationaal Rampenfonds voorzag in een vergoeding van de schade van burgers uit de gebieden waar zich daadwerkelijk een overstroming heeft voorgedaan (de ’natte’ gebieden).

Daarnaast heeft het kabinet besloten dat niet alleen degenen uit de ’natte’ gebieden, maar ook degenen voor wie ten tijde van de watersnood een advies of gebod tot evacuatie heeft gegolden, in aanmerking konden komen voor een eenmalig forfaitair bedrag van vijfhonderd gulden per huishouden als bijdrage in de verhuizing, de opslag van inboedels en dergelijke. Deze uitkering is vrijgesteld van belasting. Aan de gemeenten is gevraagd de uitvoering van deze regeling op zich te nemen en daartoe een uitvoeringsregeling vast te stellen.

Inmiddels is de uitvoering van genoemde regelingen nagenoeg voltooid. Tijdens het overleg met de Tweede Kamer op 1 juni 1995 over de schade-afwikkeling kwam aan de orde dat het Nationaal Rampenfonds de kosten van beredding die door particulieren zijn gemaakt, niet vergoedt (Kamerstukken II 1994/95, 24 071, nr. 26). De Tweede Kamer heeft verzocht alsnog een regeling te treffen voor gedupeerden die onder het uitkeringsreglement van het Nationaal Rampenfonds vallen, maar die op de hiervoor genoemde ’vijfhonderd-gulden-regeling’ na, geen bereddingskosten vergoed hebben gekregen. Naar aanleiding daarvan heb ik in de brief aan de Tweede Kamer van 19 juni 1995 het standpunt ingenomen dat vergoeding van deze kosten preventief handelen van burgers honoreert (Kamerstukken II 1994/95, 24 071, nr. 25). Met het oog op eventuele toekomstige rampen is het voorts wenselijk de beredding door burgers te stimuleren. De onderhavige regeling treft daarom een regeling om alle particulieren tegemoet te komen in de kosten die zijn gemaakt voor het treffen van preventieve maatregelen om waterschade te beperken of te voorkomen.

Aanspraak op een tegemoetkoming in de gemaakte kosten

Met inachtneming van de in genoemde brief van 19 juni 1995 neergelegde uitgangspunten, voorziet de regeling in de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de daadwerkelijk gemaakte kosten ten behoeve van het treffen van maatregelen ter voorkoming van schade aan de inboedel gedurende de watersnood. Hetzelfde geldt voor de gemaakte kosten ter voorkoming van schade aan de bij een gedupeerde in gebruik zijnde onroerende zaak, woonwagen of woonschip.

Uit oogpunt van rechtsgelijkheid is de regeling niet beperkt tot de gedupeerden die onder het uitkeringsreglement van het Nationaal Rampenfonds vallen, dat wil zeggen de burgers uit de ’natte’ gebieden. Ook in de gevallen waarin een evacuatie-advies of gebod gold, maar waar geen overstroming is gevolgd, is het logisch dat burgers preventieve maatregelen hebben getroffen om schade te voorkomen en is het redelijk dat ook deze gedupeerden in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de kosten. Het vorenstaande betekent dat de regeling in beginsel dezelfde reikwijdte heeft als de hiervoor genoemde ’vijfhonderd gulden regeling’. Dit komt ook tot uitdrukking in de in artikel 1 gegeven definitie van het begrip ’gemeente’.

Bij de definitie van het begrip ’gedupeerde’ is aangesloten bij de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Artikel 1 van deze wet bepaalt dat het ’woonadres’ niet alleen het adres is van een woning, maar ook van een voertuig of een vaartuig, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft. Op grond van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is iemand verplicht ter inschrijving in de basisadministratie van een gemeente, aangifte te doen van verblijf en adres in de gemeente waar hij zijn adres heeft. Aanspraken op grond van de regeling bestaan daarom voor degenen die ten tijde van de watersnood met een woonadres stonden ingeschreven in een basisadministratie van een gemeente waar zich daadwerkelijk overstromingen hebben voorgedaan danwel waar een advies of gebod tot evacuatie van kracht was. Voor het geval iemand bijvoorbeeld kort tevoren is verhuisd, en derhalve nog niet stond ingeschreven in de basisadministratie, treft het tweede lid een voorziening.

De tegemoetkoming

In artikel 2 is bepaald dat een gedupeerde in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming in de kosten die zijn gemaakt om schade te voorkomen ten tijde van de watersnood. Voor de tegemoetkoming komen alleen gedupeerden in aanmerking die daadwerkelijk kosten hebben gemaakt, hetgeen onder meer kan worden aangetoond door overlegging van facturen en betalingsbewijzen. Het moet daarbij gaan om kosten die in redelijke verhouding staan tot de getroffen maatregelen en die in de gegeven omstandigheden als noodzakelijk konden worden beschouwd. Het gaat niet om een vergoeding voor hulp die burgers elkaar uit solidariteit hebben gegeven, maar om kosten die bijvoorbeeld ten gevolge van de inschakeling van bedrijven zijn gemaakt. Het vierde lid geeft aan welke kosten in ieder geval in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming. De regeling laat echter de mogelijkheid open om ook andere kosten in ogenschouw te nemen.

Uit het voorgaande blijkt dat de gedupeerden die onder de reikwijdte van de regeling vallen, in beginsel ook in aanmerking konden komen voor de toekenning van een eenmalig forfaitair bedrag van vijfhonderd gulden. Het bedrag van vijfhonderd gulden is bedoeld als bijdrage in de kosten voor verhuizing, opslag van inboedels en dergelijke. Omdat hierin ook een bereddingscomponent is opgenomen, is het redelijk dat de gemaakte kosten alleen in aanmerking worden genomen, voor zover zij dit bedrag van vijfhonderd gulden te boven gaan. Daarom bepaalt artikel 3 dat de tegemoetkoming het bedrag van de daadwerkelijk gemaakte kosten bedraagt, onder aftrek van vijfhonderd gulden. Het doet daarbij niet ter zake of betrokkene al dan niet gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor het eenmalige, forfaitaire bedrag van vijfhonderd gulden. Daar sprake is van een tegemoetkoming in gemaakte kosten, is de uitkering aan een maximum van vijfhonderd gulden gebonden en is de uitkering - evenals bij de ’vijfhonderd-gulden-regeling’ - vrijgesteld van belastingheffing.

Slechts in uitzonderlijke gevallen kan het aangewezen zijn een gedupeerde een hoger bedrag dan vijfhonderd gulden toe te kennen. De bijzondere omstandigheden in een concreet geval kunnen daartoe aanleiding zijn. Te denken valt aan een gedupeerde die zowel in 1993 als in 1995 door de hoge waterstanden schade heeft geleden en wiens persoonlijke omstandigheden van dien aard zijn dat het onbillijk zou zijn geen hogere tegemoetkoming toe te kennen. Omdat het kabinet is uitgegaan van een vergoeding van maximaal vijfhonderd gulden, zal echter niet snel sprake zijn van zodanige omstandigheden dat een hogere tegemoetkoming gerechtvaardigd is.

Uitvoering

De aanvragen om een tegemoetkoming kunnen tot 1 februari 1996 worden ingediend. Teneinde te zorgen voor een eenvoudige afhandeling, is ervoor gekozen een formulier vast te stellen waarop betrokkenen alle relevante, persoonlijke gegevens moeten invullen. Het formulier is opgenomen in de bijlage bij deze regeling. Bij de aanvraag om een tegemoetkoming zullen voorts alle voor de beoordeling van de aanvraag relevante stukken moeten worden meegezonden, zoals facturen en betalingsbewijzen.

Omwille van een spoedige afhandeling moeten de aanvragen bij burgemeester en wethouders van de gemeenten waar zich daadwerkelijk overstromingen hebben voorgedaan dan wel waar ten tijde van de watersnood een advies of gebod tot evacuatie van kracht was, worden ingediend. Burgemeester en wethouders van de betrokken gemeenten gaan na of de aanvragers ten tijde van de watersnood inderdaad op een woonadres in de desbetreffende gemeente stonden ingeschreven. Vervolgens zenden zij voor 1 maart 1996 alle aanvragen, dus ook de aanvragen die onvolledig of onjuist zijn, ter afhandeling aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Vooraf zal voldoende publiciteit aan de regeling worden gegeven. Zo zal via een circulaire aan de gemeenten, bedoeld in artikel 1, worden gevraagd via hun gebruikelijke voorlichtingskanalen, zoals huis-aan-huisbladen, de nodige bekendheid aan de regeling te geven. Tevens zullen de formulieren, bedoeld in artikel 4, op grote schaal onder deze gemeenten worden verspreid zodat een ieder het formulier op eenvoudige wijze kan bemachtigen.

Met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is overeenstemming bereikt over de wijze van uitvoeren van de regeling, alsmede over het feit dat aan de gemeenten ten behoeve van de uitvoeringslasten een bedrag van vijf gulden per geverifieerde aanvraag wordt uitgekeerd.

’s-Gravenhage, 18 oktober 1995.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal.

Naar boven