Oplegging gedoogplicht

Aanleg en instandhouding 380/110 kV-hoogspanningsverbinding Zwolle-Meeden/Veenoord-Musselkanaal in de gemeente Sleen

30 juni 1995

nr. HW/RI 200130

Hoofddirectie van de Waterstaat/Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat;

Gezien het gezamenlijke verzoek van de N.V. Samenwerkende elektriciteits-produktiebedrijven (N.V. Sep), statutair gevestigd te Arnhem, alsmede de N.V. Energie-Distributiemaatschappij voor Oost- en Noord-Nederland (N.V. EDON)), statutair gevestigd te Zwolle, van 6 december 1994, kenmerk PO/ROM 94-906 AVz/SMW, teneinde

A. ingevolge artikel 2, vijfde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht te beslissen dat:

ten verzoeke van de N.V. Sep:

1. G. Pol, wonende te Ruinerwold en D. Groothuis, wonende te Veenoord, rechthebbenden op de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Sleen, sectie S, nr. 312;

ten verzoeke van de N.V. Sep en N.V. EDON gezamenlijk:

2. G. Pol, wonende te Ruinerwold en D. Groothuis, wonende te Veenoord, rechthebbenden op de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Sleen, sectie S, nr. 287;

3. W. Oost, wonende te Erm, rechthebbende op de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Sleen, sectie S, nr. 188,

met wie voor de aanleg en instandhouding van een 380 kV-hoogspanningsverbinding Zwolle-Meeden, deeluitmakend van de verbinding Eemshaven-Meeden-Zwolle, alsmede een 110 kV-hoogspanningsverbinding als onderdeel van de gedeeltelijke vervanging van de te amoveren 110 kV-verbinding Veenoord-Emmen en ter aanpassing van het 110 kV-hoogspanningsnet in dat gebied, met bijbehorende werken, geen overeenstemming is bereikt ter zake van het gebruik van deze onroerende zaken, behoudens recht op schadevergoeding, verplicht zijn de aanleg en instandhouding van die werken te gedogen overeenkomstig de stukken, welke ter inzage hebben gelegen ter secretarie van de gemeente Sleen;

B. ingevolge artikel 4, zesde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht te beslissen dat met de uitvoering van de werken niet kan worden gewacht totdat de in het eerste lid van dat artikel genoemde termijn is verstreken of op het in dat lid bedoelde verzoekschrift is beslist;

Gezien de overgelegde stukken en de ingekomen ambtsberichten;

Gedeputeerde Staten van Drenthe gehoord;

Overwegende dat de onderhavige 380 kV-hoogspanningsverbinding in overeenstemming met het dd. 31 januari 1989 door de Minister van Economische Zaken goedgekeurde Elektriciteitsplan 1989–1998 wordt aangelegd;

Overwegende dat ingevolge artikel 1, van de Belemmeringenwet Privaatrecht juncto artikel 46, van de Elektriciteitswet 1989, (Stb. 1989, nr. 535), de door de N.V. Sep uit te voeren werken kunnen worden aangemerkt als openbare werken van algemeen nut;

Overwegende dat voor de werken uit te voeren door de N.V. EDON bij koninklijke besluiten van 29 augustus 1913, nr. 58, 12 april 1926, nr. 535, 13 juni 1918, nr. 54, 12 april 1926, nr. 33, 15 maart 1935, nr. 42, alsmede 23 september 1937, nr. 44 concessies zijn verleend.

Overwegende voorts dat de bij koninklijk besluit van 23 juni 1938, nr. 43 aan de N.V. Twentsch Centraal Station voor elektrische stroomlevering te Hengelo verleende concessie, bij overeenkomst van 29 december 1950, krachtens goedkeuring bij koninklijk besluit van 10 augustus 1950, nr. 7, is overgedragen aan de N.V. Electriciteits-Maatschappij IJsselcentrale, thans de N.V. EDON;

Overwegende dat het openbaar belang van de werken uit te voeren door de N.V. EDON is erkend bij koninklijke besluiten van 24 januari 1964, nr. 29 en 25 maart 1968, nr. 24;

Overwegende voorts dat de N.V. Sep en de N.V. EDON er niet in zijn geslaagd met de hierboven genoemde rechthebbenden omtrent het gebruik van de onroerende zaken tot overeenstemming te geraken.

Uit het proces-verbaal van de ingevolge artikel 2, vierde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht in het provinciehuis van Drenthe gehouden zitting blijkt dat bezwaren zijn ingediend, dan wel zijn verwoord door:

1. M. F. Moret-Wessels Boer, namens G. Pol, rechthebbende op de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Sleen, sectie S, nrs. 287 en 312;

2. G. Groothuis, namens D. Groothuis, rechthebbende op de onroerende zaken vermeld sub 1.

Nadat ingevolge het bepaalde in artikel 2, leden 1 tot en met 3, van de Belemmeringenwet Privaatrecht mededeling en kennisgeving had plaatsgevonden van de terinzagelegging van de vereiste stukken, werd ter provincie een schrijven, gedateerd 12 februari 1995, gericht aan verzoekers ontvangen van H. Oost, welke de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Sleen, sectie S, nr. 188 namens de eigenaar W. Oost beheert. Genoemd schrijven bevat geen concrete bezwaren tegen de voorgenomen aanleg en instandhouding van de onderhavige werken. Voor zover in het schrijven een gedaan voorstel omtrent een alternatief tracé van het te ondernemen werk gelezen dient te worden zij opgemerkt dat de planologische inpassing van de hoogspanningsverbinding onherroepelijk is geworden.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren

Uit het proces-verbaal van de gehouden zitting blijkt dat namens rechthebbenden sub 1 en 2 geen bezwaren zijn ingediend tegen de voorgenomen aanleg en instandhouding van de verbinding sec. De bezwaren welke naar voren zijn gebracht betreffen het verkrijgen van garanties met betrekking tot het amoveren van een mast, onderdeel uitmakend van de bestaande 110 kV-hoogspanningsverbinding, het schoon opleveren van de grond inclusief schone grond-verklaring, alsmede een spoedige opheffing van het terzake gevestigde recht van opstal.

Ter zitting is namens de N.V. EDON een zorgvuldige verwijdering conform bovengenoemde wensen van rechthebbende sub 1 toegezegd. Schade welke voortvloeit uit de verwijdering van de mast zal door genoemde vennootschap worden vergoed. Voorts werd rechthebbende bij die gelegenheid toegezegd dat de toegang tot mast 119, gesitueerd ten westen van de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Sleen, sectie S, nr. 312, niet via dit perceel zal geschieden.

Met betrekking tot het namens rechthebbenden gestelde dat door of namens verzoekers niet voldoende zorgvuldigheid is betracht ten aanzien van de vermelding op het ’overzicht van percelen, op te leggen verplichtingen en rechthebbenden’ met kenmerk PO/ROM 94–909 94-12-05 AVz/SMW van het juiste sectienummer van de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Sleen, sectie S, nr. 287, merk ik op dat rechthebbenden als gevolg van deze omissie niet in hun belangen zijn geschaad. Dit geldt temeer niet nu de overige bij het verzoek om toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht behorende stukken de vereiste duidelijkheid wèl bieden.

Ten aanzien van de voorgenomen afbraak van de bestaande 110 kV-hoogspanningsverbinding Veenoord-Emmen op de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Sleen, sectie S, nr. 287, wordt opgemerkt dat deze – naar inmiddels is gebleken – is gepland te zijn afgerond uiterlijk 1 augustus 1995. Na afbraak van de betreffende verbinding zal zo spoedig mogelijk het op de onroerende zaak gevestigde zakelijk recht worden opgeheven.

Overwegende voorts dat het om technische redenen aangewezen is de werken met duurzame en tijdelijke gebruikmaking van de hiervoor vermelde onroerende zaken uit te voeren als is aangegeven op de stukken welke ter inzage hebben gelegen;

dat de belangen van rechthebbenden redelijkerwijs onteigening niet vorderen en in het gebruik van de onroerende zaken niet meer belemmering wordt gebracht, dan redelijkerwijs voor de aanleg en instandhouding van de werken noodzakelijk is;

dat de rechtsvorderingen tot vergoeding van schade staan ter kennisneming van de rechter van het kanton waarin de onroerende zaken zijn gelegen;

dat de wettelijke formaliteiten in acht zijn genomen;

Overwegende dat uit de door de Minister van Economische Zaken goedgekeurde Elektriciteitsplannen (1989–1998, 1991–2000 en 1993–2002) blijkt dat het voor de Nederlandse elektriciteitsvoorziening van groot belang is dat de 380 kV-hoogspanningsverbinding Zwolle-Meeden-Eemshaven tijdig gerealiseerd zal zijn;

dat alleen door middel van deze verbinding het door de tot een grote basislastlocatie uit te bouwen elektrische centrale Eemshaven op te wekken basislastvermogen van totaal 2370 MW, alsmede de gegarandeerde importen via Meeden ter grootte van 300 MW, met voldoende betrouwbaarheid naar het landelijk koppelnet kunnen worden afgevoerd;

dat de verbinding Eemshaven-Meeden daartoe uiterlijk 1 oktober 1995 voltooid dient te zijn;

dat de vaste lasten verbonden aan het importcontract ongeveer tien miljoen gulden per maand bedragen, welke lasten voldaan dienen te worden ongeacht of elektriciteit zal worden geïmporteerd;

dat de verbinding Zwolle-Meeden-Eemshaven, gelet op de gegarandeerde importen, alsmede de ingebruikname van de op de Eemscentrale te realiseren vijf STEG-eenheden per 1 juli 1995 en 1 juli 1996, met ingang van 1 juni 1996 gereed dient te zijn;

dat het niet tijdig kunnen inzetten van de te realiseren STEG-eenheden van de Eemscentrale, in verband met het niet (tijdig) afnemen van Noors aardgas (benodigd voor het stoken van de eenheden), leidt tot aanzienlijke schadeposten voor de N.V. Samenwerkende elektriciteits-produktiebedrijven;

dat het in de Eemscentrale op te wekken vermogen (2730 MW) een substantieel onderdeel vormt van het in zijn totaliteit in Nederland op te wekken vermogen (totaal in 1992 in Nederland opgesteld vermogen: 14480 MW);

dat voor het afvoeren van deze opgewekte elektriciteit geen alternatieve verbindingen voorhanden zijn, aangezien de bestaande 220 kV-verbindingen, noch de transportlijnen in Duitsland, voldoende capaciteit bieden om – bij calamiteit – langer dan enige uren, als vervangende verbindingen te kunnen dienen;

dat zonder de aanleg van de hoogspanningsverbinding Zwolle-Meeden-Eemshaven ook vanuit economische en milieukundige aspecten van de elektriciteitsopwekking (inzet van centrales) niet met de maatschappelijk gewenste optima kan worden gerekend;

dat de aanleg van de hoogspanningsverbindingen met zich meebrengt dat in verband met de afbraak van bestaande verbindingen rekening gehouden dient te worden met de voorzieningszekerheid in de bij de bouw van de nieuwe lijn betrokken distributienetten (N.V. EDON);

dat in de gemeente Sleen naast de aanleg van een onderdeel van de 380 kV-hoogspanningsverbinding Eemshaven-Meeden-Zwolle, tevens – onder meer ter vervanging van de te amoveren 110 kV-verbinding Veenoord-Emmen – een gedeelte van de 110 kVverbinding Veenoord-Musselkanaal wordt aangelegd;

dat de planning van de bouwwerkzaamheden derhalve nauw afgestemd is op de bedrijfsvoering van de distributienetten;

dat het vanuit efficiency-overwegingen voor de N.V. Samenwerkende elektriciteits-produktiebedrijven gewenst is in continue bouwstromen de diverse werkzaamheden in een bepaalde volgorde uit te voeren;

dat de start van de bouwwerkzaamheden met betrekking tot de onderhavige werken op de betreffende onroerende zaken in de gemeente Sleen voorzien is in juli 1995;

dat in verband met het bovenstaande met de uitvoering van de werken niet kan worden gewacht, totdat de in artikel 4, eerste lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht genoemde termijn is verstreken of op het in dat lid bedoelde verzoekschrift is beslist.

Gelet op artikel 2, vijfde lid, alsmede artikel 4, zesde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht;

Besluit:

I. aan:

G. Pol, rechthebbende op de onroerende zaken, kadastraal bekend gemeente Sleen, sectie S, nrs. 287 en 312;

D. Groothuis, rechthebbende op de onroerende zaken, kadastraal bekend gemeente Sleen, sectie S, nrs. 287 en 312;

W. Oost, rechthebbende op de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Sleen, sectie S, nr. 188,

wordt, behoudens hun recht op schadevergoeding, de plicht opgelegd tot het gedogen van de aanleg en instandhouding van de in de aanhef van deze beschikking bedoelde werken;

II. dat met de uitvoering van de werken niet kan worden gewacht, totdat de in artikel 4, eerste lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht genoemde termijn is verstreken of op het in dat lid bedoelde verzoekschrift is beslist;

III. deze beschikking wordt ingevolge artikel 8, tweede lid, van de aangehaalde wet op kosten van de N.V. Samenwerkende elektriciteits-produktiebedrijven (Postbus 575, 6800 AN Arnhem) en de N.V. Energie-Distributiemaatschappij voor Oost- en Noord-Nederland (Postbus 80, 8000 AB Zwolle) bekend gemaakt in de Staatscourant.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,
namens deze,
De directeur-generaal van de Rijkswaterstaat,
namens deze,
Het hoofd van de afdeling Infrastructuur en Algemeen Bestuurlijke Zaken,
mr. H. G. Heegstra.

Ingevolge artikel 4, van de Belemmeringenwet Privaatrecht (Stb. 1927, 159) kan een ieder, die enig recht heeft ten aanzien van de onroerende zaak/zaken waarop de onder I gegeven gedoogplicht betrekking heeft, binnen een maand nadat een afschrift van deze beschikking ter gemeentesecretarie ter inzage is gelegd, aan het Gerechtshof binnen het gebied waar de onroerende zaak/zaken gelegen is/zijn vernietiging van die beslissing verzoeken.

Het met redenen omklede verzoekschrift moet worden ingediend door een procureur.

De ingevolge artikel 4, vijfde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht door het betreffende Gerechtshof te nemen beschikking wordt in de Staatscourant bekend gemaakt. Deze bekendmaking geschiedt blijkens artikel 8, tweede lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht op kosten van de verzoeker tot vernietiging van de gedoogplichtbeschikking, behalve in het geval dat het Gerechtshof de gegevens gedoogplichtbeslissing vernietigt.

Ingevolge het bepaalde in de hoofdstukken 6 en 7, van de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 1994, nr. 1) kan binnen een termijn van zes weken, aanvangende met ingang van de dag na die waarop een afschrift van de gedoogplichtbeschikking als vorenomschreven ter inzage is gelegd, tegen onderdeel II van deze beschikking een bezwaarschrift worden ingediend.

Het bezwaarschrift kan worden ingediend bij de Minister van Verkeer en Waterstaat te ’s-Gravenhage (Postbus 20906, 2500 EX ’s-Gravenhage) en dient de gronden van het bezwaar te bevatten.

Bij het bezwaarschrift dienen zo mogelijk een afschrift van deze beschikking, alsmede overige op de zaak betrekking hebbende stukken te worden gevoegd.

Naast het indienen van een bezwaarschrift kan ingevolge hoofdstuk 8, titel 8.3, van de Algemene wet bestuursrecht aan de president van de rechtbank in het arrondissement waar de onroerende zaak/zaken gelegen is/zijn schorsing en/of een voorlopige voorziening worden gevraagd. De verzoeker is griffierecht verschuldigd.

Naar boven