Regeling Telematicatoepassingen in het goederenvervoer over weg, rail of water

1 juni 1995

Directoraat-Generaal voor het Vervoer

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Besluit:

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister: de Minister van Verkeer en Waterstaat;

b. Directeur-Generaal: Directeur-Generaal voor het Vervoer van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat;

c. aanvraag: aanvraag om een bijdrage als bedoeld in artikel 2;

d. aanvrager: een ondernemer of groep die, of een samenwerkings-

verband dat een aanvraag indient;

e. uitvoerder: degene aan wie een bijdrage als bedoeld in artikel 2 is verleend;

f. goederenvervoer: het vervoer van goederen over weg, rail of water;

g. project: het samenhangend geheel van werkzaamheden op het gebied van telematicatoepassingen in het goederenvervoer onderverdeeld in een haalbaarheids-, een implementatie- en een voorlichtingsproject of in een implementatie- en een voorlichtings-project indien de resultaten van het voorafgaande haalbaarheidsproject door de minister zijn goedgekeurd, leidende tot:

1° efficiënter wegvervoer,

2° stimulering intermodaal vervoer,

3° stimulering binnenvaart,

4° stimulering vervoer per spoor,

5° verhoging van de openbare veiligheid (met name gericht op het vervoer van gevaarlijke stoffen) of

6° stimulering van de kwaliteit en verbreding van de toepassing van telematicavoorzieningen en -diensten;

h. haalbaarheidsproject: een op praktische toepassing gerichte, systematisch opgezette en afgeronde analyse en inschatting inzake de mogelijkheden om met behulp van specifieke telematicatoepassingen in het goederenvervoer een bijdrage te leveren aan tenminste één van de doelen, bedoeld onder g, onder 1°A tot en met 6°;

i. implementatieproject: het toepassen van ten minste één van de mogelijkheden bedoeld in het haalbaarheidsproject onder vermelding van het effect daarvan op het daarbij behorende doel, bedoeld onder g, onder 1°A, 2°, 3°, 4°, 5°, of 6°;

j. voorlichtingsproject: verspreiding van de resultaten uit het haalbaarheids- en implementatieproject en overdracht van uit het daaruit opgedane kennis aan extern geïnteresseerden;

k. samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband van ten minste twee, niet in één groep verbondenondernemers, waarin de deelnemers voor gemeenschappelijke rekening en risico een project uitvoeren. Indien het project in hoofdzaak ’electronic data interchange’ (EDI) betreft dient het samenwerkingsverband uit ten minste drie ondernemers te bestaan;

l. groep: een in Nederland gevestigde economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden ten minste een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen of vennootschappen en de natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die:

– meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,

– volledig aansprakelijk vennoot is van of

– overwegende zeggenschap heeft over de vorenbedoelde privaatrechtelijke rechtspersonen of vennootschappen;

m. ondernemer:

1° een natuurlijke persoon voor wiens rekening een onderneming in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 wordt gedreven, die, of

2° – een belastingplichtige in de zin van de Wet op de Vennootschaps-belasting 1969, die:

– actief is in het beroepsgoederenvervoer of eigen vervoer (uitgezonderd luchtvracht) of in Nederland actief is als verlader, reder, cargadoor, stuwadoor of expediteur

– in Nederland is gevestigd;

– zelf niet meer dan 250 werknemers of – indien de ondernemer tot een groep behoort – de groep zelf niet meer dan 1000 werknemers in dienst heeft op het tijdstip van indiening van een aanvraag, waarbij voor de bepaling van het aantal werknemers deeltijdwerkers naar evenredigheid met de met hen overeengekomen arbeidsduur in aanmerking worden genomen;

n. telematica: de geïntegreerde toepassing van communicatie- en informatietechnologie ter ondersteuning van de interactie over afstand of tijd tussen mensen of processen;

o. projectbeheerder: de Directeur-Generaal, dan wel een door hem aan te wijzen persoon of instelling;

p. projectdoelstelling: het stimuleren van telematicaprojecten in het goederenvervoer, die leiden tot één van de doelen als bedoeld onder g, onder 1°A tot en met 6°;

q. een voorlichtingsprogramma: een door de minister opgezet programma waarbij twee of meer voorlichtingsprojecten in onderlinge samenhang worden uitgevoerd, en waarbij aanvragers van projecten, aan wie een bijdrage als bedoeld in artikel 2 wordt verleend, door de minister kunnen worden verplicht tot deelname.

Artikel 2

1. De minister benoemt binnen twee maanden na inwerkingtreding van deze regeling een niet ambtelijk college van ten hoogste vijf externe deskundigen.

2. Het college heeft tot taak de minister te adviseren omtrent de door hem te nemen beslissing op aanvragen op grond van deze regeling.

3. Het college bepaalt zelf zijn werkwijze.

4. Het college kan advies van derden inwinnen.

5. Indien een lid van het college bij een aanvraag persoonlijke belangen heeft, is hij niet betrokken bij het advies over de aanvraag.

6. Het college kan van de aanvrager verlangen dat hij het college binnen een door haar te stellen termijn nadere informatie verschaft.

7. De minister maakt de samenstelling van het college zo spoedig mogelijk in de Staatscourant bekend.

Artikel 3

Aan de aanvrager die een project voor eigen rekening en risico wil uitvoeren kan, indien zijn aanvraag voldoet aan artikel 7, een bijdrage worden verleend.

Artikel 4

1. De minister stelt voor deze regeling een bedrag beschikbaar van f 2 miljoen.

2. De minister kan beslissen de voor een bepaald kalenderjaar beschikbare bedragen aan te wenden voor het volgende kalenderjaar, indien het college hem geadviseerd daartoe heeft geadviseerd. De beschikbare bedragen dienen uiterlijk in het kalenderjaar 1997 geheel te zijn besteed.

3. De hoogte van het aantal punten dat volgens de rangschikking, bedoeld in artikel 6, zevende lid, aan een aanvraag wordt toegekend is bepalend voor de in acht te nemen volgorde bij de beslissing op de aanvragen.

Paragraaf 2 Aanvraag

Artikel 5

1. Een aanvraag dient door de aanvrager te worden ingediend bij Senter, Postbus 30732, 2500 GS Den Haag.

2. Een aanvraag kan in 1995 in de periode van 1 juni tot en met 31 augustus worden ingediend.

3. Voor de aanvraag dient gebruik te worden gemaakt van de standaard formulieren in de brochure ’Telematica in Transport’, die verkrijgbaar is bij het Coördinatiepunt Telematica van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Postbus 20901, 2500 EX Den Haag en bij Senter.

4. Het formulier dient juist en volledig te worden ingevuld en in enkelvoud te worden ingediend.

5. Een aanvraag dient in elk geval vergezeld te zijn van:

a. een projectbeschrijving waarin per deelproject, als bedoeld in artikel 1, onder g, een beschrijving is opgenomen van:

1. de voorgenomen activiteiten gerelateerd aan de projectdoelstelling voorzien van een tijdplanning;

2. te verwachten effecten van de telematicatoepassing op één of meer doelen als bedoeld in artikel 1, onder g, 1°A tot en met 6°.

b. een begroting van de aan het voorgenomen project toe te rekenen en noodzakelijk te maken kosten die ten hoogste de in artikel 12 genoemde kosten bevat;

c. een staat van herkomst van de financiële middelen waaruit de samenstelling van de projectfinanciering blijkt.

6. Een aanvraag dient voorts te voldoen aan de eisen gesteld in de toelichting op het aanvraagformulier.

7. Senter toetst onverwijld of de aanvraag voldoet aan deze regeling en of de verstrekte gegevens en bescheiden voldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

8. Indien Senter van oordeel is dat de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag stelt het de aanvrager namens de minister in de gelegenheid binnen een door hem gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.

9. Senter deelt de minister onverwijld mee of de gestelde termijn, bedoeld in het achtste lid, door de aanvrager ongebruikt is verstreken, dan wel of de aangevulde gegevens of bescheiden onvoldoende zijn.

10. Senter zendt de aanvragen die voor een inhoudelijke beoordeling in aanmerking komen zo spoedig mogelijk ter advisering aan het college.

Paragraaf 3 Beslissing op een aanvraag

Artikel 6

1. De minister neemt uiterlijk binnen drie weken na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 5, negende lid, een beslissing omtrent het buiten behandeling laten van de aanvraag.

2. De minister beslist op een aanvraag waarover het college heeft geadviseerd binnen vier maanden na afloop van de periode, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

3. De beslissing op een aanvraag om een financiële bijdrage wordt schriftelijk aan de aanvrager medegedeeld.

4. De minister kan omtrent de behandeling van de aanvragen en de behandeling van de declaraties een projectbeheerder aanstellen.

5. Het college stelt een minimum aantal punten vast dat door de ingediende aanvraag bij rangschikking moet worden behaald teneinde voor een bijdrage in aanmerking te komen.

6. Het college kan de minister adviseren geen bijdrage te verlenen indien het bedrag daarvoor wel beschikbaar is maar het minimum aantal punten niet wordt gehaald.

7. Aanvragen, die aan deze regeling voldoen, worden zodanig gerangschikt, dat wordt meegewogen:

a. de mate van samenwerking

b. hun bijdrage in het goederenvervoer met betrekking tot de doelen als bedoeld in artikel 1, onder g, onder 1°A tot en met 6°

c. de mate waarin het project uit zal stralen op overige ondernemingen

d. projectkwaliteit

e. nieuwheid

f. ’mate van pionieren’, dat wil zeggen het stimuleren van ondernemers, die vòòr het indienen van de aanvraag niet of in geringe mate actief waren op het gebied van de betreffende telematicatoepassing(en)

g. de mate van samenwerking.

Artikel 7

Een bijdrage wordt slechts verleend, indien:

a. de aanvrager aannemelijk heeft gemaakt dat hem met inbegrip van de financiële bijdrage voldoende financiële middelen ter beschikking zullen staan om het voorgenomen project uit te voeren;

b. de minister de projectbeschrijving alsmede de daarbij behorende projectbegroting voor zover deze betrekking heeft op de in artikel 12 bedoelde kosten, heeft goedgekeurd;

c. uitvoering van het project plaatsvindt door in Nederland gevestigde ondernemers, samenwerkingsverbanden of groepen;

d. in het geval van een project dat uitgevoerd zal worden door een samenwerkingsverband de deelnemers in het samenwerkingsverband, zich hoofdelijk aansprakelijk hebben gesteld voor hetgeen de aanvrager ingevolge dit programma verschuldigd zal worden;

e. in het geval dat een voorlichtingsproject wordt uitgevoerd, de aanvrager heeft ingestemd met de deelname aan een voorlichtingsprogramma, al dan niet in combinatie met het in zijn aanvraag opgenomen voorlichtingsproject.

Artikel 8

1. Ingeval twee weken voor de afloop van de termijn, bedoeld in artikel 6, tweede lid, de procedure van de Europese Commissie op grond van artikel 93, derde lid, van het EG-Verdrag nog niet is afgesloten, dan wel de Europese Commissie op dat tijdstip de procedure, bedoeld in artikel 93, tweede lid, van het EG-Verdrag, heeft ingeleid, houdt de minister in afwijking van artikel 6, tweede lid, de beslissing omtrent de aanvraag aan.

2. De minister deelt de aanhouding onverwijld mee aan de aanvrager.

3. De minister beslist op de aanvraag uiterlijk binnen twee weken nadat de Europese Commissie op grond van artikel 93, derde lid, van het EG-Verdrag heeft doen blijken dat geen bezwaren tegen de regeling bestaan, dan wel nadat de Europese Commissie niet haar standpunt heeft bepaald binnen de daarvooor gestelde termijn en de Nederlandse regering de Europese Commissie heeft bericht op de aanvragen te beslissen.

4. Ingeval de bezwaren van de Europese Commissie een wijziging van de regeling tot gevolg hebben, beslist de minister, overeenkomstig de gewijzigde regeling. In afwijking van het derde lid beslist de minister dan binnen acht weken na de inwerkingtreding van de gewijzigde regeling.

5. Indien naar aanleiding van de bezwaren van de Europese Commissie aanvullende gegevens noodzakelijk zijn stelt de minister de aanvrager daartoe in de gelegenheid.

6. De minister kan naar aanleiding van de bezwaren van de Europese Commissie nadere eisen aan de aanvraag en aanvrager stellen.

7. Indien toepassing wordt gegeven aan het vijfde lid vangt de termijn, als bedoeld in het derde en vierde lid, aan met ingang van de dag na ontvangst van de aanvullende gegevens bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

8. Indien niet binnen de door de minister gestelde termijn de gegevens, als bedoeld in het vijfde lid, zijn ontvangen besluit de minister de aanvraag alsnog niet te behandelen.

9. Ingeval de Europese Commissie verzoekt elke aanvraag afzonderlijk ter toetsing aan de artikelen 92 en 93 van het EG-Verdrag aan haar voor te leggen, wordt op de aanvraag binnen een nader te bepalen termijn beslist.

Artikel 9

De minister schort de beslissing op een aanvraag op, met ingang van het tijdstip waarop een verzoek tot verlening van surséance van betaling door of faillietverklaring van de aanvrager of deelnemers in het samenwerkingsverband bij de rechtbank is ingediend, totdat op het verzoek afwijzend is beslist of totdat een maand na de intrekking van de surséance is verstreken.

Artikel 10

1. Een beschikking op een aanvraag, inhoudende een verlening van een bijdrage, bevat een vermelding van:

a. het projectplan waarop de verlening betrekking heeft;

b. een raming van de subsidiabele projectkosten;

c. het maximale subsidiebedrag;

d. de periode waarbinnen het project moet worden uitgevoerd;

e. de voorwaarden en de eventuele nadere voorwaarden verbonden aan de verlening.

2. De minister zendt de beschikking aan de aanvrager.

3. De minister maakt de naam en de vestigingsplaats van de aanvrager en de deelnemers in het samenwerkingsverband waaraan subsidie wordt verleend bekend en een korte omschrijving van het project openbaar.

Artikel 11

Op een aanvraag wordt afwijzend beslist:

a. indien het college van externe deskundigen de minister negatief heeft geadviseerd;

b. indien het bedrag dat in het betrokken kalenderjaar voor de uitvoering van dit programma beschikbaar is, is uitgeput dan wel het bedrag door inwilliging van de aanvraag overschreden zou worden;

c. indien niet wordt voldaan aan artikel 7;

d. de aanvrager dan wel een deelnemer in het samenwerkingsverband failliet is verklaard of een verzoek tot verlening van surséance van betaling door de aanvrager of deelnemers in het samenwerkingsverband bij de rechtbank is ingediend.

Paragraaf 4 Hoogte van de bijdrage

Artikel 12

1. De bijdrage in de kosten van het project bedraagt maximaal f 500.000,–. Deze maximum bijdrage is als volgt verdeeld over de drie deelprojecten waaruit het project bestaat:

a. voor het haalbaarheidsproject wordt maximaal 50% van de subsidiabele kosten vergoed, tot een maximum van f 100.000,–, gedurende een periode van maximaal 3 maanden;

b. voor het implementatieproject wordt maximaal 35% van de subsidiabele kosten vergoed, tot een maximum van f 325.000,–,gedurende een periode van maximaal 15 maanden;

c. voor het voorlichtingsproject wordt maximaal 80% van de subsidiabele kosten vergoed, tot een maximum van f 75.000,–, gedurende een periode van maximaal 2 maanden;

2. Voor de bijdrage komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking, voor zover deze althans noodzakelijk en rechtstreeks toe te rekenen zijn aan het project en daadwerkelijk zijn betaald:

a. loonkosten van het bij de uitvoering van het project betrokken directe personeel, berekend op basis van het brutoloon volgens de kolommen 3, 4 en 13 van de loonstaat van de betrokken medewerkers, exclusief volledig winstafhankelijke uitkeringen, verhoogd met de wettelijke dan wel op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen van sociale lasten, berekend op basis van het jaarloon bij een volledige betrekking gedeeld door 1600;

b. de kosten van apparatuur tegen 1,67% per maand van het aanschafbedrag berekend op basis van de historische aanschafwaarde exclusief winstopslagen bij transacties binnen een groep, licentie- en onderhoudskosten daaronder begrepen. Indien de apparatuur ook voor andere doeleinden dan de uitvoering van het project wordt gebruikt zullen de kosten naar evenredigheid van het gebruik in aanmerking worden genomen;

c. reis- en verblijfkosten alsmede kosten van deelneming aan wetenschap-pelijke symposia, voor zover deze een aantoonbare bijdrage leveren aan het project, tot een maximum van 10 procent van de subsidiabele projectkosten;

d. kosten aan derden, zoals adviesbureaus, onderzoeksinstituten en laboratoria verschuldigde kosten; exclusief kosten binnen een groep, dit tot een maximum van 40% van de subsidiabele projectkosten;

e. een opslag voor algemene kosten met inbegrip van indirecte loonkosten en kosten van toezichthoudend en leidinggevend personeel, groot 40 procent van de onder a bedoelde loonkosten;

f. kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen, exclusief winstopslagen bij transacties binnen een groep, voor zover het een voorlichtingsproject betreft.

3. De in het eerste lid bedoelde kosten komen in aanmerking voor vergoeding voor zover deze deel uitmaken van een door de minister goedgekeurde projectbegroting.

4. De bijdrage wordt verleend in de vorm van een maximum bedrag.

5. Rente over de in het eerste lid bedoelde kosten wordt niet vergoed.

Artikel 13

1. In afwijking van artikel 20 wordt, ingeval terzake van het project of een deel ervan van overheidswege dan wel vanwege de Europese Commissie dan wel vanwege een Eureka-programma een financiële bijdrage is verleend, slechts een zodanig bedrag verleend, dat het totale bedrag aan overheidsbijdrage niet meer bedraagt dan 50% van de goedgekeurde projectbegroting, dan wel, indien de werkelijk gemaakte kosten minder bedragen, 50% van die kosten of naar rato van het verleende bedrag, indien dit bedrag lager is.

2. De in artikel 12 bedoelde bijdrage wordt dienovereenkomstig bijgesteld.

3. Het teveel verleende bedrag wordt teruggevorderd.

4. Indien een rapportage, als bedoeld in artikel 14, eerste lid, niet, niet op tijd of niet naar behoren is verstrekt, kan op grond van artikel 21, eerste lid, onder c, het verleende bedrag lager dan wel op nihil worden vastgesteld en reeds verstrekte bedragen worden teruggevorderd.

Paragraaf 5 Betaling

Artikel 14

1. Onverminderd artikel 19 geschiedt de betaling van de bijdrage op basis van voortgangsrapportages en op declaratiebasis van de werkelijk gemaakte en betaalde kosten:

– van de voorafgaande periode waarin het deelproject heeft plaatsgevonden voor het haalbaarheids- en het voorlichtingsproject,

– en per 3 maanden voor het implementatieproject.

2. De betalingen bedragen te zamen niet meer dan 80% van de overeenkomstig artikel 12 bepaalde hoogte van de bijdrage.

Paragraaf 6 Voorschriften

Artikel 15

Aan de verlening van de bijdrage zijn de volgende voorschriften verbonden:

a. de uitvoering van het project terzake waarvan een bijdrage is verleend, dient te geschieden overeenkomstig de door de minister goedgekeurde projectbeschrijving inclusief projectbegroting;

b. de uitvoerder verstrekt aan de minister periodiek conform artikel 14, eerste lid, een voortgangsrapportage omtrent de uitvoering van het project;

c. de uitvoerder dient:

1. zorg te dragen voor een overzichtelijke en doelmatige administratieve organisatie met betrekking tot het project;

2. een administratie te voeren die een juist, volledig en actueel beeld geeft van de voortgang van het project, de projectkosten en van de besteding van de bijdrage;

3. bewijsstukken te bewaren van de gemaakte kosten waarop de financiële bijdrage betrekking heeft alsmede;

4. de administratie met betrekking tot het project en de daarbij behorende stukken gedurende ten minste vijf jaar na afloop van het project te bewaren;

d. de uitvoerder is verplicht nadere aanwijzingen van de minister omtrent de administratie in acht te nemen;

e. de uitvoerder dient terstond nadat een verzoek als bedoeld in artikel 9 is ingediend, daarvan schriftelijk mededeling te doen aan de minister, en

f. de uitvoerder doet zo spoedig mogelijk, onder overlegging van de desbetreffende stukken, schriftelijk mededeling aan de minister van omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de hoogte van de bijdrage.

Artikel 16

Voorts zijn aan de verlening van de bijdrage de volgende voorschriften verbonden:

a. de financiële verantwoording en de accountantsverklaring dienen te worden opgesteld overeenkomstig de goedgekeurde projectbegroting op basis van de bij de projectbeheerder opvraagbare controle-instructie met dien verstande dat indien de verleende bijdrage minder bedraagt dan een bedrag van f 50.000,–, kan worden volstaan met een schriftelijke verklaring van een gemachtigd persoon;

b. de uitvoerder dient desgevraagd:

1. aan de minister, of aan een door de minister aan te wijzen instantie, ambtenaren of andere personen alle inlichtingen te verstrekken, waartoe te rekenen het geven van inzage in boeken en bescheiden, alsmede het recht daarvan afschriften te maken, welke nodig worden geacht voor een controle op de doelmatige en rechtmatige besteding van de bijdrage;

2. de bescheiden op één adres te tonen en inlichtingen schriftelijk te verstrekken, alsmede

3. aan door de minister aan te wijzen personen, toegang te verlenen, op een door hen te bepalen tijdstip, tot elke plaats, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner, die van belang is voor de uitvoering van het project, voor zover deze aangewezen personen dat noodzakelijk achten voor een goede uitvoering van het programma;

4. mee te werken aan de uitvoering van een voorlichtingsprogramma.

c. de uitvoerder dient medewerking te verlenen aan een door of vanwege de minister terzake van de toepassing en effecten van deze regeling ingestelde evaluatie;

d. de uitvoerder verleent op verzoek van de minister medewerking aan openbaarmaking van de resultaten van het project, en;

e. de uitvoerder vrijwaart de Staat der Nederlanden van alle aansprakelijkheid van derden terzake van de schending van enig recht met betrekking tot de in het kader van de uitvoering van het project te verrichten werkzaamheden.

Artikel 17

De minister kan aan de verlening van de bijdrage of de betaling van de bijdrage, bedoeld in artikel 14, nadere voorschriften verbinden.

Paragraaf 7 Beëindiging

Artikel 18

1. Het project kan tussentijds worden beëindigd, indien de minister hiervoor toestemming heeft verleend. Aan deze beëindiging kunnen door de minister voorwaarden worden verbonden.

2. De minister kan bepalen dat de reeds verstrekte bedragen alsnog terugbetaald dienen te worden.

Paragraaf 8 Vaststelling, intrekking en schorsing

Artikel 19

1. Binnen drie maanden na de in de goedgekeurde projectbeschrijving aangegeven einddatum van het project, verstrekt de uitvoerder een eindverslag en een financiële verantwoording van de totale projectkosten voorzien van een accountantsverklaring. De accountantsverklaring en de financiële verantwoording dienen te worden opgesteld overeenkomstig de onder artikel 16, onder a, bedoelde instructie.

2. De minister stelt mede aan de hand van de in het eerste lid, verstrekte bescheiden de bijdrage bedoeld in artikel 12, eerste lid, definitief vast. Hij stelt de definitief vastgestelde bijdrage betaalbaar onder aftrek van reeds uitbetaalde bedragen.

3. Voor zover de reeds uitgekeerde bedragen de in het eerste lid bedoelde bijdrage overschrijden zijn deze terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar.

4. De definitieve vaststelling van de bijdrage vindt niet plaats vanaf het moment waarop een verzoek tot verlening van surséance van betaling aan of faillissement van de uitvoerder is ingediend tot dat een maand na intrekking van de surséance is verstreken of op het verzoek tot faillietverklaring afwijzend is beslist.

Artikel 20

1. De beschikking tot verlening van de bijdrage kan, behoudens op verzoek van de uitvoerder of met diens instemming, worden ingetrokken of wat het verleende bedrag betreft worden gewijzigd en bij zodanige beschikking kan het definitieve aan de uitvoerder te verlenen bedrag op een lager dan het verleende bedrag dan wel op nihil worden gesteld, indien:

a. het project tussentijds zonder toestemming van de minister wordt beëindigd;

b. de uitvoerder zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt dat bij de beslissing op de aanvraag een andere beslissing zou zijn tot stand gekomen indien de juiste gegevens waren verstrekt;

c. de uitvoerder niet voldaan heeft aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

d. de uitvoerder failliet is verklaard, indien dit geschiedt voordat het definitieve bedrag van de bijdrage is vastgesteld. 2. De reeds uitgekeerde bedragen zijn bij intrekking van de beslissing geheel en bij wijziging van de beslissing gedeeltelijk terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar.

Paragraaf 9 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 21

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 1998.

Artikel 22

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Telematicatoepassingen in het Goederenvervoer over weg, rail of water.

Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 1 juni 1995. De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink.

Naar boven