Bijdrageregeling ICES-project kennisinfrastructuur transporttechnologie

14 februari 1995

.

Directoraat-Generaal van het vervoer

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Besluit:

§1. Algemeen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

ICES: Interdepartementale Commissie voor het Economische Structuurbeleid,

FES: Fonds Economische Structuur,

Minister: de Minister van Verkeer en Waterstaat,

Stichting: de Stichting Transporttech-nologie,

Centrum: het Centrum Transporttech-nologie,

Stuurgroep: de stuurgroep, bedoeld in de reglementen op grond van artikel 6.

Pilotprojecten: projecten die voldoen aan de criteria voor Public Private partnership en de criteria zoals deze staan omschreven in de Kadernotitie Publiek-Private Samenwerking in de kennisinfrastructuur (15/12/92). De Kadernotitie is bijlage 3 van de bijdrageregeling.

Criteria: criteria zoals die staan opgesomd in de Kadernotitie Publiek-Private Samenwerking in de Kennis- infrastructuur. Deze criteria worden gesteld aan alle activiteiten die in het kader van de bijdrageregeling worden uitgevoerd.

Public-Private Partnership: een samenwerkingsverband tussen publieke en private partijen waarbij gelijktijdige prestaties worden geleverd gericht op verschillende voorzieningen die tezamen een project uitmaken.

Participanten: participanten zijn ondernemingen en instellingen

– die zich verbonden hebben in de financiering van het pilotproject bij te dragen door het beschikbaar stellen van geldmiddelen en/of deskundige assistentie, en

– die ten tijde van de vaststelling van de reglementen van de pilotprojecten als zodanig zijn aangemerkt of later met instemming van de stuurgroep en onder door deze te stellen voorwaarden als participanten in het pilotproject zijn toegetreden.

Artikel 2

De bijdrageregeling kennisinfrastructuur Transporttechnologie richt zich op versterking van de kennisinfrastructuur in de transport- en distributiesector, door het verlenen van middelen voor de bekostiging van de Stichting en van projecten die deel uitmaken van het programma, bedoeld in artikel 8.

Artikel 3

Voor de uitvoering van deze regeling is f 35 miljoen beschikbaar, onder voorbehoud dat de begrotingswetgever beschikbaarstelling van de middelen goedkeurt.

§2. Organisatie en werkwijze

Artikel 4

De Stichting is belast met de uitvoering van deze regeling, overeenkomstig de bij deze regeling als bijlage gevoegde statuten en met inachtneming van deze regeling.

Artikel 5

De Stichting heeft tot taak:

1. Het management van het programma van pilotprojecten die in het kader van de bijdrageregeling worden uitgevoerd.

2. Het instellen en managen van het Centrum Transporttechnologie.

Het Centrum heeft met name de volgende taken:

a. permanent platform – Het Centrum fungeert als permanent platform voor uitwisseling tussen deelnemers, zowel uit de publieke als uit de private sector, van transporttechnologische kennis;

b. verspreider van transporttechnologische kennis – Het Centrum is verantwoordelijk voor de verspreiding van transporttechnologische kennis, in algemene zin, en in het bijzonder voor zover die in het kader van het project Transporttechnologie is vergaard met als oogmerk het versterken van de transport- en distributiesector als geheel;

c. programmabureau – Het Centrum is belast met het operationele toezicht op de uitvoering van projecten behorende tot het zogenaamde ICES-project Transporttechnologie die vallen binnen het kader van de activiteiten van de Stichting en haar deelnemers;

d. generator van nieuwe initiatieven – Het Centrum bevordert nieuwe initiatieven die, in aansluiting op sub b genoemde projecten, tot nieuwe gezamenlijke onderzoeks- en projectvoorstellen kunnen leiden.

Artikel 6

De Stichting stelt projectreglementen vast die het kader bepalen waarin de pilot-projecten worden uitgevoerd. In de reglementen zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van: de doelstelling en beoogd resultat van het project, de doorlooptijd en fasering, de projectorganisatie, de stuurgroep, de projectdirecteur, participanten, projectbegroting en jaarrekening, onderzoeksresultaten, en beëindiging van het project. De projectreglementen worden gelijktijdig met de vaststelling van de bijdrageregeling van kracht. De reglementen van de pilotprojecten zijn bijlage 2 van de bijdrageregeling.

Artikel 7

De Stichting verstrekt een lijst van participanten in de pilotprojecten met de daaraan verbonden bijdragen aan de Minister.

Artikel 8

1. Het programma dat met de middelen uit de bijdrageregeling zal worden uitgevoerd, onderscheidt de volgende thema's en bijbehorende pilotprojecten:

a. 'optimaliseren van containertransport' met de pilot-projecten 'Incomaas' en 'Combi Road'

b. 'optimaliseren van logistieke systemen door middel van informatietechnologie' met het pilot-project 'Smart Card'

c. 'benutting van fysieke infrastructuur' met het pilot-project 'Stiller Trein-

verkeer'

d. 'beheersing goederenstromen' met het pilot-project 'Veredeling';

2. De Stichting kan in het kader van deze thema's nieuwe projecten voor bekostiging voordragen.

Artikel 9

De Stichting stelt de Minister in de gelegenheid een waarnemer aan te wijzen, die op gelijke wijze als de leden van het algemeen bestuur van de Stichting voor bestuursvergaderingen wordt uitgenodigd, bestuursstukken ontvangt en aan het overleg in de vergaderingen van het algemeen bestuur deelneemt, zij het slechts met adviserende stem.

Artikel 10

De Stichting verstrekt de in artikel 9 bedoelde waarnemer op zijn verzoek alle mondelinge en schriftelijke informatie over de gang van zaken in de Stichting en de in stichtingsverband uitgevoerde pilotprojecten.

Artikel 11

Statutenwijziging en ontbinding van de Stichting, alsmede vaststelling, wijziging en intrekking van de reglementen van de Stichting, behoeven de goedkeuring van de Minister.

Artikel 12

Ingeval van wijziging van statuten of reglementen maakt de Minister de gewijzigde statuten of reglementen bekend door ter inzagelegging ten kantore van de Directeur-Generaal voor het Vervoer en doet daarvan mededeling in de Staatscourant.

§3. Bijdrageregeling en medefinanciering door derden

Artikel 13

De bijdrage op grond van deze regeling voor pilotprojecten bedraagt ten hoogste tweederde van de kosten. De bijdrage aan de Stichting ten behoeve van het Centrum bedraagt in de periode 1994 t/m 1996 ten hoogste 100% van de kosten, in de periode 1997–1998 ten hoogste 331/3%.

Artikel 14

1. De bijdragen worden in de periode 1994 tot en met 1998 gefaseerd aan de Stichting toegekend na goedkeuring door de Minister van de jaarbegroting voor het desbetreffende jaar met bijbehorende activiteitenplan en meerjarenbegroting voor de komende jaren, overeenkomstig paragraaf 4.

2. Alvorens het activiteitenplan goed te keuren kan de Minister de Stichting verzoeken als gevolg van nieuwe ontwikkelingen op het terrein van transporttechnologie het activiteitenplan aan te passen.

Artikel 15

De jaarbegrotingen voor de jaren 1994 en 1995 met bijbehorend activiteitenplan met meerjarenbegroting zijn met de vaststelling van dit besluit goedgekeurd.

Artikel 16

De toegekende bijdragen worden door de Stichting in overeenstemming met de door de Minister goedgekeurde jaarbegroting beschikbaar gesteld voor de financiering van het Centrum en voor de uitvoering van pilotprojecten.

Artikel 17

De Minister betaalt aan de Stichting in februari van elk jaar 60% van de toegekende bijdrage voor het desbetreffende jaar. Op basis van een tussenrapportage, waarin de realisatie tot 30 september van het lopende jaar wordt aangegeven alsmede een prognose tot het eind van het lopende jaar, zijn opgenomen wordt het eerder gedane voorschot aangevuld met 90% van de kasbehoefte volgens de prognose over de resterende drie maanden. De resterende 10% volgt bij de afrekening en accountantsverklaring in april het jaar daarop. Bij de bijdragetoekenning wordt rekening gehouden met de procentuele verdeling zoals aangegeven in artikel 13.

Artikel 18

Bij de toekenning van bijdragen uit hoofde van de ICES-investeringsimpuls is ervan uitgegaan dat het aandeel van derden in de financiering van elk van de pilot-projecten procentueel ten minste gelijk is aan het percentage waarnaar in artikel 13 voor het desbetreffende pilot-project als procentueel aandeel van derden wordt gerefereerd. Mocht na afloop van enig boekjaar blijken dat in dat jaar of voorgaande jaren het aandeel van derden in de financiering van een pilotproject lager is geweest, dan eenderde van de kosten, dan is de Minister bevoegd de bijdragen ten behoeve van dat project in de daaropvolgende jaren zodanig aan te passen dat de procentuele verhouding tussen de bijdrage en het aandeel van derden in de financiering van het desbetreffende pilotproject twee staat tot een bedraagt.

Artikel 19

Indien na afloop van een boekjaar ten aanzien van het Centrum of een of meer pilotprojecten de uitgaven minder blijken te bedragen dan de begrote kosten, dan blijft het daarmee gemoeide, naar evenredigheid t.o.v. de bijdrage van derden, te bepalen deel van de toegekende bijdrage voor komende jaren beschikbaar voor het Centrum respectievelijk desbetreffende pilotprojecten.

Artikel 20

In geval van structurele onderbesteding binnen het kader van het Centrum dan wel een van de pilotprojecten, beslist het stichtingsbestuur over alternatieve aanwendingsmogelijkheden, binnen de randvoorwaarden zoals vastgelegd in de statuten van de Stichting en in de 'Kadernotitie publiek-private samenwerking in de kennisinfrastructuur' van 15 december 1992, en in overeenstemming met de door de ICES vastgestelde maximale omvang van de bijdrage voor het project Transporttechnologie.

§4. Planning en begroting

Artikel 21

De Stichting stelt jaarlijks voor het komende kalenderjaar een begroting met activiteitenplan op, gespecificeerd naar Centrum en pilotprojecten, en legt deze begroting met het bijbehorende activiteitenplan in februari aan de Minister voor. De begroting en het activiteitenplan worden opgesteld volgens de normen van het maatschappelijk verkeer en dienen het vereiste inzicht te geven. Bij de begroting worden de meerjarige kaseffecten aangegeven in een (eventueel ten opzichte van de vorige begroting bijgestelde) meerjarenbegroting.

Artikel 22

De meerjarenbegroting en de begroting voor het komende kalenderjaar wordt gedifferentieerd naar materiële en immateriële investeringen.

Artikel 23

De investeringen ten behoeve van de uitvoering van de pilot-projecten en het Centrum beslaan ten hoogste 93% van het totale jaarbudget. Ten behoeve van de bedrijfsvoering geldt een maximum van 7% van de totale investeringen.

Artikel 24

1. Onder materiële investeringen wordt verstaan:

a. uitgaven voor (aanschaf van) apparatuur, software, gebouwen, inventaris, transportmiddelen etc., en

b. uitgaven die betrekking hebben op grondstoffen/materialen en dergelijke welke verbruikt worden bij de onderzoeksprogramma's.

2. Immateriële investeringen hebben betrekking op loonkosten die voortkomen uit:

a. onderzoeksprogramma's

b. secretariële taken en managementtaken.

Artikel 25

Voor beide soorten investeringen wordt in de begroting tevens de dekking aangegeven met inbegrip van private bijdragen en overige publieke bijdragen (begrotingsmiddelen, eigen middelen van publieke instellingen, eventuele bijdragen uit internationale fondsen).

Artikel 26

De Stichting geeft in de begroting aan binnen welke onderwijs- en onderzoeksinstellingen de investeringen neerslaan.

§5. Verantwoording

Artikel 27

De Stichting brengt twee maal per jaar verslag uit van haar activiteiten:

a. Een tussentijdse financiële rapportage, die de stand van de feitelijke uitgaven in het lopende jaar per 30 september weergeeft, dient aan de Minister te worden voorgelegd uiterlijk op 10 oktober van dat jaar. Dit overzicht gaat, voor zover van toepassing, vergezeld van een verslag van de realisatie van de tot dan toe gemaakte kosten en een prognose van de nog te maken kosten voor het onderhavige boekjaar en inzicht te verschaffen in de verdeling, bedoeld in artikel 11, en

b. Een inhoudelijk en financieel verslag over het voorgaande kalenderjaar, overeenkomstig artikel 28.

Artikel 28

De Stichting brengt jaarlijks, conform een door de Minister verstrekt model, over het voorgaande kalenderjaar een geïntegreerde inhoudelijke en financiële rapportage uit, gespecificeerd naar de activiteiten van het Centrum en de activiteiten ter uitvoering van de respectieve pilot-projecten en voorzien van het controlerapport van een registeraccountant.

Artikel 29

De inhoudelijke rapportage geeft enerzijds inzicht in de gedurende het voorgaande jaar ondernomen activiteiten van het Centrum en de activiteiten ter uitvoering van de respectievelijke pilotprojecten. Anderzijds geeft het verslag inzicht in de mate waarin de ondernomen activiteiten hebben bijgedragen aan versterking van de kennisinfrastructuur. Het gaat hierbij om de volgende aandachtspunten:

a. In hoeverre leiden de respectieve activiteiten van de Stichting tot een daadwerkelijke versterking van de kennisinfrastructuur?

b. In hoeverre is een blijvend effect van de samenwerking tussen het publieke onderwijs- en onderzoeksbestel en het betrokken bedrijfsleven aannemelijk?

c. In hoeverre leiden de respectieve activiteiten van de Stichting tot een versterking van de economische structuur?

d. Welke synergetische effecten van de publiek-private samenwerking in het kader van de Stichting kunnen aannemelijk worden gemaakt?

e. Wat is de omvang van de financiële en inhoudelijke commitments van de betrokken partijen, en hoe verloopt de samenwerking tussen de participanten?

f. Hoe wordt omgegaan met de verspreiding en eventuele bescherming van kennis, en hoe open zijn de samenwerkingsverbanden?

Artikel 30

1. De financiële rapportage bevat in ieder geval de volgende elementen:

a. Inkomsten, nader te verdelen in:

1. rijksoverheidsbijdrage (ICES-bijdrage en eventuele departementale bijdrage),

2. bijdragen van private partijen, in geld en natura,

3. bijdragen van onderwijs- en onderzoeksinstellingen, in geld en in natura.

b. Uitgaven, uitgesplitst naar:

1. materiële investeringen

2. immateriële investeringen.

2. De financiële rapportage dient te voldoen aan de eisen van financieel beheer zoals die bij de Rijksoverheid gelden. Dit houdt tevens in dat de stichting ingediende declaraties dient te toetsen op rechtmatigheid.

Artikel 31

Voor participanten in de pilotprojecten die voor een bedrag hoger dan

f 250.000 bij de Stichting declareren is een aparte accountantsverklaring overeenkomstig een door de Minister opgesteld controleprotocol verschuldigd. Deze verklaring dient inzicht te verschaffen in de juistheid van de gedeclareerde bedragen.

Artikel 32

De Stichting legt de jaarrapportage vóór 10 januari van elk jaar aan de Minister voor. De accountantsrapportage dient voor 1 april van dat zelfde jaar aan de Minister te worden aangeboden. Aansluitend, binnen 1 maand na aanbieding van het accountantsrapport zal verrekening plaatsvinden van het saldo over het afgeronde uitvoeringsjaar.

Artikel 33

Het Ministerie zal periodiek de uitvoering en de resultaten van deze regeling evalueren. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie kan de Minister de regeling aanpassen.

Artikel 34

Indien de Stichting in strijd heeft gehandeld met deze regeling, kan de Minister de toegekende bijdrage verlagen en het daarmee gemoeide bedrag terugvorderen of in mindering brengen op de bijdrage voor het komende jaar.

Artikel 35

De Minister zal de jaarrapportage, al dan niet bijgesteld of aangevuld, ter toetsing voorleggen aan de ICES. De ICES kan zich voor deze toetsing laten bijstaan door een onafhankelijke, deskundige partij. De Stichting is in dit verband gehouden deze deskundige partij alle informatie te verschaffen die de deskundige partij voor de toetsing van het project relevant acht.

§6. Inwerkingtreding

Artikel 36

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1994. De regeling vervalt met ingang van 1 januari 1999.

Deze regeling zal met uitzondering van de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst. De bijlagen worden ter inzage gelegd ten kantore van de Directeur-Generaal voor het Vervoer.

's-Gravenhage, 14 februari 1995.
De minister van Verkeer en Waterstaat,
Voor deze,
B. Westerduin, directeur-generaal voor het Vervoer.

Naar boven