Handel in Bouwmaterialen

Vervroegde Uittreding 1995/1999

Verbindendverklaring CAO-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST INZAKE VERVROEGDE UITTREDING VOOR DE HANDEL IN BOUWMATERIALEN

8150

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelezen het verzoek van de Stichting Vervroegde Uittreding voor de Handel in Bouwmaterialen (VUHIB) namens de Vereniging van Handelaren in Bouwmaterialen in Nederland als partij te ener zijde en mede namens de FNV Dienstenbond, de Dienstenbond CNV en de Unie BLHP, vakbond voor administratief, technisch en commercieel personeel als partijen te anderer zijde bij de collectieve arbeidsovereenkomst inzake Vervroegde Uittreding voor de Handel in Bouwmaterialen, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Overwegende,

dat genoemde collectieve arbeidsovereenkomst op 1 januari 1995 in werking treedt;

dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Nederlandse Staatscourant;

dat naar aanleiding van dit verzoek geen schriftelijke bezwaren zijn ingebracht;

dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen;

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Gezien het advies van de Stichting van de Arbeid;

Besluit:

I. Trekt in zijn besluit van 3 december 1993 (Stcrt. 1993, nr. 236), voor zover daarin werd overgegaan tot het algemeen verbindend verklaren van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst inzake Vervroegde Uittreding voor de Handel in Bouwmaterialen met bijbehorende Statuten en het Reglement van de Stichting Vervroegde Uittreding voor de Handel in Bouwmaterialen, zulks met inachtneming van hetgeen onder IV en V is bepaald;

II. Verklaart algemeen verbindend tot en met 31 december 1999 (en voor zover het betreft artikel 3 van de collectieve arbeidsovereenkomst alsmede de artikelen 2 en 3 van het bijbehorende Reglement van de Stichting Vervroegde Uittreding voor de Handel in Bouwmaterialen tot en met 31 december 1995) de navolgende bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst inzake Vervroegde Uittreding alsmede de daarbij behorende Statuten en het Reglement van de Stichting Vervroegde Uittreding voor de Handel in Bouwmaterialen, zulks met inachtneming van hetgeen onder III, IV en V is bepaald:

Artikel 1 Definities

  • 1. Onder werkgever wordt verstaan:

    • a. de door een natuurlijke- of rechtspersoon gedreven onderneming of afdeling daarvan welke zich uitsluitend of in hoofdzaak bezig houdt met de groothandel in bouwmaterialen en aanverwante artikelen met dien verstande dat de omzet van bouwmaterialen ten minste 1/3 van de totale handelsomzet van de onderneming of afdeling daarvan moet bedragen.

    • b. de onderneming die in organisatorisch verband deel uitmaakt van de onder a. bedoelde groothandel en zich uitsluitend of in hoofdzaak bezig houdt met de verkoop en levering van bouwmaterialen en aanverwante artikelen in een bouwmarkt of showroom aan bedrijfsmatige c.q. particuliere afnemers, met dien verstande dat de omzet van de bouwmaterialen ten minste 1/3 van de totale handelsomzet van de onderneming of afdeling daarvan moet bedragen.

    • Deze cao is niet van toepassing indien de detailhandelsomzet in inbouwkeukens, losse keukenkasten en -blokken met bijbehorende inbouwapparatuur, alsmede het daarmee samenhangende uitoefenen van werkzaamheden van technische en dienstverlenende aard meer bedraagt dan de helft van de totale handelsomzet van de onderneming of afdeling daarvan.

  • 2. Onder werknemer wordt verstaan: Iedere mannelijke of vrouwelijke werknemer in dienst bij de in lid 1 bedoelde werkgever, met uitzondering van de niet (langer) voor de verplichte werknemersverzekeringen verzekerde directeurengrootaandeelhouder van een N.V. of een B.V. hun echtgeno(o)t(e) en familieleden die evenmin in vorenbedoelde zin verzekerd zijn.

  • 3. Verder zijn in deze VUHIB-C.A.O. de definities van toepassing als geformuleerd in het Uitvoeringsreglement.

Artikel 2 Werkingssfeer

  • 1. De bepalingen van deze VUHIB-C.A.O. zijn van toepassing op alle werkgevers en werknemers, als bedoeld in artikel 1, Definities.

  • 2. Nadere omschrijving van hetgeen bedoeld wordt met enkele begrippen in de definitie van werkgever (artikel 1, Definities, lid 1, sub a en b).

    • A. Onder groothandel wordt verstaan de bedrijfsuitoefening waarbij de onderneming voor eigen rekening en risico goederen betrekt, naar behoefte in voorraad houdt en verkoopt aan bedrijfsmatige verbruikers c.q. verwerkers, dan wel groot- of klein-handelaren. Deze goederen kunnen worden verkocht in dezelfde staat of na in de groothandel gebruikelijke installatie, verwerking, behandeling of verpakking. Daarbij wordt onder bedrijfsmatig verbruiken of verwerken verstaan het gebruik als input van te leveren goederen en/of diensten.

    • B. Onder in hoofdzaak wordt verstaan:

      • a. Een onderneming of afdeling daarvan wordt geacht zich in hoofdzaak bezig te houden met de groothandel in bouwmaterialen en aanverwante artikelen indien het daarbij betrokken percentage werkuren hoger is dan 50.

      • b. In het geval het niet mogelijk is te bepalen dat het onder a. bedoelde percentage hoger is dan 50 zal de omzet in bouwmaterialen en aanverwante artikelen bepalend zijn.

      • Indien deze omzet 2/3 of meer bedraagt van de totale omzet van de onderneming of afdeling daarvan wordt de onderneming of afdeling daarvan geacht zich in hoofdzaak bezig te houden met de handel in bouwmaterialen en aanverwante artikelen.

      • c. Indien de omzet in bouwmaterialen en aanverwante artikelen minder bedraagt dan 2/3 van de totale omzet van de onderneming of afdeling daarvan is deze VUHIB-C.A.O. van toepassing voor zover geen andere C.A.O. of regeling door of namens een bevoegd publiekrechtelijk orgaan de toepassing van die C.A.O. of regeling opeist.

    • C. Een organisatorisch verband kan onder andere bestaan in de gevallen zoals bepaald in de artikelen 24a tot en met 24c van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

    • D. Onder bouwmaterialen wordt verstaan:

      • 1. Grove bouwmaterialen

        • Grof bouw-aardewerk, bijvoorbeeld: straatsteen, metselsteen, lateien e.d.; vloerelementen; vuurvaste steen; dakpannen en hulpstukken; plavuizen; kannen-, gres- en draineerbuizen; schoorsteenblokken, -elementen en -potten; steengaas; zuurvast- en gresmateriaal voor trap-, raam- en gevelbekleding; stalartikelen; gres- en dergelijk bouwaardewerk;

        • de voor metselsteen ontwikkelde alternatieven in de vorm van blokken, platen, elementen en dergelijke;

        • cement- en betonwaren, bijvoorbeeld: tegels; dakpannen en hulpstukken; buizen; putten en ringen; roosters; prefabvloeren en -elementen e.d.; gasbetonartikelen; sierbeton.

      • 2. Afbouwmaterialen

        • Fijn bouw-aardewerk, bijvoorbeeld: wand- en vloertegels; splijttegels; badceltegels en -stenen; raam-dorpelstenen; muur-, gevel- en balkonafdekstenen; vloer- en wandplaten; verglaasd en onverglaasd fijn bouwaardewerk; mozaïekwerk;

        • natuursteen, bijvoorbeeld: basalt-, kwartsiet en leisteentegels; dakleien, kalksteen (waaronder travertintegels, -platen), hardsteen, marmer, zandsteen (flagstonens voor tuinen),

        • tufsteen, serpentinoplaten.

      • 3. Bouwplaten

        • Bouwplaten gebonden met gips, cement, kalk of magnesiet, bijvoorbeeld: gipskartonplaten; gipsplaten; asbestcementplaten; houtwolcementplaten; vlasvezelplaten; vlasvezelcementplaten; houtspaancementplaten, houtwolmagnesietplaten;

        • andere bouwplaten, bijvoorbeeld: kunsthars gebonden houtwolplaten; stroplaten; rietplaten; spaanplaten; hard- en zachtboard; meubelplaten; triplex; stalen vloer-, wand-, gevel- en dakplaten.

      • 4. Isolatiematerialen in de vorm van platen, dekens, schalen, korrels enz.

      • 5. Kunststoffen in de vorm van foliën, schuimen, buizen, goten, platen, diversen (waaronder koepels, lichtstraten, ontluchtingskappen).

      • 6. Bindmiddelen, mortels en morteltoeslagen, bijvoorbeeld:

        • cement, en verder al die bindmiddelen welke met de naam „cement" op de Nederlandse markt worden gebracht, zoals: aluminiumcement, marmercement, bitumineuze cement, metaalcement, vuurvaste species;

        • kalk: kluitkalk, poederkalk, schelpkalk, schelpkalkbloem, gebluste of gegoten kalk, carbidkalk, traskalk en dergelijke kalksoorten en mengsels.

        • gips: stukadoorgips, model- of vormgips en dergelijke soorten;

        • mortels: cementmortels, betonmortels, kalkmortels, kant en klaar mortels, kunsthars- en andere mortels;

        • morteltoeslagen: natuur- en kunstpuzzolanen, tras, kieselguhr, hoogovenslakkenmeel, baksteenpoeders en dergelijke;

        • gebroken basalt, porfiersplit, gebroken grint, bims, metsel- en betonzand; vormzand, grint, grintzand, filtergrint en dergelijke.

      • 7. Chemische preparaten

      • Vochtwerende en waterdichte preparaten; verhardingsmiddelen en kleurmiddelen voor cement- en betonmortels; plastificeerders, versnellers en vertragers; ontkistingsmiddelen; brandwerende middelen; houtbeschermings(conserverings)middelen; bescherming tegen corrosie van metalen; zuurvaste kitten.

      • 8. Diverse bouwmaterialen

      • Glazen bouwstenen en -tegels; glasmozaïek en dergelijke; produkten voor de afwerking van wanden; plafond-, wand- en vloersystemen, niet eerder genoemd; ribbenstrek; (plat-)dakbedekkingsmaterialen en hulpstoffen.

    • E. Onder aanverwante artikelen wordt verstaan:

      • gereed- of halfprodukten voor de bouw, zoals: ramen, kozijnen en vensters; binnen- en buitendeuren; garagedeuren;

      • openhaarden en bijbehorende materialen, alsmede accessoires;

      • sanitaire produkten, zoals: wastafels, closetpotten, douchebakken, baden, scheidingswanden en andere accessoires behorende bij sanitaire inrichtingen;

      • inbouwkeukens, losse keukenkasten en -blokken met bijbehorende inbouwapparatuur;

      • gereedschappen die nodig zijn voor het aanbrengen of samenvoegen van bouwmaterialen en aanverwante artikelen;

      • materialen die kunnen dienen als afscheiding tussen woningen of als windkering.

Artikel 3 Vrijwillige uittreding

Gerechtigd tot vervroegde uittreding volgens de bepalingen van het uitvoeringsreglement zijn:

  • a. Werknemers, van 60 jaar en ouder.

  • b. Werknemers van 58 en 59 jaar, mits zij in de periode voorafgaand aan de vervroegde uittreding ten minste 40 jaar aantoonbaar in dienst zijn geweest bij één of meer werkgevers als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van deze VUHIB-C.A.O.

Artikel 4 Uitvoering van de regeling

Voor de uitvoering van de regeling is de Stichting VUHIB opgericht. Deze Stichting heeft krachtens statuten het geldelijk en administratief beheer – onder verantwoordelijkheid van het bestuur – opgedragen aan PVF Nederland N.V. te Amsterdam. De uitvoering geschiedt volgens de statuten en het uitvoerings-reglement van de Stichting VUHIB, die aan deze overeenkomst zijn gehecht en geacht worden daarvan deel uit te maken.

Artikel 5 Financiering

  • 1. Ter financiering van de VUHIB-regeling is de werkgever, jaarlijks een bijdrage verschuldigd van 4,8% van het heffingsloon. Het heffingsloon is gelijk aan het voor de onderneming van de werkgever geldende brutoloon SV voor het betreffende kalenderjaar tot maximaal 1.5 x het maximum-dagloon voor de premieheffing ingevolge de Ziektewet, herleid tot een jaarbedrag, dat geldt voor de onderneming van de werkgever.

  • Tot dit heffingsloon wordt ook gerekend het loon van de niet (meer) voor de werknemersverzekeringen verzekerde directeur/grootaandeelhouder van een NV of BV, zijn/haar echtgeno(o)t(e) en familieleden, dat mede in aanmerking zou zijn genomen als bedoelde verplichte verzekeringen voor hen zouden gelden. De werkgever dient de in de vorige volzin bedoelde loongegevens te vermelden op de verzamelloonstaat.

  • 2. De werkgever is verplicht deze bijdrage aan de Stichting te voldoen door betaling van de door de administrateur – PVF Nederland N.V. te Amsterdam – uit te brengen premienota en wel zonder inhouding op het loon van de werknemer.

  • 3. Voor de kosten, verbonden aan de uitvoering van de VUHIB-regeling geldt in principe de volgende verdeelsleutel:

  • de helft ten laste van de werkgever;

  • de helft ten laste van de werknemer.

  • 4. De werkgever en werknemers zijn verplicht de inlichtingen te verschaffen die de stichting noodzakelijk acht voor een goede uitvoering van de regeling. Indien de werkgever of de werknemers, ook na aanmaning niet aan deze verplichting voldoen, dan is de Stichting bevoegd bedoelde gegevens naar beste weten vast te stellen.

BIJLAGE I

STATUTEN

STICHTING VERVROEGDE UITTREDING VOOR DE HANDEL IN BOUWMATERIALEN (VUHIB)

Artikel 1 Naam en zetel

De stichting draagt de naam Stichting Vervroegde Uittreding voor de Handel in Bouwmaterialen (VUHIB), verder te noemen de stichting.

De stichting is gevestigd te Amsterdam.

Artikel 2 Doel

Het doel van de stichting is om aan werknemers, die gebruik maken van de in de collectieve arbeidsovereenkomst inzake vervroegde uittreding voor de handel in bouwmaterialen geboden mogelijkheid om vervroegd uit het arbeidsproces te treden, de daarvoor bij reglement vast te stellen uitkeringen te doen.

Artikel 2A Vrijwillige aansluiting

Het bestuur van de stichting is – te zijner beoordeling en onder nader te stellen voorwaarden – bevoegd tot het sluiten van overeenkomsten tot vrijwillige aansluiting met:

  • a. werkgevers in de zin van de in artikel 2 genoemde collectieve arbeidsovereenkomst ten behoeve van werknemers die niet onder genoemde collectieve arbeidsovereenkomst vallen;

  • b.

    • werkgevers wier onderneming gelieerd is aan een onderneming die de groothandel in bouwmaterialen en aanverwante artikelen uitoefent ten behoeve van zijn werknemers, dan wel

    • werkgevers wier onderneming een bedrijf uitoefent dat verwant is aan genoemde groothandel ten behoeve van zijn werknemers;

  • c.

    • werkgevers – zijnde een N.V. of B.V. – als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Collectieve Arbeidsovereenkomst inzake Vervroegde Uittreding voor de Handel in Bouwmaterialen, dan wel

    • werkgevers – zijnde een N.V. of B.V. – als bedoeld onder a ten behoeve van de niet (langer) ingevolge de verplichte werknemersverzekeringen verzekerde directeuren-grootaandeelhouder van deze werkgevers, alsmede zijn/haar echtgeno(o)t(e) en familieleden die evenmin in bovenbedoelde zin zijn verzekerd en in dienst zijn van deze werkgever.

Artikel 3 Financiële middelen

De financiële middelen van de stichting bestaan uit:

  • 1. de door werkgevers te storten bijdragen als bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst;

  • 2. de te kweken rente;

  • 3. andere baten.

Artikel 4 Bestuur

  • 1. Het bestuur van de stichting bestaat uit acht leden, waarvan worden aangewezen

    • vier leden door de Vereniging van Handelaren in Bouwmaterialen in Nederland, gevestigd te Amsterdam;

    • twee leden door de FNV Dienstenbond, gevestigd te Woerden;

    • één lid door de Dienstenbond CNV, gevestigd te Amsterdam en

    • één lid door de Unie BLHP, Vakbond voor administratief, technisch en commercieel personeel, gevestigd te Houten.

  • 2. De genoemde organisaties benoemen voor elk bestuurslid een plaatsvervangend lid dat zitting zal nemen in het bestuur bij verhindering van het zittend bestuurslid.

  • 3. De leden en plaatsvervangende leden worden voor onbepaalde tijd aangewezen.

  • 4. De in lid 1 genoemde organisaties hebben te allen tijde het recht de door haar aangewezen bestuursleden en plaatsvervangende bestuursleden te vervangen door anderen.

  • 5. Het bestuurslidmaatschap eindigt door:

    • a. bedanken;

    • b. vervanging overeenkomstig het bepaalde in lid 4 van dit artikel.

Artikel 5 Bevoegdheden van het bestuur

  • 1. Het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter, een sekretaris, een plaatsvervangend voorzitter en een plaatsvervangend sekretaris.

  • 2. De funkties van voorzitter en plaatsvervangend voorzitter worden in de even kalenderjaren vervuld door werkgeversleden en in de oneven kalenderjaren door werknemersleden. Omgekeerd worden de funkties van sekretaris en plaatsvervangend sekretaris in de oneven kalenderjaren vervuld door werkgeversleden en in de even kalenderjaren door werknemersleden.

  • 3. De voorzitter en de sekretaris vertegenwoordigen gezamenlijk de stichting in en buiten rechte. Bij ontstentenis of belet van de voorzitter respektievelijk de sekretaris treedt in zijn plaats de plaatsvervangende voorzitter respektievelijk de plaatsvervangende sekretaris op.

  • 4. Het bestuur draagt zorg voor de uitvoering van de statuten en het reglement van de stichting. Het is bevoegd tot alle daden van beheer en beschikking binnen de kring van de doelstelling van de stichting.

  • 5. Het administratief en geldelijk beheer wordt onder verantwoordelijkheid van het bestuur en met inachtneming van een door het bestuur vastgestelde instruktie gevoerd door een door het bestuur tot wederopzegging benoemde administrateur.

  • 6. Het bestuur draagt zorg dat de gelden op solide wijze worden belegd.

  • 7. Het bestuur is bevoegd tot het sluiten van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registratiegoederen.

Artikel 6 Vergaderingen

  • 1. Het bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter of ten minste twee bestuursleden dit nodig achten.

  • 2. De wijze en termijn van oproeping worden bij bestuursbesluit geregeld.

  • 3. Bestuursleden genieten als zodanig geen bezoldiging. Wel worden de reis- en verblijfkosten, door hen in hun funktie gemaakt, vergoed, terwijl ook vacatiegeld wordt toegekend.

  • 4. Indien door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de wens daartoe te kennen wordt gegeven, wordt in overleg tussen het bestuur van de stichting en de Minister een waarnemer toegelaten. Waarnemers zijn gerechtigd tot het bijwonen van alle bestuursvergaderingen en ontvangen alle voor bestuursleden bestemde stukken.

Artikel 7 Besluitvorming

  • 1. Het bestuur kan geen besluiten nemen indien niet ten minste twee van de door de werkgeversorganisaties aangewezen bestuursleden en twee van de door de werknemersorganisaties aangewezen bestuursleden, als genoemd in artikel 4, aanwezig zijn.

  • 2. De besluiten van het bestuur worden, voor zover in deze statuten niet anders is bepaald, genomen bij meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen. Blanko stemmen en stemmen van onwaarde worden als niet uitgebrachte stemmen beschouwd. Elk werkgeverslid heeft evenveel stemmen als het aantal aanwezige werknemersleden. Elk werknemerslid heeft evenveel stemmen als het aantal aanwezige werkgeversleden.

  • 3. Bij staking van stemmen wordt het voorstel in de volgende vergadering opnieuw aan de orde gesteld. Staken de stemmen dan opnieuw, dan wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

  • 4. Over zaken wordt mondeling, over personen schriftelijk gestemd. Het bestuur is evenwel bevoegd, indien de meerderheid daartoe besluit, de stemming op een andere wijze te houden.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in de voorgaande leden kan besluitvorming door het bestuur ook schriftelijk tot stand komen, mits alle bestuursleden hun stem uitbrengen. Het bepaalde in de voorgaande leden is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat bij staking van stemmen het voorstel in de eerstkomende vergadering aan de orde wordt gesteld.

Artikel 8 Verantwoording en boekjaar

  • 1. Het bestuur stelt jaarlijks een begroting op van de te verwachten baten en lasten in het volgende boekjaar.

  • 2. Jaarlijks na afloop van het boekjaar stelt het bestuur een door een registeraccountant gekontroleerde balans, rekening van lasten en baten en verslag over de toestand van de stichting vast. Ten blijke van de vaststelling worden deze stukken door de voorzitter en de sekretaris van de stichting ondertekend.

  • 3. De in het vorige lid bedoelde accountant wordt door het bestuur benoemd.

  • 4. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 5. De in het tweede lid bedoelde stukken worden ter inzage voor de bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers neergelegd:

    • a. ten kantore van de stichting;

    • b. op één of meer door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.

De in het tweede lid bedoelde stukken worden op aanvraag aan de bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen vergoeding van de daaraan verbonden kosten.

Artikel 9 Beheer geldmiddelen

  • 1. Voor zover gelden van de stichting voor belegging beschikbaar zijn, worden deze gelden door het bestuur belegd, met inachtneming van in redelijkheid daaraan te stellen eisen van liquiditeit, rendement en risicoverdeling.

  • 2. Gerede gelden worden in rekening courant gestort bij de administrateur. De titels betreffende geldleningen op onderhandse schuldbekentenis worden bewaard in de kluis van de administrateur.

  • 3. Effekten en andere geldswaardige papieren worden zoveel mogelijk in bewaring gegeven bij algemene handelsbanken.

  • 4. Het bestuur zal de kosten van beheer van de geldmiddelen en de wijze van verrekening van die kosten vaststellen.

Artikel 10 Statutenwijziging en ontbinding

  • 1. Besluiten tot wijziging van de statuten, respektievelijk ontbinding van de stichting, kunnen slechts worden genomen met algemene stemmen in een vergadering waarin ten minste zes bestuursleden aanwezig zijn.

  • 2. Het ontbindingsbesluit duidt tevens de bestemming van een eventueel batig saldo van de vereffening aan. Deze bestemming zal zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met het doel van de stichting.

Artikel 11 Reglement

  • 1. Het bestuur stelt een reglement vast. De bepalingen van het reglement mogen niet in strijd zijn met deze statuten.

  • 2. Ten aanzien van besluiten tot vaststelling of wijziging van het reglement is het bepaalde in artikel 10, eerste lid van toepassing.

Artikel 12 Deponering bij de griffie van het kantongerecht

De in statuten en reglement aangebrachte wijzigingen zullen eerst in werking treden als een door het bestuur ondertekend volledig exemplaar van die stukken onderscheidenlijk de wijzigingen daarin voor een ieder ter inzage is neergelegd ter griffie van het kantongerecht te Amsterdam.

Artikel 13 Slotbepaling

In alle gevallen waarin de statuten niet voorzien beslist het bestuur.

Artikel 14 Overgangsbepaling

Het eerste boekjaar loopt van de datum van oprichting van de stichting tot en met eenendertig december negentienhonderd tachtig.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze statuten zijn op één januari negentienhonderd tachtig in werking getreden en zijn laatstelijk gewijzigd op 10 mei 1984.

BIJLAGE II

REGLEMENT STICHTING VERVROEGDE UITTREDING VOOR DE HANDEL IN BOUWMATERIALEN (VUHIB)

Artikel 1 Definities

  • 1. C.A.O.: de C.A.O. voor de Handel in Bouwmaterialen.

  • 2. VUHIB-C.A.O.: de C.A.O. inzake Vervroegde Uittreding voor de Handel in Bouwmaterialen.

  • 3. Stichting: de Stichting Vervroegde Uittreding voor de Handel in Bouwmaterialen.

  • 4. Bestuur: het Bestuur van de Stichting.

  • 5. Reglement: het Uitvoeringsreglement inzake Vervroegde Uittreding voor de Handel in Bouwmaterialen.

  • 6. Regeling: de regeling inzake Vervroegde Uittreding voor de Handel in Bouwmaterialen, zoals omschreven in C.A.O., VUHIB-C.A.O., – Statuten en – Reglement.

  • 7. Administrateur: de naamloze vennootschap PVF Nederland N.V. te Amsterdam.

  • 8. Werkgever: de werkgever zoals omschreven in de VUHIB-C.A.O.

  • 9. Werknemer: de werknemer zoals omschreven in de VUHIB-C.A.O.

  • 10. Deelnemer: de werknemer op wie de regeling van toepassing is en wiens verzoek om aan de regeling te mogen deelnemen door de Stichting is ingewilligd.

  • 11. Bedrijfspensioenfonds: de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Handel in Bouwmaterialen te Amsterdam.

  • 12. Pensioendatum: de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de leefdtijd van 65 jaar bereikt.

  • 13. SV uitkering: een uitkering krachtens de ZW, WAO/AAW, WW, WWV of IOAW, dan wel een combinatie van genoemde uitkeringen, een en ander eventueel aangevuld met (een) uitkering(en) ingevolge de Toeslagenwet of de RWW, of een vergelijkbare uitkering op grond van een vrijwillige verzekering.

  • 14. Pré-vut-regeling: Een door een werkgever met een werknemer van 56 jaar of ouder overeengekomen non-activiteitsregeling van ten hoogste twee jaar direct voorafgaand aan deelneming aan de regeling van de Stichting, waarbij op het moment van deelname aan de pré-vut-regeling reeds beoordeeld zal worden op welk tijdstip de werknemer zal gaan deelnemen aan de regeling van de Stichting. De pré-vut-regeling dient te voldoen aan nader door het bestuur van de Stichting te stellen voorwaarden.

Artikel 2 Vrijwillige uittreding

  • 1. Werknemers die

    • a. de leeftijd van 60 jaar hebben bereikt, of

    • b. de leeftijd van 58 dan wel 59 jaar hebben bereikt en in de periode voorafgaand aan de vervroegde uittreding ten minste 40 jaar aantoonbaar in dienst zijn geweest bij één of meer werkgevers als bedoeld in artikel 1, achtste lid,

  • zijn gerechtigd vrijwillig vervroegd uit te treden.

  • 2. Werknemers die gebruik maken van het in lid 1 van dit artikel genoemde recht, worden deelnemer in de regeling, indien zij voldoen aan alle voorwaarden als omschreven in artikel 3 van dit reglement.

  • 3. De in lid 1 bedoelde uittredingsmogelijkheid bestaat ook voor werknemers die op of na 1 januari 1993 zijn gaan deelnemen aan de pré-vut-regeling waarbij voldaan is aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 3A van dit reglement.

Artikel 3 Voorwaarden van deelneming

  • 1. Om aan de regeling te kunnen deelnemen moet de werknemer op het moment dat hij gaat deelnemen:

    • a.

      • de leeftijd van 60 jaar hebben bereikt, of

      • de leeftijd van 58 dan wel 59 jaar hebben bereikt en in de periode voorafgaand aan de deelneming ten minste 40 jaar aantoonbaar in dienst zijn geweest bij één of meer werkgevers als bedoeld in artikel 1, achtste lid;

    • b. gedurende de laatste 5 jaren, direct voorafgaande aan het moment van deelneming, ononderbroken in dienstverband werkzaam zijn geweest bij één of meer werkgevers, als bedoeld in lid 8 van artikel 1 behoudens:

      • een onderbreking van 1 jaar of minder wegens arbeidsongeschiktheid of werkloosheid;

      • andere onderbrekingen van beperkte duur, ter beoordeling van het bestuur;

    • c. niet in aanmerking komen voor een volledige SV-uitkering;

    • d. niet onder een afvloeiingsregeling of non-activiteitsregeling vallen;

    • e. het dienstverband beëindigd hebben;

    • f. ook overigens voldoen aan alle in dit reglement gestelde voorwaarden.

  • 2.

    • a. De werknemer die gebruik wenst te maken van de regeling dient zich daartoe ten minste drie maanden voor de gevraagde uittredingsdatum bij de werkgever aan te melden onder opzegging van zijn dienstverband conform de C.A.O. Indien zijn verzoek om uitkering door de Stichting niet wordt ingewilligd zal het dienstverband ongewijzigd worden voortgezet;

    • b. de werkgever dient er voor te zorgen dat binnen een maand na indiening van het sub 2a van dit artikel bedoelde verzoek, het daartoe bestemde aanvraagformulier bij de administrateur wordt ingediend;

    • c. indien de benodigde gegevens niet ten minste twee maanden voor de gevraagde uittredingsdatum in het bezit zijn van de administrateur, kan dit een latere uittreding ten gevolge hebben;

    • d. de deelneming kan uitsluitend aanvangen aan het begin van een kalendermaand, nadat aan alle voorwaarden is voldaan;

    • e. de laatst mogelijke uittredingsdatum is drie maanden voor de pensioendatum;

    • f. de deelneming eindigt automatisch bij het bereiken van de pensioendatum.

Artikel 3A Deelneming na gebruikmaking van de pré-vut-regeling

  • 1. Het bepaalde in dit artikel is van toepassing op de werknemer van 56 jaar of ouder die op of na 1 januari 1993 gebruik is gaan maken van de pré-vut-regeling en direct aansluitend aan deze pré-vut-regeling gaat deelnemen aan de regeling van de Stichting.

  • 2. De werknemer die gebruik maakt van de pré-vut-regeling, wordt voor de regeling van de Stichting, gedurende de pré-vut-periode, beschouwd als werknemer als bedoeld in artikel 1, lid 9, van het reglement van de Stichting.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde werknemer zal bij het bereiken van de voor hem geldende vroegst mogelijke uittredingsdatum als bedoeld in artikel 3 van dit reglement deelnemen aan de regeling van de Stichting indien:

    • a. de mogelijkheid van deelneming aan de regeling van de Stichting aansluitend aan een periode waarin gebruik is gemaakt van de pré-vut-regeling, wordt vastgelegd in een overeenkomst te sluiten tussen de betreffende werknemer, zijn werkgever en de Stichting en aan de voorwaarden opgenomen in deze overeenkomst wordt voldaan;

    • b. gedurende de periode dat de werknemer gebruik maakt van de pré-vut-regeling, de werkgever voor de werknemer de bijdrage als bedoeld in artikel 5 van de cao blijft betalen, als ware deze werknemer nog werkzaam in dienst van de werkgever;

    • c. voldaan wordt aan de overige voorwaarden opgenomen in dit reglement, voorzover daar in dit artikel en in de onder a bedoelde overeenkomst niet van wordt afgeweken.

  • 4. Grondslag voor de verschuldigde bijdrage, als bedoeld in het derde lid onder b, gedurende de periode dat de werknemer deelneemt in de pré-vut-regeling, is het brutoloon SV tot maximaal 1,5 x het maximum-dagloon voor de premieheffing ingevolge de Ziektewet, herleid tot een jaarbedrag, als bedoeld in artikel 5 van de cao, dat voor de betreffende werknemer gold op het tijdstip direct voorafgaande aan het ingaan van de pré-vut-regeling. De aldus vastgestelde heffingsgrondslag wordt gedurende de pré-vut-periode aangepast aan de algemene salarisstijgingen in de bedrijfstak.

  • 5. Grondslag voor de door de Stichting te betalen uitkering voor de werknemer die gebruik heeft gemaakt van een pré-vut-regeling, is de volgens artikel 4 van dit reglement vastgestelde uitkeringsgrondslag, die voor de betreffende werknemer gegolden zou hebben wanneer hij op het moment waarop hij gebruik is gaan maken van een pré-vut-regeling, zou zijn gaan deelnemen in de regeling van de Stichting. De aldus vastgestelde uitkeringsgrondslag wordt gedurende de pré-vut-periode aangepast aan de algemene salarisstijgingen in de bedrijfstak.

  • 6. Het bepaalde in artikel 3, eerste lid, onder d, is niet van toepassing op werknemers die gebruik maken van een pré-vut-regeling.

  • 7. De periode waarin wordt deelgenomen in de pré-vut-regeling telt als diensttijd als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, eerste volzin, van het reglement.

Artikel 4 Uitkeringsgrondslag

  • 1. Als grondslag voor de uitkering geldt het laatstgenoten vaste salaris op jaarbasis, inclusief vakantiebijslag, waarderingspremie, prestatiebeloning en vaste gratificatie.

  • 2. Indien de beloning van de deelnemer ten dele uit provisie bestond, wordt het volgens het eerste lid vastgestelde bedrag verhoogd met de provisiebedragen over de 12 maanden voorafgaande aan de datum van uittreding.

  • 3. Indien de uitkeringsgrondslag vastgesteld volgens het eerste lid, respektievelijk volgens het eerste en tweede lid en vierde lid meer zou bedragen dan 115% van het bedrag dat als uitkeringsgrondslag zou zijn vastgesteld, indien de datum van uittreding één jaar eerder zou liggen, wordt die grondslag tot dit maximale verhogingspercentage beperkt.

  • 4. Indien de werknemer een vergoeding voor de arbeidsduurverkorting genoot ingevolge het Besluit Taakverlichting Alleenstaande Werkenden/AAW (TAW), wordt de volgens de voorgaande leden berekende uitkeringsgrondslag vermenigvuldigd met de breuk:

    • a + b

  • a

  • waarbij a = het direct voor uittreding bij de werkgever gewerkte aantal uren per week, en b = het aantal uren arbeidsduurverkorting per week waar- voor een vergoeding ingevolge het besluit TAW werd gegeven.

  • Als het tweede lid van toepassing is en de vergoeding voor de arbeidsduurverkorting minder dan 12 maanden voor de uittredingsdatum is aangevangen, dan wordt de bovengenoemde breuk t.a.v. de provisie naar evenredigheid toegepast. Het in de vorige volzin bepaalde is slechts van toepassing indien de provisie in verband met de arbeidsduurverkorting is verlaagd.

  • 5.

    • a. Bij uittreding voor 1 januari 1990 is de uitkeringsgrondslag maximaal gelijk aan het maximumdagloon voor de premieheffing ingevolge de Ziektewet, herleid tot een jaarbedrag, dat geldt ten tijde van ingang van de uitkering.

    • b. Bij uittreding op of na 1 januari 1990 is de uitkeringsgrondslag maximaal gelijk aan 1,5 x het maximumdagloon voor de premieheffing ingevolge de Ziektewet, herleid tot een jaarbedrag, dat geldt ten tijde van ingang van de uitkering.

Artikel 5 Uitkering

  • 1. De Stichting willigt het verzoek tot deelneming in als naar het oordeel van de Stichting aan alle voorwaarden is voldaan. De deelneming zal steeds beginnen op de eerste van een kalendermaand.

  • 2. Bij uittreden vóór 1 april 1984 bedraagt de bruto-uitkering 80% van de uittredingsgrondslag herleid tot een maandbedrag, met dien verstande dat de netto-uitkering niet zal dalen onder het niveau als bepaald in lid 4, sub b.

  • 3. Ten aanzien van degenen, wier deelneming is aangevangen na 31 maart 1984 doch vóór 1 mei 1986 blijft het bepaalde in lid 4, sub a en b van dit artikel zoals deze onderdelen laatstelijk vóór 1 mei 1986 golden, na 30 april 1986 van toepassing met dien verstande, dat vanaf 1 mei 1986 de netto-uitkering niet lager zal zijn dan het niveau als bepaald in lid 4, sub b, zoals deze bepaling met ingang van laatstgenoemde datum geldt.

  • 4.

    • a. Bij uittreding op of na 1 mei 1986 heeft de deelnemer bij aanvang van de deelneming recht op een netto-uitkering van 90% van het netto-loon dat hij zou ontvangen als hij nog bij zijn laatste werkgever in dienst zou zijn met een bruto-loon dat gelijk is aan 1/12 deel van de uitkeringsgrondslag, met inachtneming van het bepaalde in lid 5 van dit artikel. Indien de werkgever geen ZW-, WAO- en WW-premies op het loon inhield omdat de betrokken werknemer niet verplicht verzekerd was voor de werknemersverzekeringen, moeten bij de vaststelling van het netto-loon de ZW-, WAO- en WW-premies op het brutoloon van deze werknemer in mindering gebracht worden die in mindering gebracht zouden worden indien deze werknemer wel verplicht verzekerd zou zijn ingevolge de werknemersverzekeringen.

    • b. Telkens wanneer daartoe tijdens de looptijd van de uitkering aanleiding bestaat, wordt de bruto-uitkering van de deelnemer aangepast en wel zodanig, dat de netto-uitkering op het tijdstip van aanpassing gelijk is aan 90% van het netto-loon. Hierbij wordt onder netto-loon verstaan het netto-loon behorende bij een brutoloon dat gelijk is aan 1/12 deel van de uitkeringsgrondslag die voor de deelnemer op het tijdstip van aanpassing zou gelden, indien zijn deelneming op dat moment zou aanvangen, met dien verstande dat de maximum- uitkeringsgrondslag voor de deelnemers die zijn uitgetreden gelijk is aan het maximum als bedoeld in artikel 4 lid 5 onder a of b. Het bepaalde in lid 6 wordt hierbij in acht genomen. Het bepaalde in de laatste volzin van onderdeel a is hierbij van overeenkomstige toepassing.

  • 5. De uitkering zal – onverminderd het bepaalde in het vorige lid – worden aangepast overeenkomstig de algemene loonwijzigingen op grond van de C.A.O. voor de Handel in Bouwmaterialen. De aanpassingen worden door het bestuur van de Stichting vastgesteld met inachtneming van de hiervoor bedoelde algemene wijzigingen en met inachtneming van eventuele overheidsmaatregelen.

  • 6. De netto-uitkering bedraagt ten minste 100% van het netto-bedrag dat de deelnemer zou ontvangen indien deze een loon zou hebben ontvangen gelijk aan het wettelijk minimumloon, vermeerderd met het percentage van de vakantietoeslag dat geldt in de bedrijfstak. Indien minder is gewerkt dan de gebruikelijke arbeidsduur wordt de minimumuitkering in verhouding verlaagd. Een eventuele maatregel van de overheid zal prevaleren, in welk geval het minimumbedrag overeenkomstig wordt aangepast.

  • 7. De uitkering wordt in maandelijkse termijnen (in de tweede helft van de maand) uitbetaald. De betaling van de uitkering vangt aan in de maand waarin de deelname is begonnen en blijft – behoudens het elders in dit reglement bepaalde – voortduren tot de pensioendatum.

Artikel 6 Inhoudingen

Door de Stichting worden op de uitkeringen ingehouden:

  • de verschuldigde loonbelasting en de premies AOW, AWW, AAW en AWBZ;

  • het werknemersaandeel in de premie voor de Ziekenfondswet, indien de deelnemer krachtens deze wet verzekerd is;

  • het eventuele werknemersaandeel in de verplichte regeling van het bedrijfspensioenfonds respektievelijk in de voor de deelnemer bij zijn laatste werkgever geldende pensioenregeling.

Artikel 6a Voortzetting pensioenopbouw

  • 1. Voor werknemers die voor hun uittredingsdatum deelnamen in de verplichte regeling van het Bedrijfspensioenfonds (BPF), wordt deze deelname tot de pensioendatum voortgezet. De premie komt voor rekening van de Stichting.

  • 2. Werknemers die niet deelnemen in de verplichte regeling van het BPF, maar in een ten minste gelijkwaardige regeling of in een ander BPF, hebben eveneens recht op voortzetting van hun pensioenopbouw tot de pensioendatum, echter met dien verstande dat de Stichting de premie vergoedt tot maximaal de in lid 1 van artikel1 bedoelde bijdrage.

Artikel 7 Financiële verplichtingen

De Stichting neemt de volgende financiële verplichtingen voor zijn rekening:

  • de ingevolge de Wet Overheveling opslagpremies aan de deelnemer verschuldigde overhevelingstoeslag;

  • het werkgeversaandeel in de premie voor de Ziekenfondswet of, indien de deelnemer niet verzekerd is krachtens de Ziekenfondswet, de werkgeversbijdrage in de particuliere ziektekostenverzekering of in een collectieve ziektekostenverzekering, met als maximum de maximale werkgeversbijdrage in de premie voor de Ziekenfondswet;

  • het werkgeversaandeel in de premie voor de verplichte regeling van het bedrijfspensioenfonds. Indien de deelnemer niet verzekerd is bij het bedrijfspensioenfonds, zal de Stichting het werkgeversaandeel in de voor hem geldende pensioenverzekering voor zijn rekening nemen tot maximaal het bedrag dat als werkgeversaandeel verschuldigd zou zijn indien de deelnemer verzekerd was geweest volgens de verplichte pensioenregeling van het bedrijfspensioenfonds.

Artikel 8

Vermindering respektievelijk wijziging van rechten

Wanneer de deelnemer bij het begin van of tijdens zijn deelnemerschap in aanmerking komt voor een SV-uitkering, dan dient hij zulks te melden aan de Stichting. De SV-uitkering wordt in mindering gebracht op de door de Stichting te verstrekken uitkering. De deelnemer is verplicht elke wijziging in de SV-uitkering direct aan de Stichting te melden.

Artikel 9 Verrichten van arbeid

  • 1. Bij voortzetting van nevenwerkzaamheden die de deelnemer placht te verrichten voor het moment van uittreden, zullen de daaruit voortvloeiende inkomsten niet op de uitkering in mindering worden gebracht, mits deze nevenwerkzaamheden en -inkomsten gelijktijdig met het indienen van het aanvraagformulier voor een uitkering worden opgegeven aan de Stichting.

  • 2. Indien de deelnemer tegen beloning werkzaamheden gaat verrichten of de in lid 1 bedoelde werkzaamheden uitbreidt, hetzij in loondienst hetzij anders dan in loondienst, is hij verplicht dit te melden bij de Stichting.

  • 3. De uit deze werkzaamheden anders dan in loondienst genoten inkomsten worden in mindering gebracht op de door de Stichting te verstrekken uitkering, voorzover de som van deze inkomsten en de uitkering tezamen meer zouden bedragen dan 100% van de uitkeringsgrondslag.

  • 4. De deelnemer is verplicht wijzigingen in de hiervoor in dit artikel bedoelde inkomsten onverwijld aan de Stichting te melden.

Artikel 10 Beëindiging/terugvordering van de uitkering

  • 1. De uitkering wordt beëindigd:

    • a. indien de deelnemer opnieuw in loondienst treedt;

    • b. op de pensioendatum van de deelnemer;

    • c. bij overlijden van de deelnemer.

  • 2. In geval van overlijden van de deelnemer eindigt de uitkering op de laatste dag van de maand waarin het overlijden plaatsvond. In dit geval wordt aan de nagelaten betrekkingen zoals omschreven in artikel 1639 1 BW een overlijdensuitkering verstrekt. Deze uitkering is gelijk aan een bedrag van twee maal de hoogte van de uitkering over de maand waarin het overlijden van de deelnemer plaatsvond.

  • 3. Indien ten onrechte een uitkering is betaald, of indien te veel is betaald, kan het bestuur de uitkering beëindigen of verminderen en het te veel betaalde terugvorderen.

Artikel 11 Vaststelling en betaling van de bijdrage

  • 1. De werkgever is verplicht op de tijdstippen, op de wijze en over de tijdvakken als door de Stichting is bepaald, de gegevens te verstrekken die het bestuur nodig acht om de door de werkgever volgens de VUHIB-C.A.O. verschuldigde bijdrage of de door de Stichting te vorderen voorschotbijdrage vast te stellen. Indien de werkgever geen, niet tijdig of onvolledige gegevens verstrekt aan de stichting, is de stichting bevoegd de hoogte van de bijdrage of het voorschot naar beste weten vast te stellen.

  • 2. De werkgever is verplicht de bijdrage die volgens de VUHIB-C.A.O. verschuldigd is, bij vooruitbetaling binnen 14 dagen na de dagtekening van de desbetreffende nota van de Stichting te voldoen. De Stichting is bevoegd van de werkgever te vorderen dat hij op de door de Stichting te bepalen tijdstippen en tot door de Stichting te bepalen bedragen, voorschotten op de verschuldigde bijdrage zal betalen.

Artikel 12 Sancties bij niet-tijdige betaling van de bijdrage

Bij niet-tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage of het verschuldigde voorschot is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in verzuim. Het bestuur is dan bevoegd te vorderen:

  • rente in de zin van artikel 119 juncto 120 boek 6 Burgerlijk Wetboek, en vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, zoals bedoeld in artikel 96 lid 2 sub c boek 6 Burgerlijk Wetboek, onverminderd de overige kosten van vervolging verschuldigd volgens de wet;

  • de buitengerechtelijke invorderingskosten worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag met een minimum van f 75,–.

Artikel 13 Verplichting tot opgave van gegevens en controle

  • 1. De werknemer, die een verzoek tot vervroegde uittreding indient en de werkgever zijn verplicht de door de administrateur voor de behandeling van de aanvrage benodigde gegevens te verstrekken.

  • 2. De werknemer die een uitkering volgens de regeling geniet, is verplicht om aan de administrateur opgave te doen van de gegevens, die de administrateur voor de uitvoering van dit reglement behoeft.

  • 3. De Stichting zal controle uitoefenen op de naleving van alle voorwaarden van dit reglement.

Artikel 15 Wijziging reglement

Een beslissing van het bestuur van de Stichting tot wijziging van dit reglement behoeft de goedkeuring van partijen betrokken bij de VUHIB-C.A.O..

Artikel 16 Slotbepalingen

  • 1. In gevallen waarin toepassing van de regeling tot onbillijkheden leidt, kan het bestuur een beslissing nemen die afwijkt van de bepalingen van dit reglement.

  • 2. In onvoorziene gevallen beslist het bestuur.

  • 3. Dit reglement vormt een onafscheidelijk geheel met de VUHIB-Statuten.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Dit reglement is in werking getreden op 1 januari 1980 en is laatstelijk gewijzigd op 30 maart 1994.

III. Indien en voor zover de onder II opgenomen bepalingen strijdig zijn met (mede) ter zake van de vaststelling van lonen en/of andere arbeidsvoorwaarden bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.

IV. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1995.

V. Dit besluit wordt gepubliceerd door plaatsing in een bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant.

's-Gravenhage, 8 december 1994

De Minister van sociale Zaken en Werkgelegenheid

Names deze,

W. J. Schmale.


XNoot
1

Bedoeld wordt lid 1 van artikel 10 van de regeling van het Bedrijfspensioenfonds voor de Handel in Bouwmaterialen.

Naar boven