Besluit van 4 december 2025 tot wijziging van enige uitvoeringsbesluiten op het gebied van de belastingen (Fiscaal verzamelbesluit 2025)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 4 oktober 2025, nr. 2025002236;

Gelet op Richtlijn (EU) 2023/2226 van de Raad van 17 oktober 2023 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen, de artikelen 1.11, 2.14bis en 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001, artikel 1a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, artikel 1 van de Wet op de dividendbelasting 1965, artikel 1.2 van de Wet bronbelasting 2021, artikel 38 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 28 van de Invorderingswet 1990;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 5 november 2025, no. W06.25.00279/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 27 november 2025, nr. 2025-0000530845;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 wordt artikel 12a als volgt gewijzigd:

1. Onder verlettering van onderdeel h tot i wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • h. de provinciale subsidie-instrumenten die uitvoering geven en voldoen aan de voorwaarden van de Regeling provinciale gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties;.

2. In onderdeel i (nieuw), onder 1°, wordt «Subsidieregeling Agenda (...) prestatie» vervangen door «Subsidieregeling Leefomgeving landelijk gebied provincie Utrecht, hoofdstuk 8 Verplaatsing landbouwbedrijven, artikel 8.1 Subsidiecriteria».

ARTIKEL II

Het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A.

In artikel 17 wordt «vijfde lid» vervangen door «zesde lid».

B.

In artikel 25, vierde lid, wordt «artikel 24» vervangen door «de artikelen 24 of 25ad».

C.

Aan hoofdstuk 2, afdeling 4, wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

Paragraaf 3. Tegenbewijsregeling

Artikel 25aa. Voorkoming van dubbele belasting bij toepassing tegenbewijsregeling

Indien in een jaar het belastbare inkomen uit sparen en beleggen wordt bepaald met inachtneming van afdeling 5.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vindt hoofdstuk 2, afdeling 4, paragraaf 1, in dat jaar geen toepassing en wordt de vermindering van belasting bij buitenlands voordeel uit sparen en beleggen vastgesteld met inachtneming van deze paragraaf.

Artikel 25ab. Vrijstelling bij toepassing tegenbewijsregeling

Een binnenlandse belastingplichtige is vrijgesteld van de inkomstenbelasting die betrekking heeft op buitenlands voordeel uit sparen en beleggen.

Artikel 25ac. Buitenlands voordeel uit sparen en beleggen bij toepassing tegenbewijsregeling
  • 1. Het buitenlandse voordeel uit sparen en beleggen bestaat uit het gezamenlijke bedrag van het werkelijke rendement van de bezittingen in het buitenland en van de schulden in verband met die bezittingen.

  • 2. Het werkelijke rendement van de bezittingen in het buitenland en de schulden in verband met die bezittingen wordt bepaald met toepassing van afdeling 5.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 3. Bezittingen in het buitenland zijn:

    • a. binnen het gebied van een andere Mogendheid gelegen onroerende zaken;

    • b. rechten die direct of indirect betrekking hebben op binnen het gebied van een andere Mogendheid gelegen onroerende zaken; en

    • c. rechten op aandelen in de winst van een onderneming waarvan de leiding binnen het gebied van een andere Mogendheid is gelegen, voor zover zij niet voortkomen uit effectenbezit of dienstbetrekking;

    voor zover de daaruit genoten opbrengsten zijn onderworpen aan een belasting naar het inkomen die vanwege de andere Mogendheid waarin de bezittingen zijn gelegen, wordt geheven.

Artikel 25ad. Vermindering belasting bij buitenlands voordeel uit sparen en beleggen bij toepassing tegenbewijsregeling
  • 1. De vrijstelling voor buitenlands voordeel uit sparen en beleggen, bedoeld in artikel 25ab, wordt toegepast door een vermindering te verlenen op de verschuldigde inkomstenbelasting.

  • 2. De vermindering, bedoeld in het eerste lid, is gelijk aan het bedrag dat tot de belasting die zonder de toepassing van dit besluit volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen verschuldigd zou zijn, in dezelfde verhouding staat als het werkelijke rendement van de bezittingen in het buitenland en de schulden in verband met die bezittingen staat tot het belastbare inkomen uit sparen en beleggen. De vermindering kan, met inachtneming van de verminderingen volgens andere regelingen ter voorkoming van dubbele belasting, niet meer bedragen dan de belasting die zonder de toepassing van dit besluit volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen verschuldigd zou zijn.

  • 3. Onder de belasting die zonder de toepassing van dit besluit volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 verschuldigd zou zijn over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen wordt verstaan: de over het kalenderjaar berekende belasting op het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 4. In afwijking van het tweede lid wordt, indien het inkomen van een belastingplichtige hoofdzakelijk uit een Mogendheid afkomstig is en die Mogendheid bij de belastingheffing van het inkomen de persoonlijke- en gezinssituatie van de belastingplichtige volledig in aanmerking neemt, of op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehouden is de persoonlijke- en gezinssituatie volledig in aanmerking te nemen, het belastbare inkomen uit sparen en beleggen vermeerderd met de in het jaar in mindering gebrachte persoonsgebonden aftrek. De vorige zin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een Mogendheid, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die als zij een zodanige lidstaat zou zijn, gehouden zou zijn om op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de persoonlijke- en gezinssituatie volledig in aanmerking te nemen.

Artikel 25ae. Doorschuifregeling bij toepassing tegenbewijsregeling
  • 1. Een bedrag aan in een jaar vrij te stellen buitenlands voordeel uit sparen en beleggen dat als gevolg van het in aanmerking nemen van de persoonsgebonden aftrek en de toepassing van artikel 25ad, tweede lid, tweede zin, niet leidt tot een vermindering van belasting over dat jaar, wordt overgebracht naar het volgende jaar. Deze overbrenging bedraagt niet meer dan het bedrag van de persoonsgebonden aftrek waarmee het voordeel uit sparen en beleggen is verminderd. De overbrenging vindt alleen plaats indien het naar het volgende jaar over te brengen buitenlands voordeel uit sparen en beleggen door de inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 2. In het jaar waarnaar de overbrenging plaatsvindt, wordt voor de berekening van de vermindering van artikel 25ad het buitenlands voordeel uit sparen en beleggen verhoogd met het over te brengen bedrag aan buitenlands voordeel uit sparen en beleggen.

D.

Aan artikel 25b, derde lid, onderdeel c, wordt toegevoegd «, onderscheidenlijk het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, bedoeld in artikel 25ad, tweede en vierde lid».

E.

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 24a» vervangen door «de artikelen 24a of 25ae».

2. In het derde lid, aanhef, wordt «artikel 24a, eerste lid» vervangen door «de artikelen 24a, eerste lid, of 25ae, eerste lid».

3. In het vierde lid wordt «artikel 24a, eerste lid, derde volzin» vervangen door «de artikelen 24a, eerste lid, derde zin, of 25ae, eerste lid, derde zin».

ARTIKEL III

De bijlage behorende bij het Besluit vergelijking buitenlandse rechtsvormen wordt als volgt gewijzigd:

1. In de alfabetische volgorde wordt ingevoegd:

Albanië

2023

Shoqëri me përgjegjësi të kufizuar

ShPK

Naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

 

2. Het overzicht met betrekking tot België komt te luiden:

België

2023

Besloten Vennootschap / Société à Responsabilité Limitée

BV/SRL

Naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

 
 

2025

Commanditaire Vennootschap

CommV

Commanditaire vennootschap

 
 

2023

Coöperatieve Vennootschap / Société Coopérative

CV/SC

 

X

 

2023

Maatschap / Société Simple

MS/SS

Maatschap of vennootschap onder firma

 
 

2023

Naamloze Vennootschap / Sociëté Anonyme

NV/SA

Naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

 
 

2023

Vennootschap onder Firma / Société en Nom Collectif

VOF/SNC

Maatschap of vennootschap onder firma

 

3. Met betrekking tot Curaçao wordt in de alfabetische volgorde ingevoegd:

 

2025

Besloten vennootschap

BV

Naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

 

4. In de alfabetische volgorde wordt ingevoegd:

Liechtenstein

2025

Aktiengesellschaft

AG

Naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

 

5. Met betrekking tot Oostenrijk wordt in de alfabetische volgorde ingevoegd:

 

2024

Kommanditgesellschaft

KG

Commanditaire vennootschap

 

6. Met betrekking tot Singapore wordt in de alfabetische volgorde ingevoegd:

 

2024

Variable Capital Company

VCC

Naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

 

7. In de alfabetische volgorde wordt ingevoegd:

Vietnam

2025

LLC

Naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

 
 

2025

JSC

Naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

 

ARTIKEL IV

Het Uitvoeringsbesluit identificatie- en rapportagevoorschriften Common Reporting Standard wordt als volgt gewijzigd:

A.

In de artikelen 2 en 4 wordt «sectie» telkens vervangen door «deel».

B.

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «sectie» vervangen door «deel».

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien een rapporterende financiële instelling met betrekking tot een nieuwe rekening als gevolg van bijzondere omstandigheden niet tijdig een eigen verklaring kan verkrijgen om voor de rapportageperiode waarin die rekening is geopend aan haar verplichtingen op grond van het eerste tot en met vierde lid en de artikelen 10b tot en met 10f van de wet te voldoen, volgt zij met betrekking tot die rekening de procedures die zijn opgenomen in bijlage I, deel III, van Richtlijn 2011/16/EU totdat zij die eigen verklaring heeft verkregen en de juistheid daarvan heeft bevestigd.

C.

In artikel 6 wordt «sectie» telkens vervangen door «deel».

D.

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «sectie» vervangen door «deel».

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien een rapporterende financiële instelling met betrekking tot een nieuwe rekening als gevolg van bijzondere omstandigheden niet tijdig een eigen verklaring kan verkrijgen om voor de rapportageperiode waarin die rekening is geopend aan haar verplichtingen op grond van het eerste en tweede lid en de artikelen 10b tot en met 10f van de wet te voldoen, volgt zij met betrekking tot die rekening de procedures die zijn opgenomen in bijlage I, deel V, van Richtlijn 2011/16/EU totdat zij die eigen verklaring heeft verkregen en de juistheid daarvan heeft bevestigd.

E.

In artikel 8 wordt «sectie» telkens vervangen door «deel».

F.

Artikel 9, vijfde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste zin vervalt «en bewaart die bewijsmiddelen».

2. Na de eerste zin wordt een zin ingevoegd, luidende: Een rapporterende financiële instelling bewaart die vastlegging en de bewijsmiddelen ten minste zeven jaren maar niet langer dan noodzakelijk.

ARTIKEL V

In artikel 2, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit verzamel- en verificatievereisten voor rapporterende platformexploitanten wordt «Niettegenstaande het eerste en tweede lid is de rapporterende platformexploitant» vervangen door «De rapporterende platformexploitant is» en wordt «het eerste lid, onderdelen b tot en met e, en tweede lid, onderdelen b tot en met f» vervangen door «het eerste en tweede lid».

ARTIKEL VI

In het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 wordt na artikel 9a een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9b

Artikel 6, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing ingeval zich een handeling of gebeurtenis voordoet op grond waarvan het verleende uitstel, bedoeld in de artikelen 70g of 70h van de wet, wordt beëindigd.

ARTIKEL VII (INWERKINGTREDING)

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met dien verstande dat:

  • a. het in artikel I, onder 1, opgenomen artikel 12a, onderdeel h, terugwerkt tot en met 27 november 2024;

  • b. artikel I, onder 2, terugwerkt tot en met 18 juni 2025;

  • c. artikel II, onderdeel A, terugwerkt tot en met 1 januari 2001;

  • d. artikel II, onderdelen B tot en met E, terugwerkt tot en met 1 januari 2023;

  • e. artikel VI terugwerkt tot en met 1 januari 2025.

ARTIKEL VIII

Dit besluit wordt aangehaald als: Fiscaal verzamelbesluit 2025.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 4 december 2025

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Financiën, E.H.J. Heijnen

Uitgegeven de elfde december 2025

De Minister van Justitie en Veiligheid, F. van Oosten

NOTA VAN TOELICHTING

Inhoudsopgave

I.

Algemeen

8

1.

Algemene toelichting

8

2.

Toelichtingen op enkele wijzigingen

8

2.1

Wijziging Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 inzake verruimde herinvesteringsreserve

8

2.2

Wijzigingen in het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001

9

2.3

Wijziging Besluit vergelijking buitenlandse rechtsvormen

10

2.4

Uitvoeringsbesluit identificatie- en rapportagevoorschriften Common Reporting Standard

11

2.5

Aanpassing Uitvoeringsbesluit verzamel- en verificatievereisten voor rapporterende platformexploitanten

12

3.

EU-aspecten

13

4.

Budgettaire aspecten

13

5.

Uitvoeringskosten

13

6.

Gevolgen voor burgers en bedrijfsleven

13

7.

Doenvermogen

14

8.

Advies en consultatie

16

II.

Artikelsgewijze toelichting

17

I. Algemeen

1. Algemene toelichting

In dit Fiscaal verzamelbesluit 2025 is een aantal wijzigingen opgenomen van enkele uitvoeringsbesluiten op het terrein van belastingen. Het wijzigingsbesluit bevat wijzigingen in de volgende besluiten:

  • Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (UBIB 2001);

  • Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (Bvdb 2001);

  • Besluit vergelijking buitenlandse rechtsvormen (BVBR);

  • Uitvoeringsbesluit identificatie- en rapportagevoorschriften Common Reporting Standard (UB CRS);

  • Uitvoeringsbesluit verzamel- en verificatievereisten voor rapporterende platformexploitanten (UB DAC7); en

  • Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 (UBIW 1990).

De in dit Fiscaal verzamelbesluit 2025 opgenomen wijzigingen zijn voornamelijk technisch van aard.

2. Toelichtingen op enkele wijzigingen

Voor enkel technische wijzigingen is hier geen toelichting opgenomen. De toelichting op deze wijzigingen is te vinden in de artikelsgewijze toelichting.

2.1 Wijziging Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 inzake verruimde herinvesteringsreserve

In de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) zijn regels met betrekking tot de zogenoemde herinvesteringsreserve (HIR) opgenomen.1 Door middel van de HIR kunnen – kort gezegd – onder voorwaarden boekwinsten die worden behaald bij de vervreemding van bedrijfsmiddelen, worden gereserveerd waardoor deze boekwinsten voor de inkomstenbelasting of voor de vennootschapsbelasting (Vpb) niet direct tot de winst worden gerekend. Bij herinvestering in een ander bedrijfsmiddel kan de HIR vervolgens worden afgeboekt op de te activeren aanschaffings- of voortbrengingskosten van het nieuwe bedrijfsmiddel. Bij bedrijfsmiddelen waarop niet pleegt te worden afgeschreven of waarop in meer dan tien jaren pleegt te worden afgeschreven, geldt dat afboeking van de HIR slechts plaatsvindt voor zover de HIR is gevormd ter zake van de vervreemding van bedrijfsmiddelen met eenzelfde economische functie in de onderneming als de aangeschafte of voortgebrachte bedrijfsmiddelen. Indien sprake is van een vervreemding als gevolg van overheidsingrijpen geldt de voorwaarde van «eenzelfde economische functie» echter niet. Er is onder andere sprake van overheidsingrijpen voor de toepassing van de HIR als een regeling is aangewezen als nationale regelgeving die leidt tot herstructurering of beëindiging van een bedrijfstak. Deze aanwijzing vindt plaats in het UBIB 2001.

Met de wijziging van het UBIB 2001 worden provinciale regelingen die uitvoering geven en voldoen aan de voorwaarden van de Regeling provinciale gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties (Rpgb) aangewezen als nationale regelgeving die leidt tot herstructurering of beëindiging van een bedrijfstak. De Rpgb voorziet in een specifieke uitkering aan provincies waarmee zij eigen provinciale subsidieregelingen kunnen openstellen voor het op vrijwillige basis geheel of gedeeltelijk laten beëindigen van veehouderijlocaties.

Daarnaast wordt de aanwijzing van provinciale regelingen van de provincie Utrecht gewijzigd in verband met het samenvoegen van bestaande regelingen in een nieuwe regeling. De verplaatsingsregelingen voor veehouderijen uit de Subsidieregeling Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht en uit de Subsidieregeling verplaatsing en beëindiging veehouderijen Utrecht zijn samengevoegd in de Subsidieregeling Leefomgeving landelijk gebied provincie Utrecht. De Subsidieregeling Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht bevatte een regeling voor de verplaatsing van grondgebonden agrarische bedrijven voor de uitbreiding van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). De Subsidieregeling verplaatsing en beëindiging veehouderijen Utrecht bevatte een regeling voor de verplaatsing van veehouderijen naar locaties op een grote afstand van Natura 2000-gebieden voor de reductie van de stikstofdepositie. Door de samenvoeging van beide regelingen in één hoofdstuk kan veel eenvoudiger een subsidie worden verleend voor de verplaatsing van een landbouwbedrijf ten behoeve van deels een uitbreiding van de NNN en deels een reductie van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Door voornoemde regelingen aan te wijzen als regelgeving die leidt tot herstructurering of beëindiging van een bedrijfstak, is de afboeking van een HIR die is gevormd in het kader van de betreffende regeling op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van een bedrijfsmiddel of de bedrijfsmiddelen waarin wordt geherinvesteerd die niet eenzelfde economische functie hebben, mogelijk. Aan de overige voorwaarden van de HIR moet uiteraard wel worden voldaan.

Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst, Toeslagen en Douane

Er zijn geen uitvoeringsgevolgen verbonden aan de maatregel aanwijzing regelgeving herstructurering of beëindiging van een bedrijfstak voor de herinvesteringsreserve. De Belastingdienst acht de maatregel uitvoerbaar.

2.2 Wijzigingen in het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001

Met de Wet tegenbewijsregeling box 3 is een tegenbewijsregeling in box 3 geïntroduceerd om de heffing in box 3 in overeenstemming te brengen met jurisprudentie van de Hoge Raad.2 Bij toepassing van de tegenbewijsregeling wordt het belastbare inkomen uit sparen en beleggen gesteld op het werkelijke rendement van bezittingen en schulden, verminderd met de persoonsgebonden aftrek. Het hanteren van het werkelijke rendement voor het bepalen van het box 3-inkomen heeft gevolgen voor de berekening van de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting. Het Bvdb 2001 regelt deze vermindering voor het buitenlands voordeel uit sparen en beleggen.

Bij gebruikmaking van de tegenbewijsregeling wordt de vermindering berekend op basis van de verhouding waarin het werkelijke buitenlandse rendement in box 3 deel uitmaakt van het totale werkelijke rendement in box 3. Voor de jaren 2017 tot en met 2022 zijn daarvoor met de Wet tegenbewijsregeling box 3 de betreffende bepalingen in de Wet rechtsherstel box 3 aangepast. Met dit besluit worden voor de jaren 2023 en verder vergelijkbare wijzigingen doorgevoerd in het Bvdb 2001.

Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie

Met het opnemen van een tegenbewijsregeling wordt de heffing in box 3 in overeenstemming gebracht met de jurisprudentie van de Hoge Raad. Dit heeft ook gevolgen voor de berekening van de voorkoming van dubbele belasting. De Hoge Raad heeft voorgeschreven hoe de tegenbewijsregeling eruit moet zien. De wijzigingen in dit besluit volgen de regels van de Hoge Raad en zijn daarmee – binnen de kaders van de Hoge Raad – de meest doelmatige om de tegenbewijsregeling vorm te geven.

Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst, Toeslagen en Douane

De wijzigingen in het Bvdb 2001 zijn door de Belastingdienst beoordeeld met een uitvoeringstoets. De Belastingdienst acht de maatregel uitvoerbaar. Voor de gevolgen voor de uitvoering wordt verwezen naar de uitvoeringstoets die als bijlage is bijgevoegd.

2.3 Wijziging Besluit vergelijking buitenlandse rechtsvormen

Op basis van de rechtsvormvergelijkingsmethode worden buitenlandse lichamen gekwalificeerd voor Nederlandse fiscale doeleinden. De rechtsvormvergelijkingsmethode is met de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen (Wet FKR) in de Wet IB 2001, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969), de Wet op de dividendbelasting 1965 (Wet DB 1965) en de Wet bronbelasting 2021 (Wet BB 2021) met ingang van 2025 gecodificeerd. In deze wetten is ook een delegatiebepaling opgenomen ter verdere uitwerking van de rechtsvormvergelijkingsmethode. In het BVBR wordt hier gevolg aan gegeven. In het BVBR worden regels gesteld aan de hand waarvan bepaald wordt of een naar buitenlands recht opgericht of aangegaan lichaam (hierna ook: buitenlands lichaam) een met een Nederlandse rechtsvorm vergelijkbare rechtsvorm heeft en als dat het geval is met welke Nederlandse rechtsvorm het buitenlandse lichaam dan vergelijkbaar is. Als bijlage bij het BVBR is een lijst opgenomen met een rechtsvermoeden ten aanzien van de vergelijkbaarheid van de in die lijst genoemde buitenlandse rechtsvormen (de rechtsvormenlijst). De rechtsvormenlijst wordt in beginsel jaarlijks aangepast. Enerzijds kan een aanpassing van de rechtsvormenlijst een aanvulling betreffen met rechtsvormen die niet eerder zijn voorzien van een kwalificatie van vergelijkbaarheid met een Nederlandse rechtsvorm dan wel niet vergelijkbaar met een Nederlandse rechtsvorm. Anderzijds kan een wijziging het in de rechtsvormenlijst opgenomen rechtsvermoeden betreffen.

Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie

De wijzigingen betreffen aanvulling van de rechtsvormenlijst in het BVBR. Het BVBR werkt de als gevolg van de Wet FKR gecodificeerde rechtsvormvergelijkingsmethode verder uit. Ten aanzien van de Wet FKR is aangegeven dat deze doelmatig en doeltreffend is en dat daarom niet in monitoring en evaluatie is voorzien. Omdat de aanvulling van de rechtsvormenlijst in het BVBR een verdere invulling van de rechtsvormvergelijkingsmethode is, zijn de wijzigingen in lijn met de Wet FKR doeltreffend en doelmatig. In monitoring en evaluatie van de wijziging is dan ook niet voorzien.

Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst, Toeslagen en Douane

Er zijn geen uitvoeringsgevolgen verbonden aan de aanvulling van de rechtsvormenlijst. De Belastingdienst acht de maatregel uitvoerbaar.

2.4 Uitvoeringsbesluit identificatie- en rapportagevoorschriften Common Reporting Standard

Richtlijn 2011/16/EU van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (Richtlijn 2011/16/EU) voorziet in de uitwisseling van fiscaal relevante gegevens en inlichtingen tussen lidstaten.3 Deze richtlijn is gewijzigd met Richtlijn (EU) 2023/2226 van 17 oktober 2023, ook – en beter – bekend als de DAC8-richtlijn.4 De DAC8-richtlijn bevat onder meer enkele wijzigingen van de zogeheten due diligence-procedures die gelden voor rapporterende financiële instellingen. Dat zijn procedures die als doel hebben om te identificeren over welke rekeninghouders en welke rekeningen moeten worden gerapporteerd. De wijzigingen zien op het volgende. Bij het openen van een nieuwe rekening moet de instelling komen te beschikken over een zogeheten eigen verklaring. De rekeninghouder moet deze eigen verklaring aan de instelling overleggen. De eigen verklaring bevat gegevens over de rekeninghouder op basis waarvan de instelling door het volgen van de due diligence-procedures kan vaststellen of zij met betrekking tot die rekeninghouder over de nieuwe rekening moet rapporteren. Als daaruit volgt dat het gaat om een te rapporteren rekening dan zal de instelling uiterlijk 31 januari van het jaar dat volgt op de betreffende rapportageperiode (doorgaans een kalenderjaar) over de nieuwe rekening moeten rapporteren. Het kan in uitzonderlijke gevallen voorkomen dat de eigen verklaring zo lang op zich laat wachten dat het voor een rapporterende financiële instelling praktisch onmogelijk wordt om tijdig haar identificatie- en rapportageverplichtingen na te komen, terwijl die rapporterende financiële instelling daar niets aan kan doen. Om de rapporterende financiële instelling in staat te stellen ook in genoemde situaties tijdig aan die verplichtingen te voldoen, wordt geregeld dat de rapporterende financiële instelling in afwachting van de eigen verklaring de due diligence-procedures moet toepassen die gelden voor bestaande rekeningen. Zodra de rapporterende financiële instelling de eigen verklaring heeft ontvangen, moet zij de due diligence-procedures voor nieuwe rekeningen toepassen. De regeling voorziet uitdrukkelijk enkel in een tijdelijke werkwijze voor de rapporterende financiële instelling.5 Daarnaast bepaalt Richtlijn (EU) 2023/2226 dat rapporterende financiële instellingen hetgeen zij vastleggen ter staving van het nakomen van hun uit Richtlijn 2011/16/EU voortvloeiende identificatie- en rapportageverplichtingen, ten minste vijf jaar, maar niet langer dan noodzakelijk in hun administratie bewaren.6 De minimumbewaartermijn van vijf jaar bevordert de mogelijkheden voor de Minister van Financiën om te controleren of een rapporterende financiële instelling haar uit Richtlijn 2011/16/EU voortvloeiende verplichtingen heeft nageleefd. De betreffende wijzigingen van Richtlijn 2011/16/EU worden geïmplementeerd in het UB CRS. Daarbij wordt wat de minimumbewaartermijn betreft aangesloten bij de reeds bestaande termijn van zeven jaar die geldt voor administratieplichtigen.

Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie

De verplichting voor een rapporterende financiële instelling om in afwachting van een eigen verklaring van de rekeninghouder aan de hand van de due diligence-procedures voor bestaande rekeningen te beoordelen of een nieuwe rekening een te rapporteren rekening is, is doeltreffend en doelmatig, omdat als een rapporterende financiële instelling op een eigen verklaring zou moeten wachten het voor haar moeilijker en daarmee ook kostbaarder wordt om tijdig haar identificatie- en rapportageplicht volledig na te kunnen komen. De minimale bewaartermijn is doeltreffend en doelmatig, omdat het een eventuele controle op het nakomen van de uit de due diligence-procedures voortvloeiende verplichtingen bevordert en de door een controle opgeroepen kosten kan drukken. Een afzonderlijke evaluatie van de wijzigingen is niet aan de orde, omdat de Europese Commissie (EC) Richtlijn 2011/16/EU periodiek in zijn geheel evalueert.

Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst, Toeslagen en Douane

Er zijn geen uitvoeringsgevolgen verbonden aan de wijzigingen in het UB CRS. De Belastingdienst acht de maatregel uitvoerbaar.

2.5 Aanpassing Uitvoeringsbesluit verzamel- en verificatievereisten voor rapporterende platformexploitanten

Richtlijn (EU) 2023/2226 – de DAC8-richtlijn – heeft ook een wijziging in Richtlijn 2011/16/EU aangebracht die voor rapporterende platformexploitanten relevant is. Richtlijn 2011/16/EU bepaalt dat rapporterende platformexploitanten gebruik kunnen maken van een identificatiedienst. De identificatiedienst kan door de EU of een lidstaat ter beschikking worden gesteld en gebruik daarvan is kosteloos. De identificatiedienst maakt het voor rapporterende platformexploitanten eenvoudiger om op betrouwbare wijze de identiteit en de fiscale woonplaats van een verkoper die op het platform actief is, te kunnen verifiëren. Dat maakt dat voor die verificatie minder gegevens nodig zijn. Rapporterende platformexploitanten die van een dergelijke identificatiedienst gebruikmaken hoeven daarom minder gegevens van verkopers te verzamelen. Genoemde wijziging van Richtlijn 2011/16/EU regelt dat. Nu de wijziging de voor rapporterende platformexploitanten geldende verzamelvereisten betreft, wordt de wijziging in het UB DAC7 geïmplementeerd. Nederland heeft overigens nog geen voornemen om een identificatiedienst aan te bieden en de EU biedt vooralsnog evenmin een dergelijke dienst aan.

Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie

De wijziging van het UB DAC7 is doeltreffend, omdat zij naar verwachting per saldo tot een vermindering van de administratieve lastendruk leidt zonder dat dat ten koste gaat van de betrouwbaarheid van de verificatie die rapporterende platformexploitanten moeten uitvoeren. Gebruikmaking van een door de EU of een lidstaat ter beschikking gestelde identificatiedienst maakt de maatregel doelmatig, omdat het de kosten van verificatie en de controle daarop vermindert. Een afzonderlijke evaluatie van de wijziging is niet aan de orde, omdat de EC Richtlijn 2011/16/EU periodiek in zijn geheel evalueert. De wijziging van het UB DAC7 betreft overigens zuivere implementatie van Richtlijn (EU) 2023/2226.

Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst, Toeslagen en Douane

Er zijn geen uitvoeringsgevolgen verbonden aan de wijzigingen in het UB DAC7. De Belastingdienst acht de maatregel uitvoerbaar.

3. EU-aspecten

Enkele wijzigingen betreffen zuivere implementatie van enige bepalingen van Richtlijn (EU) 2023/2226 (de DAC8-richtlijn). Aan de overige wijzigingen die zijn opgenomen in dit besluit zijn geen of geringe EU-aspecten verbonden.

4. Budgettaire aspecten

Wanneer er budgettaire gevolgen zijn verbonden aan de in dit besluit opgenomen maatregelen zijn die nader toegelicht. Aan de overige wijzigingen die zijn opgenomen in dit besluit zijn geen of geringe budgettaire gevolgen verbonden. Het betreft hier enkel de budgettaire gevolgen voor de ontvangstenkant van de Rijksbegroting. In paragraaf 5 wordt ingegaan op de uitvoeringskosten die aan de uitgavenkant van de Rijksbegroting vallen.

Besluit voorkoming dubbele belasting 2001

Het introduceren van een tegenbewijsregeling in het Bvdb 2001 codificeert uitspraken van de Hoge Raad en heeft daarom zelf a priori geen (additionele) budgettaire effecten. De totale fiscale derving als gevolg van de uitspraken van de Hoge Raad is begroot bij de Wet tegenbewijsregeling box 3 voor zowel de periode van rechtsherstel (2017-2022) als voor de jaren waarin de Overbruggingswet box 3 (vanaf 2023) geldt.7

5. Uitvoeringskosten

De maatregelen uit dit besluit die leiden tot uitvoeringskosten bij de Belastingdienst zijn opgenomen in de bijlage uitvoeringstoetsen. De uitvoeringskosten worden gedekt op begroting hoofdstuk IXB (Financiën), artikel 10/1, en vervolgens overgeheveld naar de uitvoeringsorganisaties.

6. Gevolgen voor burgers en bedrijfsleven

Alle maatregelen die hieronder niet afzonderlijk worden behandeld hebben geen of slechts zeer beperkte structurele gevolgen voor de administratieve lasten voor burgers en bedrijven.

Alle maatregelen uit dit besluit zijn voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Het ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

Aanpassing Uitvoeringsbesluit identificatie- en rapportagevoorschriften Common Reporting Standard

De verplichting om in bijzondere situaties op een nieuwe rekening de due diligence-procedures die gelden voor bestaande rekeningen toe te passen totdat de rekeninghouder een eigen verklaring heeft overgelegd, houdt voor de rapporterende financiële instellingen naar verwachting geen extra administratieve last in ten opzichte van de situatie waarin die rapporterende financiële instelling zou moeten wachten op de eigen verklaring die nodig is om de due diligence-procedures voor nieuwe rekeningen te kunnen toepassen. De administratieve last die samenhangt met due diligence-procedures voor nieuwe rekeningen is namelijk vergelijkbaar met die voor due diligence-procedures voor bestaande rekeningen.

De minimale bewaartermijn van zeven jaar ter zake van verslaglegging in het kader van de due diligence-procedures zal naar verwachting geen toename van de administratieve lastendruk voor rapporterende financiële instellingen met zich brengen. Reden hiervoor is dat praktisch alle rapporterende financiële instellingen als administratieplichtigen in de zin van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) en Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) hebben te gelden, zodat voor hen al een bewaartermijn van zeven jaar geldt.8 Voor burgers – rekeninghouders – hebben de wijzigingen van het UB CRS geen gevolgen, omdat zij niet raken aan de door een rekeninghouder over te leggen eigen verklaring.

Aanpassing Uitvoeringsbesluit verzamel- en verificatievereisten voor rapporterende platformexploitanten

De regeldrukkosten behorend bij deze maatregel zijn al meegerekend bij de Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling digitale platformeconomie. Daar zijn de regeldrukkosten overgenomen van de EC. Ter voorkoming van dubbeltelling zijn er daarom geen additionele regeldrukkosten bij deze maatregel.

7. Doenvermogen

Per maatregel is een inschatting gemaakt van de «doenlijkheid». Het gaat er dan om in hoeverre een maatregel (direct) kan leiden tot (problematische) belasting van het doenvermogen van de betreffende burgers of ondernemers.

Secundaire effecten van maatregelen zijn effecten die het doenvermogen kunnen beïnvloeden, bijvoorbeeld via inkomenseffecten. Secundaire effecten worden hieronder bij de inschatting van de doenlijkheid van maatregelen buiten beschouwing gelaten. Bij het doenvermogen wordt gekeken naar een aantal factoren zoals:

  • Op welke groep burgers of ondernemers is het besluit van toepassing?

  • Welke extra acties worden er van deze doelgroep gevraagd ten opzichte van de huidige situatie?

  • In hoeverre kunnen deze acties samenvallen met omstandigheden die het doenvermogen kunnen inperken, zoals financiële stress en life events?

Bij maatregelen die enkel betrekking hebben op grote of middelgrote ondernemingen die gebruikmaken van professionele fiscale adviseurs en bij maatregelen die geen extra acties vergen (zoals een technische wijziging of parameterwijziging) wordt door middel van de doenvermogenscan de inschatting gegeven dat doenvermogen hierbij geen aandachtspunt zal zijn. Bij overige maatregelen zijn er drie oordelen mogelijk:

  • De maatregel doet een kleiner beroep op het doenvermogen.

  • De maatregel doet een groter beroep op het doenvermogen maar dit is geen aandachtspunt want de doelgroep zal naar verwachting deze benodigde acties goed kunnen uitvoeren.

  • De maatregel doet een groter beroep op het doenvermogen en dit is wel een aandachtspunt.

Oordeel 1:doenlijkheid niet relevant of onveranderd. Wanneer het voorstel geen extra acties vergt van mensen ten opzichte van de huidige situatie, enkel grote ondernemingen raakt, of een technische wijziging betreft.

Oordeel 2:kleiner beroep op doenvermogen belastingplichtigen. Wanneer het voorstel ertoe leidt dat burgers en/of MKB ondernemers minder acties hoeven nemen, bijvoorbeeld wanneer een regeling die mensen voorheen zelf moesten toepassen nu automatisch wordt toegepast.

Oordeel 3: groter beroep op doenvermogen belastingplichtigen, geen aandachtspunt. Wanneer het voorstel ertoe leidt dat burgers en/of MKB ondernemers meer acties moeten nemen, maar zij deze extra acties naar verwachting correct zullen uitvoeren.

Oordeel 4:groter beroep op doenvermogen belastingplichtigen, wel aandachtspunt. Wanneer het voorstel ertoe leidt dat burgers en/of MKB ondernemers meer acties moeten nemen, en zij deze extra acties naar verwachting niet (altijd) goed kunnen/zullen uitvoeren.

Naam voorstel

Artikel

Update artikel 12a UBIB 2001

Oordeel 3

Bvdb 2001 en tegenbewijsregeling box 3

Oordeel 3

Update van de rechtsvormenlijst in het BVBR

Oordeel 2

UB CRS

Oordeel 1

UB DAC7

Oordeel 2

Wijziging artikel 9b UBIW 1990

Oordeel 1

Update artikel 12a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001

De belastingplichtige moet actie ondernemen om gebruik te kunnen maken van de mogelijkheden die hem met deze wijziging geboden worden. De verwachting is dat de adviseur van de belastingplichtige dit correct kan uitvoeren.

Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 en Wet tegenbewijsregeling box 3

Het hanteren van het werkelijke rendement voor het bepalen van het box 3-inkomen heeft gevolgen voor de berekening van de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting. Deze aanpassing in de berekening ter voorkoming van dubbele belasting doet een extra beroep op het doenvermogen van de belastingplichtige. Door middel van het formulier OWR en de toelichting daarop zal de belastingplichtige zo goed mogelijk worden geholpen bij het bieden van het tegenbewijs. De Belastingdienst zet in op een intensief communicatietraject om belastingplichtigen zo goed mogelijk te informeren over de tegenbewijsregeling. Als een belastingplichtige geen gebruik wil maken van de tegenbewijsregeling dan blijft de belastingheffing gebaseerd op het forfaitaire stelsel zoals dat nu reeds geldt. Een individu zal daarom beroep willen doen op de tegenbewijsregeling als dit naar verwachting een belastingvoordeel oplevert. Van de doelgroep die werkelijk rendement in box 3 heeft behaald in het buitenland, en waarbij het vermogen ook nog eens boven het heffingsvrije vermogen ligt, is de verwachting dat het grootste deel voldoende vermogen heeft om een belastingadviseur te raadplegen of zelf voldoende kennis hebben om de gevraagde handelingen goed uit te voeren. Hierdoor is de verwachting dat het grootste deel van de doelgroep de gevraagde acties goed kan uitvoeren. Het grotere beroep op het doenvermogen is daarom hier geen aandachtspunt.

Update van de rechtsvormenlijst in het Besluit vergelijking buitenlandse rechtsvormen

De verwachting is dat de personen en bedrijven die in aanraking komen met het voorstel een adviseur hebben of gebruikmaken van een dienstverlener, dan wel dat zij zelf de benodigde vaardigheden en kennis hebben, waardoor doenlijkheid naar verwachting geen aandachtspunt zal zijn.

Uitvoeringsbesluit identificatie- en rapportagevoorschriften Common Reporting Standard

Rapporterende financiële instellingen zoals banken zijn professionele partijen. Dat de administratieve lasten naar verwachting niet toenemen betekent voor hen dat er geen aanvullend beroep op het doenvermogen wordt gedaan. De wijzigingen hebben geen gevolgen voor het doenvermogen van burgers, omdat de wijzigingen geen verandering brengen in de verplichtingen die op burgers rusten.

Uitvoeringsbesluit verzamel- en verificatievereisten voor rapporterende platformexploitanten

Rapporterende platformexploitanten zijn in de regel professionele partijen. Dat de administratieve lasten naar verwachting niet toenemen als zij daadwerkelijk gebruik kunnen gaan maken van een identificatiedienst betekent voor hen dat er geen aanvullend beroep op het doenvermogen wordt gedaan. Voor burgers – verkopers – heeft de wijziging tot gevolg dat er een kleiner beroep op hun doenvermogen wordt gedaan in die zin dat zij bepaalde gegevens niet langer hoeven te verstrekken.

Wijziging artikel 9b van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990

Ingevolge deze wijziging wordt er geen beroep gedaan op het doenvermogen van een belastingschuldige. De wijziging leidt niet tot (extra) handelingen voor belastingschuldigen. Door artikel 9b UBIW 1990 wordt duidelijk over welk tijdvak invorderingsrente in rekening wordt gebracht bij beëindiging van het uitstel van betaling op grond van de artikelen 70g of 70h van de Invorderingswet 1990 (IW 1990). De belastingschuldige hoeft hiervoor niks te doen.

8. Advies en consultatie

Voor dit besluit heeft geen internetconsultatie plaatsgevonden, omdat het besluit bestaat uit technische wijzigingen die voortvloeien uit of nader invulling geven aan bestaande wetgeving alsook maatregelen die een zuivere implementatie vormen van enkele bepalingen van Richtlijn (EU) 2023/2226.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Artikel I (artikel 12a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001)

Met de wijziging van artikel 12a UBIB 2001 worden enkele regelingen aangewezen als regelgeving die leidt tot herstructurering of beëindiging van een bedrijfstak als bedoeld in artikel 3.54, twaalfde lid, onderdeel c, Wet IB 2001. Daarmee vallen deze regelingen onder overheidsingrijpen als bedoeld in artikel 3.54, twaalfde lid, Wet IB 2001.

Voor de provincie Utrecht wordt de verwijzing naar de inmiddels vervallen onderdelen van de Subsidieregeling Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht, Verplaatsing grondgebonden agrarische bedrijven in het kader van het NNN en de Subsidieregeling verplaatsing en beëindiging veehouderijen Utrecht vervangen door een verwijzing naar de Subsidieregeling Leefomgeving landelijk gebied provincie Utrecht, hoofdstuk 8 Verplaatsing landbouwbedrijven, artikel 8.1 Subsidiecriteria.

In verband met het aanwijzen van de provinciale regelingen die uitvoering geven en voldoen aan de voorwaarden van de Rpgb wordt het huidige artikel 12a, onderdeel h, UBIB 2001 verletterd tot artikel 12a, onderdeel i, UBIB 2001. Op een aantal onderdelen wordt voorzien in terugwerkende kracht. Het ingevoegde artikel 12a, onderdeel h, UBIB 2001 werkt terug tot en met 27 november 2024. Dit is de datum waarop de Rpgb in werking is getreden. De wijziging in artikel 12a, onderdeel i (nieuw), UBIB 2001 werkt terug tot en met 18 juni 2025. Dit is de datum waarop hoofdstuk 8 van de Subsidieregeling Leefomgeving landelijk gebied provincie Utrecht in werking is getreden.9 Door de terugwerkende kracht wordt voorkomen dat in voorkomende gevallen tussen de inwerkingtreding van een aangewezen regeling en 1 januari 2026 de vorming van een HIR niet toegestaan zou zijn.

Artikel II

Artikel II, onderdeel A (artikel 17 van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001)

Met deze wijziging wordt een foutieve verwijzing in artikel 17 Bvdb 2001 hersteld. Hieraan wordt terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2001, het tijdstip waarop de foutieve verwijzing is ontstaan.

Artikel II, onderdelen B tot en met E (artikel 25, hoofdstuk 2, afdeling 4, paragraaf 3, en artikelen 25b en 26 van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001)

Met de in artikel II, onderdeel C, opgenomen wijziging wordt een paragraaf toegevoegd aan de afdeling van het Bvdb 2001 die ziet op het inkomen uit sparen en beleggen. Paragraaf 3 van de betreffende afdeling (hoofdstuk 2, afdeling 4, Bvdb 2001) strekt ertoe om, in het geval dat de tegenbewijsregeling wordt toegepast, de berekening van de voorkoming van dubbele belasting daaraan aan te passen. Artikel 25aa Bvdb 2001 regelt dat er bij de berekening van de voorkoming van dubbele belasting afwijkende regels gelden indien de tegenbewijsregeling wordt toegepast. In dat geval vindt hoofdstuk 2, afdeling 4, paragraaf 1, Bvdb 2001 geen toepassing en wordt het buitenlands voordeel uit sparen en beleggen vastgesteld met inachtneming van de nieuwe paragraaf 3 van die afdeling. Kort gezegd strekken deze aanpassingen ertoe om, zoals in de algemene toelichting is aangegeven, de vermindering vast te stellen op basis van de verhouding waarin het werkelijke buitenlandse rendement in box 3 deel uitmaakt van het totale werkelijke rendement in box 3. De aanpassingen dienen om dit uitgangspunt in het Bvdb 2001 te verankeren. Voor het overige worden er geen materiële verschillen gecreëerd tussen belastingplichtigen die kiezen voor toepassing van de tegenbewijsregeling en belastingplichtigen die dit niet doen.

De hiervoor bedoelde paragraaf 3 bevat enkele artikelen die ten opzichte van de overeenkomstige bepalingen in hoofdstuk 2, afdeling 4, paragraaf 1, Bvdb 2001 geen inhoudelijke wijzigingen bevatten. Dit zijn de artikelen 25ab, 25ad, eerste, derde en vierde lid, en 25ae Bvdb 2001. Ook de definitie van bezittingen in het buitenland in artikel 25ac, derde lid, Bvdb 2001 is inhoudelijk overeenstemmend. Deze artikelen zijn evenwel omwille van de leesbaarheid ook in genoemde paragraaf 3 opgenomen. Voor een toelichting op deze artikelen wordt verwezen naar de toelichting op de artikelen 22, 24, eerste, vierde en zesde lid, respectievelijk 24a Bvdb 2001.

Artikel 25ac, eerste lid, Bvdb 2001 definieert het buitenlandse voordeel uit sparen en beleggen als het gezamenlijke bedrag aan werkelijk rendement van bezittingen in het buitenland en van schulden in verband met die bezittingen.

Artikel 25ac, tweede lid, Bvdb 2001 regelt dat wordt aangesloten bij afdeling 5.6 Wet IB 2001 om het werkelijk rendement van bezittingen in het buitenland en schulden in verband met die bezittingen te bepalen.

Artikel 25ac, derde lid, Bvdb 2001 bepaalt voor welke bezittingen in het buitenland vrijstelling kan worden verleend, in aansluiting bij de in artikel 23, tweede lid, Bvdb 2001 opgenomen regeling. In dit verband bepaalt artikel 25ac, derde lid, Bvdb 2001 in overeenstemming met het vereiste in artikel 23, derde lid, Bvdb 2001 dat bezittingen in het buitenland alleen worden meegenomen bij berekening van het buitenlandse voordeel uit sparen en beleggen voor zover de opbrengsten die daaruit worden genoten onderworpen zijn aan belasting in het rechtsgebied waarin de bezittingen zijn gelegen.

Volgens de formule van artikel 25ad, tweede lid, Bvdb 2001 bedraagt de vermindering van belasting bij buitenlands voordeel uit sparen en beleggen bij toepassing van de tegenbewijsregeling: het werkelijke rendement van de bezittingen in het buitenland en gerelateerde schulden gedeeld door het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, en dat vermenigvuldigd met het bedrag van de belasting die zonder de toepassing van dit besluit volgens de Wet IB 2001 over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen verschuldigd zou zijn. De vermindering ter voorkoming van dubbele belasting wordt berekend met inachtneming van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen zoals dat wordt vastgesteld na toepassing van de tegenbewijsregeling. Deze vermindering kan niet meer bedragen dan de belasting die zonder toepassing van het Bvdb 2001 in box 3 verschuldigd zou zijn.

Artikel II, onderdelen B, D en E, integreert de resultaten van de toepassing van de tegenbewijsregeling in de bepalingen over verrekening van buitenlandse (bron)belasting op dividenden, interest en royalty’s (artikel 25 Bvdb 2001), de verrekening in het geval van een afgezonderd particulier vermogen (artikel 25b Bvdb 2001) en beschikkingen volgens de doorschuifregeling (artikel 26 Bvdb 2001).

Artikel III

Artikel III (Bijlage behorende bij het Besluit vergelijking buitenlandse rechtsvormen)

Artikel III regelt de wijziging van de bijlage bij het BVBR (lees: de rechtsvormenlijst). De rechtsvormenlijst wordt in beginsel jaarlijks aangepast. Het betreft thans een aanvulling van de rechtsvormenlijst. Naar aanleiding van in de praktijk ontstane vragen over bijvoorbeeld de (al dan niet) buitenlandse belastingplicht van een buitenlands lichaam in Nederland, zijn aan de hand van de criteria die zijn gegeven in artikel 2, eerste en tweede lid, BVBR een aantal buitenlandse rechtsvormen beoordeeld door de kennisgroep Belastingplicht en Kwalificatie Rechtsvormen van de Belastingdienst en daarmee voorzien van een kwalificatie. Deze beoordelingen zijn als kennisgroepstandpunt gepubliceerd. Het kabinet neemt deze kwalificatie van de kennisgroep Belastingplicht en Kwalificatie Rechtsvormen van de Belastingdienst over en neemt ze als rechtsvermoeden op in het BVBR. Naar aanleiding van die beoordelingen wordt de rechtsvormenlijst aangevuld met de volgende kwalificaties voor de toepassing van de Wet IB 2001, de Wet Vpb 1969, de Wet DB 1965 en de Wet BB 2021:

  • De Albanese Shoqëri me përgjegjësi të kufizuar. Het standpunt van de kennisgroep Belastingplicht en Kwalificatie Rechtsvormen van de Belastingdienst ten aanzien van deze rechtsvorm (KG:211:2023:210) is met ingang van 1 januari 2025 ingetrokken in verband met de inwerkingtreding van de Wet FKR. De criteria uit artikel 2, eerste en tweede lid, BVBR geven geen aanleiding tot een andere beoordeling dan in dat standpunt is opgenomen, met dien verstande dat de Albanese Shoqëri me përgjegjësi të kufizuar meer specifiek vergelijkbaar is met een Nederlandse naamloze vennootschap (Nederlandse nv) of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (Nederlandse bv).

  • De Belgische commanditaire vennootschap. De Belgische commanditaire vennootschap is vergelijkbaar met een Nederlandse commanditaire vennootschap (Nederlandse cv). Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het gepubliceerde standpunt van de kennisgroep Belastingplicht en Kwalificatie Rechtsvormen van 26 mei 2025 (KG:211:2025:4).11 Het kabinet heeft van de gelegenheid gebruikgemaakt om de rechtsvormenlijst voor België in alfabetische volgorde op te nemen.

  • De Curaçaose besloten vennootschap. De Curaçaose besloten vennootschap is vergelijkbaar met een Nederlandse nv of Nederlandse bv. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het gepubliceerde standpunt van de kennisgroep Belastingplicht en Kwalificatie Rechtsvormen van 26 mei 2025 (KG:211:2025:6).12

  • De Liechtensteinse Aktiengesellschaft. De Liechtensteinse Aktiengesellschaft is vergelijkbaar met een Nederlandse nv of Nederlandse bv. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het gepubliceerde standpunt van de kennisgroep Belastingplicht en Kwalificatie Rechtsvormen van 26 mei 2025 (KG:211:2025:5).13

  • De Oostenrijkse Kommanditgesellschaft. Het standpunt van de kennisgroep Belastingplicht en Kwalificatie Rechtsvormen van de Belastingdienst ten aanzien van deze rechtsvorm (KG:211:2024:114) is met ingang van 1 januari 2025 ingetrokken in verband met de inwerkingtreding van de Wet FKR. De criteria uit artikel 2, eerste en tweede lid, BVBR geven geen aanleiding tot een andere beoordeling dan in dat standpunt is opgenomen, met dien verstande dat de Oostenrijkse Kommanditgesellschaft meer specifiek vergelijkbaar is met een Nederlandse cv.

  • De Singaporese Variable Capital Company. Het standpunt van de kennisgroep Belastingplicht en Kwalificatie Rechtsvormen van de Belastingdienst ten aanzien van deze rechtsvorm (KG:211:2024:515) is met ingang van 1 januari 2025 ingetrokken in verband met de inwerkingtreding van de Wet FKR. De criteria uit artikel 2, eerste en tweede lid, BVBR geven geen aanleiding tot een andere beoordeling dan in dat standpunt is opgenomen, met dien verstande dat de Singaporese Variable Capital Company vergelijkbaar is met een Nederlandse nv of Nederlandse bv.

  • De Vietnamese De Vietnamese (limited liability company; Vietnamese LLC) is vergelijkbaar met een Nederlandse nv of Nederlandse bv. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het gepubliceerde standpunt van de kennisgroep Belastingplicht en Kwalificatie Rechtsvormen van 30 juli 2025 (KG:211:2025:8).16

  • De Vietnamese De Vietnamese (joint stock company; Vietnamese JSC) is vergelijkbaar met een Nederlandse nv of Nederlandse bv. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het gepubliceerde standpunt van de kennisgroep Belastingplicht en Kwalificatie Rechtsvormen van 2 oktober 2025 (KG:211:2025:9).17

Artikel IV

Artikel IV, onderdelen A, C en E (artikelen 2, 4, 6 en 8 van het Uitvoeringsbesluit identificatie- en rapportagevoorschriften Common Reporting Standard)

In het wetsvoorstel Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling cryptoactiva18 wordt omwille van consistentie in artikel 2a WIB het woord «sectie» vervangen door het woord «deel». Die consistentie dient ook op het niveau van het UB CRS te worden geregeld. De wijziging van de artikelen 2, 4, 6 en 8 UB CRS voorziet hierin. Het gaat dus enkel om een redactionele wijziging.

Artikel IV, onderdelen B en D (artikelen 5 en 7 van het Uitvoeringsbesluit identificatie- en rapportagevoorschriften Common Reporting Standard)

Bijlage I, onder 3, Richtlijn (EU) 2023/2226 voorziet in invoering van bijlage I, deel VII, onderdeel Aa, Richtlijn 2011/16/EU. Zoals in onderdeel 2.4 van de algemene toelichting is aangegeven gaat het om de regels inzake due diligence-procedures die moeten worden toegepast in de bijzondere situatie dat een rapporterende financiële instelling, zonder dat zij daar iets aan kan doen, dusdanig laat over de eigen verklaring van de rekeninghouder komt te beschikken dat zij ter zake van een nieuwe rekening niet tijdig haar identificatie- en rapportageverplichtingen na kan komen. Een nieuwe rekening kan worden aangehouden door een natuurlijk persoon of een entiteit. De regels over due diligence-procedures voor nieuwe rekeningen van natuurlijke personen zijn opgenomen in artikel 5 UB CRS. De regels over due diligence-procedures voor nieuwe rekeningen van entiteiten zijn opgenomen in artikel 7 UB CRS. Daarom wordt bijlage I, deel VII, onderdeel Aa, Richtlijn 2011/16/EU in die twee artikelen geïmplementeerd.

Voorts wordt in de artikelen 5 en 7 UB CRS het woord «sectie» vervangen door «deel». Voor een nadere toelichting op deze redactionele wijziging wordt verwezen naar de toelichting op artikel IV, onderdelen A, C en E.

Artikel IV, onderdeel F (artikel 9 van het Uitvoeringsbesluit identificatie- en rapportagevoorschriften Common Reporting Standard)

Bijlage I, onder 5, Richtlijn (EU) 2023/2226 voegt aan bijlage I, deel IX, Richtlijn 2011/16/EU een alinea toe. De toevoeging behelst de introductie van een minimumbewaartermijn voor gegevens die een rapporterende financiële instelling mede met het oog op een eventuele controle moet bewaren. Voor de implementatie van de toevoeging wordt voor die termijn omwille van consistentie aangesloten bij de bewaartermijn van zeven jaar die geldt voor administratieplichtigen.19 Tevens bepaalt de toevoeging dat die gegevens niet langer dan noodzakelijk mogen worden bewaard. Voor het begrip «noodzakelijk» moet worden aangesloten bij het gelijkluidende begrip uit de AVG.20 Ten behoeve van andere (wettelijke) verplichtingen en bijvoorbeeld een door de rapporterende financiële instelling gestarte juridische procedure kan het nodig zijn dat gegevens langer dan zeven jaar worden bewaard.

Artikel V

Artikel V (artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit verzamel- en verificatievereisten voor rapporterende platformexploitanten)

De wijziging van artikel 2, vijfde lid, UB DAC7 komt erop neer dat rapporterende platformexploitanten die gebruikmaken van een door de EU of een lidstaat ter beschikking gestelde identificatiedienst niet langer bepaalde gegevens van verkopers hoeven te verzamelen. Bij verkopers die natuurlijke personen zijn gaat het om de voor- en achternaam en bij verkopers die entiteiten zijn gaat het om de wettelijke benaming. De wijziging krijgt gestalte door in artikel 2, vijfde lid, UB DAC7 de uitzondering op de verzamelplicht niet langer te beperken tot bepaalde onderdelen van artikel 2, eerste en tweede lid, UB DAC7, maar deze uit te breiden naar geheel artikel 2, eerste en tweede lid, UB DAC7. Hiermee wordt bijlage V, deel III, onderdeel B, punt 4, Richtlijn 2011/16/EU geïmplementeerd, welk punt is ingevoegd met bijlage II, punt 3, Richtlijn (EU) 2023/2226. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het thans al in artikel 2, vijfde lid, UB DAC7 gebezigde begrip «identificatiedienst» wordt gedefinieerd in artikel 2e, onderdeel z, WIB.21

Artikel VI

Artikel VI (artikel 9b van het Uitvoeringbesluit Invorderingswet 1990)

Een belastingschuldige is in beginsel ook bij uitstel van betaling invorderingsrente verschuldigd over het op de belastingaanslag openstaande bedrag. Uit artikel 28, derde lid, IW 1990 volgt in welke situaties de belastingschuldige geen invorderingsrente is verschuldigd bij uitstel van betaling. Het gaat hierbij om een aantal zogenaamde bijzondere uitstelfaciliteiten. Voorts bevat de IW 1990 drie overgangsbepalingen die voorzien in renteloos uitstel van betaling, te weten de artikelen 70b, 70g en 70h IW 1990. Als het door de ontvanger verleende uitstel van betaling wordt beëindigd of als de betaling niet plaatsvindt binnen de termijn waarvoor uitstel van betaling is verleend, wordt ingevolge artikel 28, vierde lid, IW 1990 invorderingsrente in rekening gebracht. Uit artikel 6 UBIW 1990 volgt over welk tijdvak invorderingsrente in rekening wordt gebracht, indien het op grond van de IW 1990 verleende uitstel van betaling is komen te vervallen. Artikel 6 UBIW 1990 behelst daarmee de nadere uitwerking van artikel 28, vierde lid, IW 1990. Artikel 9a UBIW 1990 schrijft voor dat bij beëindiging van het verleende uitstel van betaling op grond van artikel 70b IW 1990 artikel 6, eerste lid, UBIW 1990 van overeenkomstige toepassing is. Hierdoor wordt duidelijk over welk tijdvak invorderingsrente in rekening wordt gebracht als het op grond van artikel 70b IW 1990 verleende uitstel van betaling is beëindigd. Abusievelijk is het voorgaande niet geregeld voor de beëindiging van renteloos uitstel van betaling dat op grond van de artikelen 70g en 70h IW 1990 kan worden verleend. Deze omissie wordt nu hersteld door te voorzien in een soortgelijke bepaling als artikel 9a UBIW 1990 specifiek voor de artikelen 70g en 70h IW 1990. Uit artikel 9b UBIW 1990 volgt dat bij beëindiging van het verleende uitstel van betaling op grond van de artikelen 70g of 70h IW 1990 artikel 6, tweede lid, UBIW 1990 van overeenkomstige toepassing is. Zodoende wordt duidelijk over welk tijdvak invorderingsrente in rekening wordt gebracht bij beëindiging van het uitstel van betaling op grond van de artikelen 70g of 70h IW 1990. De artikelen 70g en 70h IW 1990 zijn per 1 januari 2025 in werking getreden. Gelet hierop wordt het UBIW 1990 met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2025 gewijzigd. Hiermee wordt voorkomen dat onduidelijkheid bestaat over welk tijdvak een belastingschuldige invorderingsrente is verschuldigd als het verleende uitstel van betaling al is beëindigd voor onderhavige wijziging van het UBIW 1990.

Artikel VII

Artikel VII (inwerkingtreding)

Het onderhavige besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2026. Voor een aantal wijzigingen is in een inwerkingtreding met terugwerkende kracht voorzien. Waar dit het geval is, is dat toegelicht bij de toelichting op de betreffende onderdelen.

De Staatssecretaris van Financiën, E.H.J. Heijnen

Fiscaal verzamelbesluit 2025

Beschrijving voorstel/regeling

In het Fiscale verzamelbesluit 2025 zijn wijzigingen opgenomen ten behoeve van de jaarlijkse aanpassing van diverse uitvoeringsbesluiten. In de meeste gevallen betreft het wijzigingen die geen of slechts een marginale impact hebben op de uitvoering en zijn hieronder gecategoriseerd naar impact. De impact van de wijzigingen in de artikel II zijn beoordeeld in een separate uitvoeringstoets.

Wijzigingen zonder of met marginale impact

Artikel IV, onderdelen A, B, C, D, E en F: Uitvoeringsbesluit identificatie- en rapportagevoorschriften Common Reporting Standard, artt. 2, 4, 5, 6, 7, 8 en 9;

Artikel V: Uitvoeringsbesluit verzamel- en verificatievereisten voor rapporterende platformexploitanten, art. 2;

Artikel VI: Uitvoeringsbesluit invorderingswet, art. 9b;

Wijzigingen die uitwerking geven aan wijzigingen in formele regelgeving (impact getoetst bij de formele regelgeving)

Artikel III: Besluit vergelijking buitenlandse rechtsvormen, bijlage;

Wijzigingen die een beperkte impact hebben op het IV-portfolio/jaarlijkse bijstelling bedragen/alleen website-aanpassing etc.

Artikel I: Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001, art. 12a.

Interactie burgers/bedrijven

De wijzigingen worden waar nodig meegenomen in de communicatie via de reguliere kanalen.

Maakbaarheid systemen

De noodzakelijke systeemaanpassingen kunnen tijdig worden gerealiseerd.

Handhaafbaarheid

Niet van toepassing.

Fraudebestendigheid

Niet van toepassing.

Complexiteitsgevolgen

Niet van toepassing.

Risico procesverstoringen

Het risico op procesverstoringen is klein.

Uitvoeringskosten

De incidentele kosten vallen binnen de jaar-aanpassingen. Er zijn geen structurele kosten.

Personele gevolgen

Er zijn geen personele gevolgen.

Invoeringsmoment

Invoering is mogelijk per: 1 januari 2026.

Eindoordeel

De wijzigingen zijn uitvoerbaar.

Wijzigingen Besluit ter voorkoming dubbele belasting als gevolg van de Wet tegenbewijsregeling box 3

Beschrijving voorstel/regeling

Het voorstel past het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 aan in lijn met de wijzigingen die voorkomen uit de Wet tegenbewijsregeling box 3.22

Interactie burgers/bedrijven

De communicatie vindt plaats via de reguliere kanalen.

Maakbaarheid systemen

Niet van toepassing.

Handhaafbaarheid

Mogelijk leiden de wijzigingen tot aanvullende bezwaarschriften. De daarvoor benodigde handhavingsinzet wordt meegenomen in de voorgenomen herijking van de uitvoeringstoets tegenbewijsregeling box 3.

Fraudebestendigheid

Niet van toepassing.

Complexiteitsgevolgen

Niet van toepassing.

Risico procesverstoringen

Het risico op procesverstoringen is klein.

Uitvoeringskosten

Er zijn geen incidentele of structurele kosten.

Personele gevolgen

De benodigde handhavingsinzet wordt meegenomen in de voorgenomen herijking van de uitvoeringstoets tegenbewijsregeling box 3.

Invoeringsmoment

Invoering is mogelijk per: 1 januari 2026.

Eindoordeel

De wijzigingen zijn uitvoerbaar.


X Noot
1

Artikelen 3.54 en 3.54aa Wet IB 2001.

X Noot
2

HR 6 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:705.

X Noot
3

Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PbEU 2011, L 64).

X Noot
4

Richtlijn (EU) 2023/2226 van de Raad van 17 oktober 2023 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (PbEU 2023, L 2226).

X Noot
5

Bijlage I, deel VII, onderdeel Aa, Richtlijn 2011/16/EU begint ook met de zin: Tijdelijk ontbreken van een eigen verklaring.

X Noot
6

Bijlage I, onderdeel 5, Richtlijn (EU) 2023/2226.

X Noot
7

Kamerstukken II 2024/25, 36 706, 3, p. 24–25.

X Noot
8

Artikel 8, derde lid, WIB in samenhang met artikel 52, vierde lid, AWR.

X Noot
9

Zie Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 3 juni 2025, nr. UTSP-8141755331-843 tot wijziging van de Subsidieregeling Leefomgeving landelijk gebied provincie Utrecht, Provinciaal Blad 2025, nr. 9805.

X Noot
18

Het bij koninklijke boodschap van 2 juli 2025 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de internationale

bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2023/2226 van de Raad van 17 oktober 2023 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (PbEU L 2023/2226) (Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling cryptoactiva) (Kamerstukken 36 782).

X Noot
19

Artikel 8, derde lid, WIB in samenhang met artikel 52, vierde lid, AWR.

X Noot
20

Artikel 5, eerste lid, onderdeel e, AVG en overweging 39 van de preambule bij de AVG. Zie ook artikel 25, derde lid, Richtlijn 2011/16/EU en overwegingen 41 en 46 van de preambule bij Richtlijn (EU) 2023/2226.

X Noot
21

Met artikel 2e, onderdeel z, WIB wordt bijlage V, deel I, onderdeel C, punt 10, Richtlijn 2011/16/EU geïmplementeerd, welk punt is toegevoegd met bijlage II, punt 1, Richtlijn (EU) 2023/2226.

X Noot
22

Bijlage bij Kamerstukken II 2024/25, 36 707, nr. 3

Naar boven