Besluit van 4 december 2025 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 29 oktober 2025 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met verdere versterking van de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit (Stb. 2025, 333) [KetenID WGK011444]

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 25 november 2025 directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 6846060.

Gelet op artikel XI van de wet van 29 oktober 2025 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met verdere versterking van de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit (Stb. 2025, 333);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

  • 1. De wet van 29 oktober 2025 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met verdere versterking van de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit (Stb. 2025, 333). treedt in werking met ingang van 1 januari 2026, met uitzondering van artikel IV, onderdeel Aa, artikel V, onderdelen A, B, C en D en artikel VI, onderdeel B.

  • 2. Artikel IV, onderdeel Aa, artikel V, onderdelen A, B, C en D en artikel VI, onderdeel B, treden in werking met ingang van 1 juli 2026.

Onze Minister van Justitie en Veiligheid is belast met de uitvoering van dit besluit dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 4 december 2025

Willem-Alexander

De Minister van Justitie en Veiligheid, F. van Oosten

Uitgegeven de negende december 2025

De Minister van Justitie en Veiligheid, F. van Oosten

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit is gegeven mede namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en voor wat betreft de wijziging van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme mede namens de Minister van Financiën. De wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met verdere versterking van de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit treedt in werking op 1 januari 2026, met uitzondering van artikel IV, onderdeel Aa, artikel V, onderdelen A, B, C en D en artikel VI, onderdeel B. Met deze datum wordt aangesloten bij de vaste verandermomenten voor de inwerkingtreding van wetten (Ar. 4.17).

Artikel IV, onderdeel Aa, betreft de verhoging van de maximaal op te leggen gevangenisstraf van vier naar acht jaar, die is gesteld op overtreding van de in artikel 55, derde lid, van de Wet wapens en munitie genoemde strafbare feiten. Deze strafverhoging heeft tot gevolg dat de voorbereiding van de in artikel 55, derde lid, genoemde strafbare feiten door de politie strafrechtelijk kan worden gehandhaafd. Hiervoor zal de politie de nodige organisatorische voorbereidingen moeten treffen, zoals het informeren en opleiden van opsporingsambtenaren. Ook moet zicht worden verkregen op de uitvoeringsconsequenties van de strafmaatverhoging voor de gehele strafrechtketen. Hierdoor is het niet mogelijk om artikel IV, onderdeel Aa, per 1 januari 2026 in werking te laten treden en treedt dit onderdeel, in overeenstemming met de vaste verandermomenten voor de inwerkingtreding van wetten, in werking op 1 juli 2026.

Artikel V, onderdelen A, B, C en D, heeft betrekking op de bevoegdheid van de Financiële inlichtingen eenheid om een meldingsplichtige instelling, bedoeld in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, te verzoeken om de uitvoering van een financiële transactie tijdelijk aan te houden. Artikel VI, onderdeel B, voorziet in de mogelijkheid van strafrechtelijke handhaving van schending van in dat verband voor meldingsplichtige instellingen geldende verplichtingen. Omdat de toepassing van deze bevoegdheid door de Financiële inlichtingen eenheid voor zowel de Financiële inlichtingen eenheid als voor meldingsplichtige instellingen nieuw is, moeten de benodigde organisatorische voorbereidingen worden getroffen om uitvoering te kunnen geven aan deze bevoegdheid. Om de betrokken organisaties hiervoor voldoende tijd te gunnen treden de artikelen V, onderdelen A, B, C en D en VI, onderdeel B, in werking op 1 juli 2026. Met deze datum wordt eveneens aangesloten bij de vaste verandermomenten voor de inwerkingtreding van wetten.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F. van Oosten

Naar boven