Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 25 november 2025
directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 6846060.
Gelet op artikel XI van de wet van 29 oktober 2025 tot wijziging van het Wetboek van
Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met
verdere versterking van de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit
(Stb. 2025, 333);
Hebben goedgevonden en verstaan:
’s-Gravenhage, 4 december 2025
Willem-Alexander
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F. van Oosten
Uitgegeven de negende december 2025
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F. van Oosten
NOTA VAN TOELICHTING
Dit besluit is gegeven mede namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
en voor wat betreft de wijziging van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren
van terrorisme mede namens de Minister van Financiën. De wet tot wijziging van het
Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in
verband met verdere versterking van de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit
treedt in werking op 1 januari 2026, met uitzondering van artikel IV, onderdeel Aa,
artikel V, onderdelen A, B, C en D en artikel VI, onderdeel B. Met deze datum wordt
aangesloten bij de vaste verandermomenten voor de inwerkingtreding van wetten (Ar.
4.17).
Artikel IV, onderdeel Aa, betreft de verhoging van de maximaal op te leggen gevangenisstraf
van vier naar acht jaar, die is gesteld op overtreding van de in artikel 55, derde
lid, van de Wet wapens en munitie genoemde strafbare feiten. Deze strafverhoging heeft
tot gevolg dat de voorbereiding van de in artikel 55, derde lid, genoemde strafbare
feiten door de politie strafrechtelijk kan worden gehandhaafd. Hiervoor zal de politie
de nodige organisatorische voorbereidingen moeten treffen, zoals het informeren en
opleiden van opsporingsambtenaren. Ook moet zicht worden verkregen op de uitvoeringsconsequenties
van de strafmaatverhoging voor de gehele strafrechtketen. Hierdoor is het niet mogelijk
om artikel IV, onderdeel Aa, per 1 januari 2026 in werking te laten treden en treedt
dit onderdeel, in overeenstemming met de vaste verandermomenten voor de inwerkingtreding
van wetten, in werking op 1 juli 2026.
Artikel V, onderdelen A, B, C en D, heeft betrekking op de bevoegdheid van de Financiële
inlichtingen eenheid om een meldingsplichtige instelling, bedoeld in de Wet ter voorkoming
van witwassen en financieren van terrorisme, te verzoeken om de uitvoering van een
financiële transactie tijdelijk aan te houden. Artikel VI, onderdeel B, voorziet in
de mogelijkheid van strafrechtelijke handhaving van schending van in dat verband voor
meldingsplichtige instellingen geldende verplichtingen. Omdat de toepassing van deze
bevoegdheid door de Financiële inlichtingen eenheid voor zowel de Financiële inlichtingen
eenheid als voor meldingsplichtige instellingen nieuw is, moeten de benodigde organisatorische
voorbereidingen worden getroffen om uitvoering te kunnen geven aan deze bevoegdheid.
Om de betrokken organisaties hiervoor voldoende tijd te gunnen treden de artikelen
V, onderdelen A, B, C en D en VI, onderdeel B, in werking op 1 juli 2026. Met deze
datum wordt eveneens aangesloten bij de vaste verandermomenten voor de inwerkingtreding
van wetten.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F. van Oosten