Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur | Staatsblad 2025, 411 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur | Staatsblad 2025, 411 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur van 17 oktober 2025, nr. WJZ / 101638477;
Gelet op de artikelen 32, eerste en zesde lid, en 33, eerste en achtste lid, van de Meststoffenwet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 19 november 2025, nr. W11.25.00317/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur van 2 december 2025, nr. WJZ / 102224040;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 74, eerste lid, wordt «78 procent» vervangen door «100 procent».
B
In artikel 75, onder a, wordt «22 procent» vervangen door «0 procent».
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, met dien verstande dat dit besluit in werking treedt nadat het Besluit van 4 december 2025 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de vaststelling van de hoogte van de afromingspercentages (Stb. 2025, 410) in werking treedt.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 4 december 2025
Willem-Alexander
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma
Uitgegeven de achtste december 2025
De Minister van Justitie en Veiligheid, F. van Oosten
Het doel van deze wijziging is om net als in de pluimveehouderij ook zo snel mogelijk, nog in 2025, te stoppen met afroming in de varkenshouderij. Daartoe wordt het afromingspercentage bij de overgang van varkensrechten en bij bedrijfsoverdracht, zoals geregeld in de artikelen 74 en 75 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (hierna: Ubm), gewijzigd en vastgesteld op nul procent. Hierna wordt de wijziging nader toegelicht.
Door het Besluit van 4 december 2025 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de vaststelling van de hoogte van de afromingspercentages (Stb. 2025, 410) zijn de afromingspercentages niet langer in de Meststoffenwet geregeld maar in het Ubm. Met datzelfde besluit (hierna: het pluimveebesluit) is ook geregeld dat op de overgang van pluimveerechten niet langer wordt afgeroomd.
Artikel 74 Ubm bevat de afromingspercentages voor de overgang van losse productierechten. De afromingspercentages bij de overgang van productierechten in het kader van bedrijfsoverdracht zijn geregeld in artikel 75 Ubm. In zowel artikel 74 als 75 wordt de afroming voor varkensrechten op nul procent gezet, in plaats van 22 procent. Dat in de varkenshouderij niet langer wordt afgeroomd geldt dus voor zowel de overgang van losse productierechten, als bij bedrijfsoverdracht.
Het in de artikelen 74 en 75 Ubm gewijzigde afromingspercentage voor de overgang van varkensrechten geldt direct na inwerkingtreding van dit besluit. Dat betekent dat de verlaging van het afromingspercentage bij de overgang van varkensrechten naar nul procent direct geldt, net zoals de soortgelijke verlaging van het afromingspercentage voor de overgang van pluimveerechten door het pluimveebesluit direct ingaat.
Dit betekent dat als er nog geen kennisgeving van overgang bij RVO is geregistreerd, er over die overgang van varkensrechten geen afroming meer zal plaatsvinden. Ook als al wel een kennisgeving is gedaan, maar nog geen registratie heeft plaatsgevonden, zal er geen afroming plaats vinden. Dit zal ook gelden voor elke bedrijfsoverdracht die na inwerkingtreding van dit besluit heeft plaatsgevonden. Voor de vraag of sprake is van afroming in geval van een bedrijfsoverdracht, is het moment waarop de bedrijfsoverdracht heeft plaatsgevonden namelijk bepalend. Dat moment kan afhankelijk van de vorm van de overdracht verschillen.
De mestproductie in Nederland mag niet hoger zijn dan de in artikel 18a van de wet opgenomen mestproductieplafonds. Afroming van productierechten is een maatregel om de mestproductie te verlagen en zo te borgen dat de sectorale mestproductieplafonds, en daardoor ook het nationale plafond, niet worden overschreden. Ook de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties voor stikstofreductie (Lbv) en de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus) zijn maatregelen die bijdragen aan vermindering van de mestproductie. Dat betekent dat nieuwe inzichten over de verwachte mestproductie en de effecten van Lbv en Lbv-plus reden kunnen zijn om de hoogte van de afromingspercentages te wijzigen (weegmomenten). Dit mede om te borgen dat er niet meer wordt afgeroomd dan strikt noodzakelijk is, zoals door de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, tijdens de behandeling van de Wet wijziging Meststoffenwet in verband met de maximale mestproductie in de Eerste Kamer is toegezegd1.
In dit weegmoment heeft het kabinet gelet op het ingeschatte effect van de Lbv- en Lbv-plus op de mestproductie in de varkenshouderij (zie paragraaf 2.2.1 en 2.2.2), de afweging gemaakt dat het afromingspercentage voor de varkenshouderij, net als het percentage voor de pluimveehouderij, op nul procent kan worden gezet en wel op zo kort mogelijke termijn. Daarbij heeft het kabinet meegewogen dat het op grond van resultaten van eerdere regelingen niet waarschijnlijk is dat (veel) veehouders zullen afzien van deelname aan Lbv en Lbv-plus, waardoor het aannemelijk is dat op termijn het mestproductieplafond in de varkenssector niet overschreden zal worden. Naar verwachting zal in 2025 nog wel een overschrijding plaatsvinden, waarmee de betreffende voorwaarde van de derogatiebeschikking wordt overtreden, ook als het huidige afromingspercentage het hele jaar in stand blijft. Het kabinet is zich ervan bewust dat het op nul zetten van het afromingspercentage voor de varkenssector er niet aan bijdraagt om de mate van overschrijding op nationaal niveau te beperken. Tegelijkertijd is het aandeel van afroming van varkensrechten in het voorkomen van die overschrijding gering, en komt deze sector naar verwachting op termijn op jaarbasis wel onder het sectorplafond. Daarmee zou het in stand houden van het afromingspercentage ertoe leiden dat deze sector op termijn verder dan nodig onder het sectorplafond komt. Het kabinet vindt het van belang om het aantal varkensrechten in deze sector niet verder te beperken dan nodig is, en weegt mee dat de gevolgen voor deze sector aanzienlijk zijn als de afroming nog in heel 2025 in stand blijft.
Veehouders die in het kader van de Lbv of de Lbv-plus een subsidieaanvraag hebben ingediend, hebben daarbij moeten aangeven hoeveel productierechten doorgehaald moeten worden. Hiermee is het mogelijk om een indicatie te krijgen van het potentiële effect van deelname aan deze regelingen op de mestproductie vanuit de melkvee-, varkens- en pluimveehouderij. De vleeskalverhouderij kent geen systeem van productierechten, maar door uit te gaan van het gemiddeld aantal in een kalenderjaar gehouden dieren, is het ook voor deze sector mogelijk om een indicatie te krijgen van het potentiële effect van deelname aan deze regelingen op de mestproductie.
Op basis van de 1.039 verleningsbeschikkingen2 die in het kader van de Lbv en Lbv-plus op 29 oktober 2025 bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) geregistreerd stonden, gaat het om 2.276.240 fosfaatrechten, 1.288.646 varkenseenheden, 5.957.257 pluimvee-eenheden en 89.373 vleeskalveren. Als al deze veehouders daadwerkelijk besluiten tot beëindiging over te gaan, dus bij 100% deelname, dan komt het potentiële effect op de nationale mestproductie uit op een vermindering van 10,7 miljoen kilogram fosfaat en 29,4 miljoen kilogram stikstof. Dit potentiële effect zal naar verwachting in de loop van 2026 volledig tot uiting komen in de mestproductiecijfers, omdat deelnemers aan Lbv en Lbv-plus tot een jaar na definitieve acceptatie van de verleningsbeschikking de tijd hebben om hun dieren weg te doen. Komt de deelname aan de beide beëindigingsregelingen uiteindelijk uit op 90%, dan bedraagt het potentiële effect op de mestproductie een vermindering van 9,6 miljoen kilogram fosfaat en 26,5 miljoen kilogram stikstof.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) stelt na afloop van ieder kwartaal een berekening samen van de verwachte fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel. Recent heeft het CBS de derde kwartaalrapportage 20253, 4 gepubliceerd. Deze derde kwartaalrapportage geeft een momentopname van de verwachte fosfaat- en stikstofexcretie over geheel 2025 op basis van de op 1 oktober 2025 beschikbaar gekomen nieuwe en actuele gegevens over onder meer de omvang van de melkveestapel en de samenstelling van krachtvoer. Voor varkens en pluimvee gaat het CBS uit van de aantallen die in het kader van de Landbouwtelling op 1 april 2025 zijn doorgegeven. De vermindering van het aantal dieren na die datum als gevolg van bedrijfsbeëindiging door deelname aan de Lbv en Lbv-plus is niet meegenomen in de derde kwartaalrapportage. De door het CBS voor 2025 verwachte fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel is weergegeven in tabel 1, naast de mestproductieplafonds.
|
Fosfaat |
Stikstof |
||||||||
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
|
Plafond 2025 |
1e kw 2025 |
2e kw 2025 |
3e kw 2025 |
Plafond 2025 |
1e kw 2025 |
2e kw 2025 |
3e kw 2025 |
||
|
Nationaal |
135,0 |
142,7 |
140,6 |
141,6 |
440,0 |
433,7 |
428,1 |
433,7 |
|
|
Melkvee |
71,8 |
73,6 |
73,8 |
74,6 |
267,8 |
252,8 |
252,8 |
257,3 |
|
|
Varkens |
27,8 |
32,3 |
30,2 |
30,3 |
70,3 |
80,1 |
75,1 |
75,2 |
|
|
Pluimvee1 |
20,3 |
20,7 |
20,4 |
20,0 |
48,4 |
48,5 |
48,1 |
47,1 |
|
|
Overig2 |
15,1 |
16,1 |
16,1 |
16,7 |
53,5 |
52,4 |
52,1 |
54,2 |
|
N.B. Door afrondingen kan de som van de cijfers afwijken van het totaal.
Het sectoraal plafond voor de pluimveehouderij heeft alleen betrekking op de mestproductie van die diersoorten waarop het stelsel van pluimveerechten van toepassing is, te weten kippen en kalkoenen.
Voor «overig» is in de Msw geen sectoraal plafond opgenomen. Het hier vermelde plafond is de voor «overig» beschikbare mestproductieruimte die is afgeleid van het nationale plafond en de plafonds voor melkvee, varkens en pluimvee.
De mestproductie van de Nederlandse veestapel5 bedroeg in 2024 146,7 miljoen kilogram fosfaat en 448,9 miljoen kilogram stikstof. Volgens de prognose van het CBS zal de landelijke productie lager uitkomen, namelijk op 141,6 miljoen kilogram fosfaat en 433,7 miljoen kilogram stikstof. In tabel 2 is de inschatting weergegeven van de mestproductie in zowel het scenario van 100% deelname aan Lbv en Lbv-plus als van 90% deelname.
|
Nationaal |
Melkvee |
Varkens |
Pluimvee |
||||||||
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
|
fosfaat |
stikstof |
fosfaat |
stikstof |
fosfaat |
stikstof |
fosfaat |
stikstof |
||||
|
Productie1 |
146,7 |
448,9 |
76,7 |
265,2 |
32,3 |
80,1 |
20,7 |
48,5 |
|||
|
Effect bij 100%2 |
10,7 |
29,4 |
2,3 |
7,8 |
5,5 |
14,9 |
2,3 |
4,7 |
|||
|
Inschatting bij 100% |
136,0 |
419,5 |
74,4 |
257,4 |
26,8 |
65,2 |
18,3 |
43,8 |
|||
|
Effect bij 90%3 |
9,6 |
26,5 |
2,0 |
7,0 |
5,0 |
13,5 |
2,1 |
4,2 |
|||
|
Inschatting bij 90% |
137,1 |
422,4 |
74,7 |
258,2 |
27,3 |
66,6 |
18,5 |
44,3 |
|||
|
Plafond |
135,0 |
440,0 |
71,8 |
267,8 |
27,8 |
70,3 |
20,3 |
48,4 |
|||
|
Overschrijding4 bij 100% |
1,0 |
–20,5 |
2,6 |
–10,4 |
–1,0 |
–5,1 |
–2,0 |
–4,6 |
|||
|
Overschrijding4 bij 90% |
2,1 |
–17,6 |
2,9 |
–9,6 |
–0,5 |
–3,7 |
–1,8 |
–4,1 |
|||
Betreft het potentiële effect op de mestproductie bij 100% deelname aan Lbv en Lbv-plus op basis van de op 29 oktober 2025 bij RVO geregistreerde verleningsbeschikkingen.
Betreft het potentiële effect op de mestproductie bij 90% deelname aan Lbv en Lbv-plus op basis van de op 29 oktober 2025 bij RVO geregistreerde verleningsbeschikkingen
Er is sprake van een overschrijding van het plafond als het vermelde getal positief (+) is. Is het getal negatief (–) dan is er sprake van een onderschrijding van het plafond.
In zowel het scenario van 100% deelname aan de Lbv en Lbv-plus als het scenario van 90% deelname zal de mestproductie in Nederland op termijn onder het nationale stikstofproductieplafond uitkomen. De inschatting is dat de mestproductie het nationale fosfaatproductieplafond, ook op termijn, nog zal overschrijden met respectievelijk +0,7% (100%) en +1,0% (90%). In het scenario van 80% deelname zal de Nederlandse mestproductie het nationale fosfaatproductieplafond overschrijden (+1,6%), terwijl het nationale stikstofproductieplafond niet overschreden zal worden.
Op sectorniveau doen zich verschillen voor. In het scenario van 90% deelname zal de mestproductie in de varkenshouderij op termijn onder het sectorale mestproductieplafond komen. De mestproductie in de pluimveehouderij zal naar verwachting, gelet op de prognose van het Centraal Bureau voor de Statistiek6 al in 2025 onder het sectorale plafond komen (een verwachting die alleen maar versterkt wordt als ook gekeken wordt naar de Lbv/Lbv-plus cijfers)7. Daarentegen is er ook bij 100% deelname geen zicht op een fosfaatproductie die voldoet aan het sectorale fosfaatproductieplafond in de melkveehouderij.
De Nitraatrichtlijn8 heeft tot doel de waterverontreiniging die wordt veroorzaakt door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen en verdere verontreiniging te voorkomen, en verplicht lidstaten vierjaarlijkse actieprogramma’s vast te stellen met het oog op de realisatie van deze doelen. Indien de Europese Commissie op grond van de Nitraatrichtlijn derogatie verleent aan een lidstaat van de in de Nitraatrichtlijn opgenomen gebruiksnorm dierlijke mest van maximaal 170 kg stikstof per hectare, moet die lidstaat ook voldoen aan de in die derogatiebeschikking opgenomen voorwaarden.
Ter uitvoering van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn heeft Nederland per 1 januari 2020 de mestproductieplafonds opgenomen in de wet. Omdat één van de voorwaarden van de derogatiebeschikking 2022-2025 ziet op verlaging van de totaal in Nederland geproduceerde mest, heeft Nederland ter implementatie van die voorwaarde per 1 januari 2025 de nationale plafonds en sectorplafonds aangepast. Daarnaast zijn maatregelen getroffen om overschrijding van de mestproductieplafonds te voorkomen. Eén van deze maatregelen betreft het bij overgang van productierechten afromen op deze rechten: per 1 januari 2025 is voor de varkens- en pluimveesector afroming op productierechten geïntroduceerd en voor de melkveesector de afroming op fosfaatrechten verhoogd.
Het op nul procent zetten van het afromingspercentage voor de varkenssector kan invloed hebben op de handel in en de marktprijs van varkensrechten en bedrijven. De verwachting daarbij is dat bedrijven zoveel mogelijk zullen wachten met het verwerven van varkensrechten en het moment waarop een bedrijfsoverdracht waarbij dierrechten zijn betrokken daadwerkelijk plaatsvindt zullen uitstellen, tot het moment waarop het afromingspercentage op nul gezet is.
Het op nul zetten van het afromingspercentage voor varkensrechten heeft een positief effect voor een landbouwer die onvoldoende rechten heeft om de gewenste hoeveelheid varkens te houden en daarom jaarlijks een deel van de benodigde rechten leaset, een landbouwer die ervoor kiest om het aantal varkens dat wordt gehouden uit te breiden, of voor een landbouwer die zijn bedrijf overdraagt aan een andere landbouwer (buiten familieverband).
Bedrijven die voor hun bedrijfsvoering afhankelijk zijn van het leasen van productierechten, zullen minder kosten hoeven te maken om hun bedrijfsvoering voort te zetten.
Daarnaast kan het op nul procent zetten van het afromingspercentage effect hebben op de marktprijs van varkensrechten. Naar verwachting heeft het positieve gevolgen voor de vermogenspositie van degene van wiens bedrijf het productierecht afkomstig is en van degene naar wiens bedrijf het productierecht overgaat. Deze financiële consequenties zullen in de markt worden bepaald.
De uit dit besluit voortvloeiende administratieve lasten hebben uitsluitend betrekking op het inlezen in de gewijzigde regelgeving door de betrokken landbouwers. Dit betreft circa 5.415 bedrijven met varkensrechten. De tijd benodigd voor het inlezen in de gewijzigde regelgeving wordt ingeschat op 10 minuten tegen een uurtarief van € 37. De totale administratieve lasten bedragen hiervoor afgerond € 33.393.
Een ontwerp van dit besluit met deze wijziging is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.
Er is een inschatting gemaakt van de gevolgen van het wijzigingsbesluit voor de uitvoering en handhaving. De uitvoering van het fosfaat- en dierrechtenstelsel, waaronder de overgang van rechten, ligt bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO). De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) ziet toe op de handhaving. Beide instanties is gevraagd een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets op het wijzigingsvoorstel uit te voeren.
RVO gaf aan dat het wijzigingsvoorstel uitvoerbaar is en dat de gevolgen voor de uitvoering beperkt zijn. RVO zal wijzigingen moeten doorvoeren in de bestaande ICT-systemen en verschillende formulieren moeten aanpassen. Daarnaast moeten de website en de kennisbank aangepast worden. Omdat het wijzigingsvoorstel voor de varkenssector een versoepeling betekent, verwacht RVO geen impact op de handhaving van productierechten. Met het oog op het doorvoeren van de wijzigingen is het voor RVO van belang dat eind september duidelijk is wat de beoogde datum van inwerkingtreding is.
De NVWA gaf met betrekking tot de uitvoerbaarheid aan dat het bij RVO geregistreerde recht uitgangspunt is voor handhaving. De handhaafbaarheid/fraudebestendigheid wordt volgens de NVWA beïnvloed door de datum van inwerkingtreding van het besluit. Als het afromingspercentage in 2026 wordt aangepast, bestaat het risico dat bedrijven hierop anticiperen door te besluiten in 2025 geen rechten meer aan te schaffen om zo afroming in 2025 te ontlopen. Dat verhoudt zich slecht met de kalenderjaarsystematiek waarbij een landbouwer voor elk kalenderjaar over voldoende productierechten dient te beschikken. Met duidelijke regelgeving en voorlichting over de gevolgen van uitstel van het aanschaffen van rechten kan volgens de NVWA de naleving worden bevorderd.
Het afromen van productierechten heeft tot doel de mestproductie zodanig te reguleren dat de sectorale mestproductieplafonds worden geborgd, en daarmee ook het nationale mestproductieplafond niet overschreden wordt. Ingeschat wordt dat de mestproductie in de varkenshouderij op termijn lager zal zijn dan het sectorale mestproductieplafond door deelname aan de Lbv en de Lbv-plus. Afroming draagt eraan bij dat de termijn waarop dit gerealiseerd wordt, bekort wordt. Door zo spoedig mogelijk te stoppen met het afromen van varkensrechten zal het naar verwachting langer duren voordat wordt voldaan aan de voor deze sector geldende sectorplafond en als gevolg daarvan ook aan het nationale plafond. Hierdoor neemt de kans toe dat het sectorplafond voor varkens (en als gevolg daarvan dus het nationale plafond) in 2025 wordt overschreden.
Om te zorgen dat dit besluit op zo kort mogelijke termijn en nog in 2025 in werking kan treden en daarmee te borgen dat voor de varkenshouderij niet langer wordt afgeroomd dan strikt noodzakelijk, is besloten af te zien van internetconsultatie.
In de artikelen 32, zevende lid, en 33, negende lid, van de Meststoffenwet is de betrokkenheid van het parlement voor dit besluit via de voorhangprocedure geregeld. Op 18 september 2025 is het ontwerp van dit besluit aan de Tweede Kamer en Eerste Kamer toegezonden. Deze voorhang heeft niet geleid tot wijziging van het ontwerp.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst. Het gaat dus in op dezelfde dag als de dag waarop het pluimveebesluit in werking treedt. Omdat onderhavig besluit voortborduurt op de wijzigingen van het pluimveebesluit is voor de volgorde van inwerkingtreding zekerheidshalve opgenomen dat onderhavig besluit in werking treedt nadat het pluimveebesluit in werking is getreden.
Voor de inwerkingtreding van onderhavig besluit wordt voor zowel het inwerkingtredingstijdstip als de invoeringstermijn afgeweken van het kabinetsbeleid over de vaste verandermomenten. Dit is in dit geval gerechtvaardigd, omdat de doelgroep is gebaat bij een spoedige inwerkingtreding. Op deze manier is het mogelijk om de afroming bij de overgang van varkensrechten zo snel mogelijk stop te zetten.
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma
Met verleningsbeschikkingen wordt hier bedoeld het aantal subsidieverleningen op 29 oktober 2025 dat nog niet is ingetrokken. Een subsidieverlening kan ingetrokken worden op initiatief van de aanvrager zelf (omdat de veehouder bijvoorbeeld besluit toch niet over te gaan tot beëindiging) of vanuit RVO (omdat de aanvrager bijvoorbeeld niet binnen de vastgestelde termijn aan de vereisten uit de subsidieregeling heeft voldaan). Dit aantal bestaat uit 1.023 veehouders die de overeenkomst hebben ondertekend en 16 veehouders die nog niet hebben gereageerd.
Besluit van 4 december 2025 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de vaststelling van de hoogte van de afromingspercentages (Stb. 2025, 410).
Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PBEG 1991, L 375).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2025-411.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.