Besluit van 15 oktober 2025, houdende vaststelling van de tijdstippen van inwerkingtreding van de Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg alsmede het vervallen van een artikel

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 13 oktober 2025, kenmerk 4240799-1089925-WJZ;

Gelet op artikel IX van de Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg en artikel 10.3, tweede lid, van de Jeugdwet;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

De Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg treedt in werking met ingang van 1 januari 2026 met uitzondering van:

  • a. artikel I, onderdelen C, D, G, I, paragraaf 4.5 «Regels over financiële bedrijfsvoering», J tot en met R, T, U, onder 1 en V, artikel 9a.4;

  • b. artikel II, onderdelen L, M, U, onder 2 tot en met 4, Y, artikel 78h, onderdeel c, CC, artikel 84c, onderdeel c, en DD, artikel 93, eerste lid, onderdeel c;

  • c. artikel VI.

Artikel 2

De volgende artikelen of onderdelen daarvan van de Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg treden in werking met ingang van 1 januari 2027:

  • a. artikel I, onderdelen C, D, G, I, paragraaf 4.5 «Regels over financiële bedrijfsvoering», J tot en met R, T, U, onder 1, en V, artikel 9a.4;

  • b. artikel II, onderdelen L, M, U, onder 2 tot en met 4, Y, artikel 78h, onderdeel c, CC, artikel 84c, onderdeel c, en DD, artikel 93, eerste lid, onderdeel c;

  • c. artikel VI.

Artikel 3

Artikel 10.3 van de Jeugdwet vervalt met ingang van 1 januari 2027.

Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, is belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst

’s-Gravenhage, 15 oktober 2025

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, J.Z.C.M. Tielen

Uitgegeven de eenentwintigste oktober 2025

De Minister van Justitie en Veiligheid, F. van Oosten

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit regelt de inwerkingtreding van de Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg (hierna: de wet). De wet bevat verschillende onderdelen. Hieronder zal worden ingegaan op de inwerkingtreding van de drie belangrijkste onderdelen.

1. Verplichtingen regionale samenwerking

Ten eerste voorziet de wet in verplichtingen voor gemeenten ten aanzien van het op (minimaal) regionaal niveau contracteren en subsidiëren (hierna: inkopen) van kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering en bij algemene maatregel van bestuur te bepalen vormen van jeugdhulp (hierna: specialistische jeugdzorg). Gemeenten moeten hiertoe onder meer een gemeenschappelijke regeling treffen als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, een regiovisie opstellen en de Jeugdregio belasten met de in de wet voorgeschreven werkzaamheden.

In de memorie van toelichting was reeds het beoogde uitgangspunt opgenomen dat gemeenten voor de verplichtingen ten aanzien van de (minimaal) regionale inkoop van specialistische jeugdzorg één jaar implementatietijd krijgen. In lijn daarmee treden artikel I, onderdelen C, D, G, J tot en met R, van de wet in werking op 1 januari 2027.

2. Verplichtingen jeugdhulpaanbieders en gecertifieerde instellingen

Ten tweede bevat de wet verplichtingen voor jeugdhulpaanbieders en gecertifieerde instellingen ten aanzien van een interne toezichthouder, een transparante financiële bedrijfsvoering en een openbare jaarverantwoording.

De verplichting tot het aanstellen van een interne toezichthouder voor jeugdhulpaanbieders die met meer dan 25 jeugdhulpverleners ambulante jeugdhulp verlenen, jeugdhulpaanbieders die met meer dan 10 jeugdhulpverleners jeugdhulp met verblijf verlenen en voor gecertificeerde instellingen treedt in werking op 1 januari 2026.

Daartoe treedt de in artikel I, onderdeel I opgenomen paragraaf 4.4 «Bestuursstructuur» in werking op 1 januari 2026. Dat geldt ook voor de daarmee samenhangende wijziging van artikel 9.5, tweede lid, van de Jeugdwet, zoals opgenomen in artikel I, onderdeel U.

Omdat een financiële verantwoordingscyclus steeds over een boekjaar wordt gedaan treden de eisen ten aanzien van een transparante financiële bedrijfsvoering en de openbare jaarverantwoording, in werking op 1 januari 2027. Deze eisen zijn verder uitgewerkt in de Regeling jaarverantwoording Jeugdwet die eveneens in werking treedt op 1 januari 2027. Concreet betekent dit dat de artikelen 4.5.1 en 4.5.2 Jeugdwet alsmede voornoemde regeling van toepassing zijn over het boekjaar 2026, welke jaarverantwoording vóór 1 juni 2027 openbaar moet worden gemaakt.

De in artikel I, onderdeel I opgenomen paragraaf 4.5 «Regels over financiële bedrijfsvoering» van de Jeugdwet treedt dan ook in werking op 1 januari 2027. Ook de toezichthoudende taken van de NZa ten aanzien van de transparante financiële bedrijfsvoering en de openbare jaarverantwoording treden in werking op 1 januari 2027, hierop wordt hieronder ingegaan onder 3.

3. Taken Nederlandse Zorgautoriteit

De Nederlandse Zorgautoriteit (hierna: NZa) krijgt met deze wet verschillende taken. Zo zal de NZa stelselonderzoek doen naar de beschikbaarheid van jeugdhulp en vroegsignalering doen van risico’s voor de beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg dan wel van reeds bestaande tekorten in de specialistische jeugdzorg. Deze taken van de NZa op het gebied van stelselonderzoek en vroegsignalering treden in werking op 1 januari 2026.

In het artikel over de vroegsignaleringstaak van de NZa (het in artikel I, onderdeel V, opgenomen artikel 9a.2 van de Jeugdwet) is echter wetstechnisch een koppeling gemaakt met de regionale samenwerking door gemeenten. Er wordt in artikel 9a.2 Jeugdwet namelijk verwezen naar de vormen van jeugdzorg die op grond van de wet verplicht ten minste regionaal of landelijk moeten worden gecontracteerd of gesubsidieerd. Dit is gedaan door te verwijzen naar de in artikel I, onderdeel G, opgenomen artikelen 2.19, eerste lid, onderdeel a, en 2.21 van de Jeugdwet.

Zoals hierboven toegelicht treden de bepalingen over de regionale samenwerking echter pas in werking op 1 januari 2027. Daarom is in artikel I, onderdeel W, voorzien in overgangsrecht zodat er geen wetstechnische belemmeringen zijn om de NZa reeds voor het ingaan van de verplichte regionale samenwerking te belasten met vroegsignaleringstaak ten aanzien van de specialistische jeugdzorg. Op grond van artikel 10.3 Jeugdwet zal gedurende de periode dat de artikelen 2.19 en 2.21 van de Jeugdwet nog niet in werking zijn getreden de vroegsignaleringstaak betrekking hebben op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen jeugdhulpvormen en gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Deze vormen van jeugdhulp worden met het Besluit verbetering beschikbaarheid jeugdhulp opgenomen in het Besluit Jeugdwet. Dit zijn dezelfde jeugdhulpvormen die vanaf de inwerkingtreding van artikel 2.19 van de Jeugdwet verplicht (minimaal) regionaal moeten worden gecontracteerd. De doelgroep van de vroegsignaleringstaak is aldus hetzelfde, zowel voor als na de inwerkingtreding van de artikelen 2.19 en 2.21 van de Jeugdwet.

In het kader van de vroegsignaleringstaak zijn verschillende informatiebepalingen opgenomen in de wet. In de periode dat de artikelen over de verplichte regionale samenwerking nog niet gelden zijn er formeel nog geen Jeugdregio’s in de zin van de Jeugdwet en bestaan er derhalve ook geen informatieverplichtingen voor in de praktijk reeds bestaande regionale samenwerkingsverbanden. In die periode gelden primair informatieverplichtingen voor de colleges van burgemeester en wethouders, jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen en de organisatie die in de praktijk (vrijwillig) door gemeenten is belast met de landelijke contractering van bepaalde hoogspecialistische jeugdhulpvormen (in de praktijk de VNG).

Daarnaast zal de NZa toezicht houden op de verplichtingen van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen tot het hebben van een transparante financiële bedrijfsvoering en de verplichtingen omtrent de openbare jaarverantwoording. Deze toezichthoudende taak van de NZa is opgenomen in het in artikel I, onderdeel V, opgenomen artikel 9a.4 van de Jeugdwet. Zoals onder 2 reeds beschreven treden de verplichtingen voor jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen tot het hebben van een transparante financiële bedrijfsvoering en de verplichtingen omtrent de openbare jaarverantwoording in werking op 1 januari 2027.

Zowel het in artikel I, onderdeel V, opgenomen artikel 9a.4 van de Jeugdwet als een aantal daarmee samenhangende (onderdelen van) bepalingen, zoals artikel I, onderdeel T, artikel II, onderdelen U, Y, CC en DD, en artikel VI treden daarom eveneens in werking op 1 januari 2027.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, J.Z.C.M. Tielen

Naar boven