Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 2025, 106 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 2025, 106 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat van 30 november 2022, nr. WJZ / 22518489;
Gelet op artikel 3.22, vierde lid, en 18.12, eerste lid, van de Telecommunicatiewet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 25 januari 2023, nr. W18.22.00184/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 17 april 2025, nr. WJZ / 98210353;
Hebben goedgevonden en verstaan:
1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
met apparatuur, die voldoet aan artikel 1.3 van dit besluit, inbreuk maken op normaal gebruik van de frequentieruimte, waaronder het onderzoeken, aftasten ten einde informatie te vergaren, en tijdelijk verstoren van frequenties, alsmede het toegang verwerven tot frequenties en het tijdelijk onmogelijk maken van communicatie via frequenties;
frequentieruimte binnen de in het frequentieplan, bedoeld in artikel 3.1 van de wet, aangegeven internationale bandgrenzen;
een zich autonoom of op afstand bestuurd, zich verplaatsend object waaronder drones, robots, voertuigen en vaartuigen;
Onze Minister van Economische Zaken;
– Bij de politie: de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012, als het afwijkend gebruik wordt toegepast door ambtenaren van politie die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak
– bij het Ministerie van Defensie: de Minister van Defensie, of
– bij het ministerie van Justitie en Veiligheid: de Minister van Justitie en Veiligheid.
Telecommunicatiewet.
Afwijkend gebruik van frequentieruimte ter bestrijding van onbemande mobiele objecten is toegestaan:
a. als dit als doel heeft de openbare veiligheid te waarborgen dan wel bedreigingen daarvan te bestrijden;
b. in de gevallen, bedoeld in artikel 3.22, derde lid, onderdelen a en e van de wet.
1. Bij regeling van Onze Minister, handelende in overeenstemming met Onze Minister die het aangaat, worden nadere regels gesteld aan de apparatuur waarmee afwijkend gebruik mag worden gemaakt van frequentieruimte.
2. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben betrekking op:
a. technische eisen aan de apparatuur, de wijze waarop de apparatuur uitzendt of verstoort, en de functies waarover het apparaat beschikt met name om de verstoring te kunnen richten en beperken;
b. de wijze waarop aangetoond wordt dat de apparatuur voldoet aan de eisen, bedoeld in onderdeel a;
c. registratie van de apparatuur, en
d. eisen aan de opslag van de apparatuur.
1. Bevoegd tot het gebruik van de apparatuur, bedoeld in artikel 1.3, zijn:
a. de ambtenaren van politie die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en die individueel dan wel uit hoofde van hun functie zijn aangewezen door de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012, en
b. de ambtenaren die individueel dan wel uit hoofde van hun functie zijn aangewezen door de minister van Justitie en Veiligheid of Defensie.
2. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, voldoen aan de door Onze Minister, handelende in overeenstemming met Onze Minister die het aangaat, bij ministeriële regeling vastgestelde eisen betreffende kennis van de operationele, technische en juridische aspecten van het gebruik van die apparatuur.
Afwijkend gebruik van frequentieruimte in een bepaalde frequentieband ter bestrijding van onbemande mobiele objecten geschiedt uitsluitend:
a. nadat een onbemand mobiel object is waargenomen;
b. indien er sprake is van een ernstige, acute en herkenbare dreiging van de veiligheid, en
c. indien er geen andere, minder ingrijpende toereikende middelen zijn om de dreiging te stoppen.
1. Het afwijkend gebruik van frequentieruimte dat wordt aangewend vindt niet langer plaats dan strikt noodzakelijk voor het beoogde operationele doel.
2. Het gebruikte effectieve uitgestraalde zendvermogen van de apparatuur alsmede de bandbreedte zijn niet groter dan strikt noodzakelijk voor het beoogde operationele doel.
1. De verantwoordelijke is bevoegd tot inzet van apparatuur in het kader van een taak die bij wettelijk voorschrift aan de verantwoordelijke, of aan het openbaar lichaam waarvan de verantwoordelijke een bestuursorgaan is, is opgedragen.
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over op de verantwoordelijke rustende verplichtingen in verband met de inzet van apparatuur als bedoeld in het eerste lid.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 22 april 2025
Willem-Alexander
De Minister van Economische Zaken, D.S. Beljaarts
Uitgegeven de achtentwintigste april 2025
De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. van Weel
Dit besluit stelt eisen aan zogenoemd afwijkend gebruik van frequentieruimte ter bestrijding van onbemande mobiele objecten. Tevens worden delegatiegrondslagen vastgesteld om eisen te kunnen stellen aan ambtenaren die bevoegd zijn tot dat gebruik en om eisen te kunnen stellen aan apparatuur die voor dat afwijkend gebruik wordt toegepast. Afwijkend gebruik van frequentieruimte betreft activiteiten die inbreuk maken op normaal gebruik van de frequentieruimte. Hieronder wordt in dit besluit en in reeds bestaande regelgeving over afwijkend gebruik van frequentieruimte bijvoorbeeld het bewust verstoren of onmogelijk maken van communicatie, het scannen van nummers of hacken op verbindingen verstaan. Met toegelaten afwijkend frequentiegebruik kunnen bepaalde overheidsdiensten de openbare veiligheid waarborgen en bedreigingen daarvan bestrijden.
Het belang van informatie en communicatie in de samenleving is de afgelopen jaren sterk toegenomen en daarmee ook het belang van frequenties die gebruikt worden als – kort gezegd – transportmiddel van signalen (gegevens). Dit vraagt om en rechtvaardigt een actieve rol van de overheid op het gebied van ordening van het radiospectrum, de verdeling van de veelal schaarse frequenties en het toezicht op en bescherming van doelmatig en ongestoord frequentiegebruik. Hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet geeft in verband daarmee onder meer regels omtrent de verdeling van de frequentieruimte, neergelegd in het Nationaal Frequentie Plan (hierna: NFP) en de toekenning van frequentiegebruiksrechten via bijvoorbeeld vergunningverlening.
In artikel 3.22 van de Telecommunicatiewet is een regeling opgenomen voor zogeheten afwijkend gebruik van de frequentieruimte. Dat omvat onder andere een gebruik dat afwijkt van de bestemming zoals neergelegd in het NFP alsmede een gebruik van de frequentie, of inmenging daarop, anders en door een ander dan (krachtens bijvoorbeeld een vergunning) de rechthebbende. Voor de ministers met verantwoordelijkheden op het gebied van openbare veiligheid, zoals Defensie en Justitie en Veiligheid, alsmede de taak van de politie tot directe handhaving van de rechtsorde, is het gewenst dat van deze mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt. Zij moeten kunnen interveniëren op radiocommunicatie wanneer die leidt tot serieuze dreigingen. Voor de Algemene inlichtingen- en Veiligheidsdienst, de Militaire inlichtingen- en Veiligheidsdienst, de Explosieven Opruimingsdienst, Defensie en door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen opsporingsambtenaren bestaan reeds vrijstellingsregelingen om in het radiospectrum te mogen storen, scannen of jammen1.
Een nieuwe ontwikkeling is de opkomst van drones. De algemene term voor dit soort apparaten is «onbemand luchtvaartuig» of Unmanned Aerial Vehicles (UAV’s). Er komen daar steeds meer van en steeds weer nieuwe types; deze worden zowel recreatief als professioneel gebruikt. Waar het eindpunt van deze ontwikkeling ligt, is vooralsnog moeilijk te voorspellen. Drones kunnen voor vele doeleinden gebruikt worden, maar kunnen bij misbruik de openbare veiligheid in gevaar brengen. Ter directe handhaving van de openbare veiligheid is er een actuele behoefte om drones te kunnen neutraliseren wanneer die een serieuze dreiging opleveren. Omdat ook onbemande rijdende en varende objecten dreiging kunnen opleveren, wordt in het besluit verder gesproken over onbemande mobiele objecten.
Bestrijding van onbemande mobiele objecten is een gebied in ontwikkeling. Onderzoek vindt plaats naar allerlei middelen om deze objecten te kunnen bestrijden dan wel te stoppen, zoals met projectielen, netten, lasers, enzovoort. Toepassing van radiostoormiddelen is daarbij één van de opties. In dat laatste geval tracht men bijvoorbeeld de radiografische aansturing van het object te verstoren.
De werkwijze wat betreft inzet van radiostoormiddelen tegen onbemande mobiele objecten was tot dusver dat de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Defensie en de korpschef bij de Minister van Economische Zaken een verzoek tot ontheffing konden indienen tot gebruik van een radiostoormiddel op grond van artikel 3.22, derde lid, van de Telecommunicatiewet. Omdat onbemande mobiele objecten tegenwoordig steeds meer voorkomen, en daarmee ook de mogelijkheid van incidenten met onbemande mobiele objecten die een dreiging voor de openbare veiligheid kunnen opleveren, hebben betreffende overheidsdiensten behoefte om in geval van een actuele dreiging zeer snel en direct te kunnen optreden, bijvoorbeeld voor bepaalde (grote) evenementen. Het kan daarnaast gewenst zijn bepaalde terreinen en locaties permanent te kunnen beveiligen tegen onbemande mobiele objecten. Door de toegenomen incidenten is er bij deze diensten tevens meer behoefte hun ambtenaren op te leiden, bij te scholen en te trainen in verantwoord gebruik van radiostoormiddelen. Het wordt administratief te belastend, te inflexibel en te traag om voor al die gevallen vooraf ontheffingsverzoeken te moeten indienen en beoordeling te moeten afwachten. Om deze redenen wordt voor radiografische bestrijding van onbemande mobiele objecten voorzien in regelgeving.
Dit besluit bevat de delegatiegrondslagen om bij ministeriële regeling technische eisen te kunnen stellen aan de verstoringsapparatuur, aan de wijze waarop aangetoond wordt dat de apparatuur voldoet aan die technische eisen en aan de registratie van deze apparatuur. Tevens bevat dit besluit een delegatiegrondslag om bij ministeriële regeling eisen te stellen aan de bevoegdheid en kennis van de ambtenaren die deze apparatuur in de praktijk gaan gebruiken. Het bedienen van een radiostoormiddel is een zeer specialistische functie, waarvoor men verschillende opleidingsonderdelen moet hebben doorlopen. Het pakket aan bevoegdheidseisen verkleint de risico’s dat rechthebbende frequentiegebruikers onnodig schade oplopen van het afwijkend frequentiegebruik. Daartoe is het onder andere noodzakelijk dat de aangewezen ambtenaren adequaat zijn opgeleid.
Apparatuureisen kunnen over de tijd worden gemoderniseerd en opleidingseisen aangepast om voortschrijdende technologie en extra ervaringen in de regeling op te nemen.
Door het vaststellen van delegatiegrondslagen kunnen er bij ministeriële regeling eisen worden gesteld aan het gebruik van de apparatuur en de deskundigheid en bevoegdheid om die stoorapparatuur te bedienen. Door deze eisen aan apparatuur en bevoegdheid te stellen, wordt verantwoord afwijkend gebruik bevorderd. Met technisch goed werkende apparatuur en met juist opgeleide ambtenaren die die apparatuur gebruiken, wordt de kans verkleind op onnodig, onnodig krachtig en/of te langdurig afwijkend gebruik in verhouding tot het beoogde operationele doel.
Zoals hierboven aangegeven, is het belangrijk om onbemande mobiele objecten te kunnen bestrijden met het oog op de waarborging van de openbare veiligheid. Afwijkend gebruik van frequentieruimte kan echter ook schade dan wel hinder opleveren aan frequentiegebruikers en aan elektronische apparatuur. Zie hierover nader paragraaf 5 van deze toelichting. Daarom moet afwijkend gebruik alleen onder voorwaarden worden toegepast. Deze voorwaarden zijn opgenomen in hoofdstuk 2 van dit besluit. Daarbij is gezocht naar een balans tussen praktische uitvoerbaarheid enerzijds en voldoende bescherming van de frequentieruimte anderzijds.
Ten eerste moet een object zijn waargenomen (artikel 2.1, onderdeel a). Dit kan bijvoorbeeld een fysieke waarneming zijn van een ambtenaar. Maar ook apparatuur kan een object waarnemen.
Ten tweede moet sprake zijn van een ernstige, acute en herkenbare dreiging van de veiligheid (artikel 2.1, onderdeel b). Inzet van apparatuur kan zodoende alleen in uitzonderlijke situaties plaatsvinden. In de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren, wordt ten algemene beschreven wanneer sprake is van een dergelijke dreiging. Conform deze Ambtsinstructie wordt apparatuur ingezet:
a. om een onbemand mobiel object te verstoren waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat het onbemand mobiel object een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd geweldsmiddel vervoert en dit tegen een persoon of object gebruikt zal worden of aanstonds ander geweld tegen een persoon of object gebruikt zal worden;
b. ter verdediging tegen direct gevaar voor vitale objecten; of
c. om direct gevaar voor het leven van personen of voor het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel af te wenden.
Ten derde moet in ieder concreet geval beoordeeld worden of het inzetten van afwijkend gebruik het minst ingrijpende toereikende middel is (artikel 2.1, onderdeel c). Onder omstandigheden is het mogelijk dat een onbemand mobiel object bijvoorbeeld met projectielen, netten of lasers gevangen of gestopt kan worden. In een geval dat met een minder ingrijpend middel de onbemand mobiel object kan worden gevangen of gestopt, is inzet van apparatuur waarmee de dreiging op het gevaar voor de veiligheid kan worden afgewend niet aan de orde.
Als na deze afwegingen daadwerkelijk wordt overgegaan tot het inzetten van apparatuur, dan moet de inzet niet langer dan strikt noodzakelijk zijn en gericht zijn op de radiofrequentie van het object (artikel 2.2, eerste lid) en mag het gebruikte effectieve uitgestraalde zendvermogen van de apparatuur en de bandbreedte niet groter zijn dan strikt noodzakelijk, zodat de eventuele impact op ander, niet bedreigend frequentiegebruik zoveel mogelijk wordt beperkt (artikel 2.2, tweede lid).
Apparatuur waarmee de dreiging of het gevaar voor de veiligheid kan worden afgewend mag alleen na zorgvuldige afweging worden ingezet. De gevolgen van een verstoring van de frequentieruimte kunnen namelijk niet alleen leiden tot grote financiële of materiele schade, maar ook tot een mogelijk gevaar voor de veiligheid van derden als bijvoorbeeld hulpdiensten niet meer kunnen worden opgeroepen omdat zij de hun toebedeelde frequenties niet kunnen gebruiken. Een dergelijke situatie zou zich kunnen voordoen bij grote publieksevenementen waarbij veel verschillende frequenties gebruikt worden voor onder meer de organisatie en de media. Uitval daarvan zou grote schade kunnen opleveren. Daarom is het noodzakelijk dat er een afgewogen beslissing ten grondslag ligt aan de inzet van apparatuur. Daartoe is een voorziening opgenomen in artikel 2.3.
Bevoegd tot het nemen van een beslissing tot inzet van apparatuur zijn de korpschef ten aanzien van de inzet door de politie en de Ministers van Justitie en Veiligheid en Defensie ten aanzien van de inzet door ambtenaren die onder hun leiding staan. De artikelen beletten niet dat mandaat wordt verleend tot het nemen van deze beslissing, noch verzet de aard van de artikelen zich daartegen, met dien verstande dat verlening van mandaat tot het nemen van een beslissing tot inzet aan degene die de apparatuur bedient, geacht moet worden zich wel te verzetten tegen de aard van de bevoegdheid.
Een voornemen tot afwijkend gebruik van de frequentieruimte wordt, voor zover dat mogelijk is, vooraf gemeld aan de minister van Economische Zaken. Na afloop van een afwijkend gebruik vindt daarover rapportage plaats aan de minister van Economische Zaken. De vereisten hiervoor worden in de betreffende regeling beschreven. Een en ander geeft de minister van Economische Zaken de mogelijkheid de effecten van het afwijkend gebruik op het radiospectrum via eigen monitoring vast te stellen en, indien aan de orde, te relateren aan (klachten over) eventuele opgetreden interferentie bij spectrumgebruikers.
De bestaande eerder genoemde vrijstellingsregelingen zijn direct gebaseerd op artikel 3.22, tweede lid, van de Telecommunicatiewet. Mede naar aanleiding van het advies van de afdeling advisering van de Raad van State zal de komende tijd worden onderzocht of uit de drie bestaande vrijstellingsregelingen bepalingen die zich daarvoor lenen in het besluit worden opgenomen en of die regelingen mede op dit besluit gebaseerd zullen worden. Dat vereist nog nadere besluitvorming. Om de uitvoering van de bestrijding van onbemande mobiele objecten niet nodeloos te vertragen, worden in het besluit nu alleen inhoudelijke eisen vastgesteld met het oog op de bestrijding van onbemande mobiele objecten.
Het gebruik van stoormiddelen in het radiospectrum, ten behoeve van bijvoorbeeld openbare orde en veiligheid, is volledig een nationale competentie. Er bestaat geen Europese regelgeving (of afspraken) voor het gebruik van stoormiddelen. Dit wordt bevestigd in Beschikking 676/2002 van het Europees Parlement en de Raad inzake een regelgevingskader voor het radiospectrumbeleid in de EU (Pb EG 2002, L 108). Art. 1, vierde lid, bepaalt expliciet dat deze regeling het recht van de lidstaten onverlet laat om hun radiospectrum in het belang van de openbare orde en veiligheid en voor defensie te organiseren en te gebruiken.
Storen van radiofrequenties valt buiten de scope van de Radio Apparatuur Richtlijn 2014/53/EU2 (RED), omdat deze richtlijn alleen ziet op het op de markt aanbieden en de ingebruikneming in de Unie van radioapparatuur en niet op het gebruik van radioapparatuur. De handel in stoormiddelen valt wel onder deze richtlijn. In artikel 1, derde lid, van deze richtlijn is een uitzonderingsbepaling opgenomen voor het in de handel brengen van bepaalde radioapparatuur. Deze uitzonderingsbepaling is geïmplementeerd in het Besluit radioapparaten 2016 en ziet onder meer op het in de handel brengen van radiostoormiddelen die worden gebruikt ten behoeve van bijvoorbeeld openbare orde en veiligheid.
Dit besluit betreft de inzet van radiostoormiddelen uitsluitend door ambtenaren van politie en ambtenaren die werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van de Ministers van Defensie en Justitie en Veiligheid en die bij ministeriële regeling nader zullen worden geduid. Radiostoormiddelen zullen dus in geen enkel geval door anderen mogen worden gebruikt.
Er zijn twee besluiten met een raakvlak met onderhavig besluit. Hieronder wordt aangegeven hoe deze twee besluiten zich verhouden tot onderhavig besluit.
Het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering gaat net als onderhavig besluit over afwijkend gebruik van frequentieruimte. Maar in tegenstelling tot onderhavig besluit gaat het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering over hulpmiddelen voor een bepaald doel, waarmee ook afwijkend gebruik wordt gemaakt van de frequentieruimte.
Het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering bevat regels over de inzet van technische hulpmiddelen bij de uitoefening van bijzondere opsporingsbevoegdheden. Specifiek gaat het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering over middelen die worden ingezet ten behoeve van stelselmatige observatie met een technisch hulpmiddel, het opnemen van vertrouwelijke communicatie of het opnemen van telecommunicatie zonder medewerking van de betrokken aanbieder. Het besluit is gericht op technische hulpmiddelen die signalen registreren en op een gegevensdrager vastleggen.
Onderhavig besluit heeft een andere reikwijdte, namelijk het bieden van een delegatiegrondslag om eisen te kunnen stellen aan apparatuur en mensen die die apparatuur bedienen bij dreigingen van de openbare veiligheid. Er hoeft daarbij geen sprake te zijn van het uitoefenen van bijzondere opsporingsbevoegdheden, of van het opnemen van communicatie. De twee besluiten kunnen elkaar dus raken, maar dat is niet per definitie het geval.
Als er regels worden gesteld aan apparatuur waarmee afwijkend gebruik wordt gemaakt van frequentieruimte en er is tevens sprake van middelen bedoeld in het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering, dan zal aan beide besluiten moeten worden voldaan.
Naar aanleiding van een opmerking in de internetconsultatie wordt opgemerkt dat onderhavig besluit en het Besluit bijzondere vergaring nummergegevens telecommunicatie los van elkaar staan. Het Besluit bijzondere vergaring nummergegevens stelt voorwaarden om toepassing te kunnen geven aan strafvorderlijke bevoegdheden tot het onderzoek van telecommunicatie. Dit besluit ziet niet op dit domein, maar gaat over het voorkomen dan wel het bestrijden van dreigingen van de openbare veiligheid.
Afwijkend frequentiegebruik kan schade dan wel hinder opleveren aan frequentiegebruikers en aan elektronische apparatuur. Bijvoorbeeld aan nationale mobiele netwerken en diens gebruikers, aan ander vitaal overheidsfrequentiegebruik, denk aan luchtvaart, spoor- en nutsfuncties, of aan allerlei bedrijfskritische toepassingen in de industrie, zorginstellingen en medische toepassingen.
Gezien de risico’s wordt afwijkend frequentiegebruik alleen bij hoge uitzondering, onder strikte condities en qua inzet per geval slechts lokaal toegestaan door de betrokken departementen of de politie. Er moeten procedures zijn zodat een beslissing tot daadwerkelijke inzet zorgvuldig wordt genomen en waardoor aantoonbaar is op basis van welke informatie besloten wordt tot inzet. Tevens moet de ambtenaar die de daadwerkelijke inzet doet aan de opleidingseisen voldoen en tot de bediening van de apparatuur aangewezen zijn. Verantwoordelijkheid voor schade aan anderen veroorzaakt, en voor de afhandeling van eventuele compensatie daarvoor ligt bij inzet door de politie bij de politie en overigens bij het departement van degene die tot inzet heeft besloten.
De Rijksinspectie Digitale Infrastructuur is de uitvoerende dienst van het Ministerie van Economische Zaken die verantwoordelijk is voor de uitvoering van dit besluit, voor uitvoering van de ministeriële regelingen, inclusief de nog op te stellen ministeriële regeling voor bestrijding van onbemande mobiele objecten.
De Rijksinspectie Digitale Infrastructuur zal erop toezien dat de desbetreffende overheidsdiensten voldoen aan de eisen die aan de apparatuur en aan de bevoegde ambtenaren worden gesteld. De Rijksinspectie acht het besluit uitvoerbaar en handhaafbaar, zo blijkt uit de uitgevoerde uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets.
De betreffende departementen en de politie gaan kosten maken voor de gestelde vereisten, zoals voor het opleiden van ambtenaren die bevoegd zijn voor het gebruik van de radiostoormiddelen. De uitvoerings- en toezichtskosten van de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur voor de vrijstellingsregelingen, worden door de Rijksinspectie aan de behoeftestellende departementen toegerekend.
In het geval dat de politie of een departement beslist tot inzet van radiostoormiddelen en daarmee schade aan anderen toebrengt, voorzien zij in afhandeling daarvan en, indien aan de orde, financiële compensatie voor de gedupeerden.
Een ontwerp van dit besluit is ten behoeve van consultatie op de site www.internetconsultatie.nl gepubliceerd geweest van 29 juli 2020 tot en met 15 september 2020. Er zijn twee openbare reacties ontvangen en een aantal vertrouwelijke reacties.
In de consultatiereacties is gevraagd de reikwijdte van het besluit duidelijker af te bakenen of deze te beperken tot een lijst van methoden en activiteiten waarmee frequentiegebruik verstoord mag worden.
Aan het verzoek tot meer afbakening is tegemoet gekomen door een definitie van afwijkend gebruik op te nemen. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar paragraaf één van deze toelichting en de artikelsgewijze toelichting. Er is niet gekozen voor het opnemen van een lijst met methoden of technieken waarmee afwijkend gebruik kan worden gemaakt van de frequentieruimte. De technische ontwikkelingen gaan snel en het is niet wenselijk dit besluit te limiteren waardoor een bepaalde overheidsorganisatie in de toekomst een nieuwe methode niet zou kunnen gebruiken als die wel bijdraagt aan het doel, namelijk de bescherming van de openbare veiligheid.
De meeste gemaakte opmerkingen betroffen niet de inhoud van dit besluit, maar gingen alvast over de inhoud van een nieuwe vrijstellingsregeling voor radiografische bestrijding van onbemande mobiele objecten, die op dit besluit gebaseerd kan worden. Het betrof bijvoorbeeld wensen van reguliere frequentiegebruikers om achteraf te worden geïnformeerd over stooractiviteiten die plaatsgevonden hebben en betrof vragen over schadeafhandeling. Ook werd in reacties nadruk gelegd op het belang van opleiding van bedieners van stoorapparaten. Deze opmerkingen zullen zo veel mogelijk worden meegenomen in de totstandkoming van de vrijstellingsregeling. Deze regeling is ook geconsulteerd.
Onder andere werd gevraagd of een verplichting tot rapportage aan de gebruikers van de frequentie kan worden opgelegd als afwijkend gebruik wordt gemaakt van de frequentie. Het kabinet ziet onvoldoende aanleiding dit verzoek in te willigen. De drie bestaande vrijstellingsregelingen bestaan al jaren. Hiervan wordt zeer beperkt gebruik gemaakt. De behoefte om hierover gerapporteerd te krijgen was er tot zover niet, en vertrouwelijkheid van bepaalde activiteiten staat dat vaak ook niet toe. Wat betreft de voorziene nieuwe vrijstellingsregeling zal de wens en behoefte hiertoe worden bezien.
Er zijn geen regeldrukgevolgen als gevolg van dit voorstel. Het college van het Adviescollege toetsing regeldruk heeft besloten het dossier niet te selecteren voor een formeel advies.
Binnen de organisaties zullen medewerkers worden aangewezen die radiostoormiddelen mogen bedienen. Op enigerlei wijze zullen deze ambtenaren geregistreerd moeten worden, zodat duidelijk is welke personen bevoegd zijn de middelen in te zetten. Hier zal enige vorm van gegevensverwerking van die medewerkers uit voortvloeien.
Omdat het ontwerpbesluit de basis biedt voor de verwerking van deze gegevens, is het ontwerpbesluit voorgelegd voor advies aan de Autoriteit Persoonsgegevens. De Autoriteit Persoonsgegevens had geen opmerkingen over het ontwerpbesluit.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst. Daarmee wordt zowel ten aanzien van de invoeringstermijn, als ten aanzien van het tijdstip van inwerkingtreding afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten. De afwijking van dit beleid wordt gerechtvaardigd omdat dit aanmerkelijke publieke nadelen voorkomt. De taken van de genoemde overheidsorganisaties vereisen dat de mogelijkheden tot afwijking van het gebruik van de frequentieruimte kunnen worden benut op het moment dat de vereiste regelgeving gereed is.
De Telecommunicatiewet bevat geen begripsbepaling van afwijkend gebruik van frequentieruimte. Daarom is in dit besluit een begripsbepaling opgenomen en is aangegeven wanneer afwijkend gebruik is toegestaan.
Onder normaal gebruik wordt verstaan het handelen overeenkomstig de Telecommunicatiewet, en de daarop gebaseerde regelgeving en besluiten. Het betekent onder meer dat frequentieruimte wordt gebruikt zoals dat is bestemd en gereguleerd in het NFP. Normaal gebruik is ook het handelen overeenkomstig de vergunningvoorwaarden, als een vergunning is vereist. Bij de in de begripsbepaling omschreven vormen van afwijkend gebruik van frequentieruimte is van bovenstaande vaak geen sprake.
Het afwijkende gebruik wordt alleen toegestaan als het doel is om de openbare veiligheid te handhaven en bedreigingen daarvan te bestrijden. Met deze doelomschrijving wordt tevens beoogd dat daadwerkelijk kan worden ingegrepen bij concrete dreigingen, maar dat ook preventief kan worden gehandeld, als daarmee de openbare veiligheid gehandhaafd kunnen worden.
In dit artikel is een delegatiegrondslag opgenomen om bij ministeriële regeling nadere eisen te kunnen stellen aan de te gebruiken apparatuur. De delegatiegrondslag zal gebruikt worden voor de nog op te stellen regeling ter bestrijding van onbemande mobiele objecten.
De ambtenaren die door het bevoegd gezag uitdrukkelijk aangewezen kunnen worden om gebruik te mogen maken van de bedoelde apparatuur zijn ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 2 van de Politiewet 2012 die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en ambtenaren werkzaam onder de verantwoordelijkheid van de ministers van Defensie en Justitie en Veiligheid. Ambtenaren kunnen individueel en als lid van een team in hun functie worden aangewezen. In de uitwerking van de nieuwe ministeriële regeling ter bestrijding van onbemande mobiele objecten zal worden geborgd dat de inzet door specialistische functionarissen of eenheden zal worden gedaan. Ook in de bestaande vrijstellingsregelingen is dit als zodanig vastgelegd.
In het algemeen deel van de toelichting is uitleg geven over doel van dit artikel. Daarnaast kan nog worden aangegeven dat zonder waarneming of indicatie van gebruik van een bepaalde frequentieband ter besturing van een onbemand mobiel object er een flinke kans is dat van het verstoren geen enkel effect is te verwachten, terwijl er wel kans op verstoring is van andere spectrumgebruikers. Eenheden die apparatuur voor afwijkend gebruik voorhanden hebben, beschikken daarom ook over spectrumdetectie- en sensingapparatuur. Deze apparatuur mag bij inzet zelf geen ongewenste verstoring veroorzaken.
Dit artikel heeft tot doel om de inzet van apparatuur, met in achtneming van het beoogde operationele doel, te begrenzen in tijd, zendvermogen, bandbreedte en frequentie. De begrenzing heeft tot doel om eventueel optredende nevenschade in andere spectrumtoepassingen dan het bedoeld te verstoren object of objecten tot een minimum te beperken. Het opwekken van een stoorveld op frequentieruimte bedoeld voor nood-, spoed- en veiligheidsverkeer, navigatie- en tijdsynchronisatiedoeleinden of medisch gebruik wordt ten zeerste ontraden met het oog op de kwetsbaarheid van deze toepassingen en de belangrijke (maatschappelijke) functie die zij vervullen.
De bevoegdheid een beslissing te nemen tot inzet van apparatuur, laat onverlet dat de inzet door de politie in het kader van de politietaak plaatsvindt onder het gezag als bedoeld in artikel 3, 4, 11, 12 en 14 van de Politiewet 2012.
De Minister van Economische Zaken, D.S. Beljaarts
de Vrijstellingsregeling afwijkend gebruik frequentieruimte IVD, Vrijstellingsregeling afwijkend gebruik frequentieruimte EODD en de Vrijstellingsregeling afwijkend gebruik frequentieruimte Justitie.
Richtlijn 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van radioapparatuur en tot intrekking van Richtlijn 1999/5/EG (PbEU L 153)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2025-106.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.