Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
van 25 november 2024, nr. WJZ / 94322105;
Gelet op artikel IV van de Wet wijziging Meststoffenwet in verband met de maximale
mestproductie;
Hebben goedgevonden en verstaan:
’s-Gravenhage, 27 november 2024
Willem-Alexander
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
F.M. Wiersma
Uitgegeven de twee december 2024
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D.M. van Weel
NOTA VAN TOELICHTING
Dit besluit regelt de inwerkingtreding van enkele onderdelen van artikel I van de
Wet wijziging Meststoffenwet in verband met de maximale mestproductie (hierna: de
wet).
Artikel IV van de wet regelt dat artikel I, onderdeel A, met ingang van 1 januari
2025 in werking treedt. Met dit besluit wordt geregeld dat ook de onderdelen B, C,
E en F van artikel I met ingang van 1 januari 2025 in werking treden. Datzelfde geldt
voor artikel I, onderdeel D, met uitzondering van artikel 33, vijfde lid, onderdeel
g, sub ii. Artikel II zal op een later moment in werking treden.
Zoals in de memorie van toelichting is toegelicht, wordt hierbij voor de invoeringstermijn
afgeweken van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten en een minimuminvoeringstermijn.
Dat is van belang om de maatregelen zo spoedig mogelijk te kunnen laten bijdragen
aan de opgave de dierlijke mestproductie onder het op grond van de derogatiebeschikking
per 2025 geldende mestproductieplafond te brengen.
Artikel I, onderdeel D, zal wat betreft artikel 33, vijfde lid, onderdeel g, sub ii,
niet in werking treden. Bij nota van wijziging (Kamerstukken II 2024/25, 36 618, nr. 14) zijn de onderdelen f en g aan het vijfde lid van artikel 33 toegevoegd, waarmee
enkele aanvullende uitzonderingen op de afromingsplicht bij bedrijfsoverdrachten werden
geregeld. In sub ii van onderdeel g is de uitzondering over het toe- en uittreden
van vennoten in een samenwerkingsverband opgenomen. Bij nader inzien bleek dat de
situaties die met dit subonderdeel werden beoogd, reeds met de onderdelen d en e van
het vijfde lid zijn gedekt. Het toe- en uittreden van vennoten heeft immers een wijziging
van de samenwerkingsovereenkomst tot gevolg, wat betekent dat het bedrijf wordt ingebracht
in de gewijzigde maatschap, vennootschap onder firma, of commanditaire vennootschap.
Tevens is de uitzondering in dit subonderdeel ii niet geheel in lijn met de voorwaarden
in de onderdelen d en e, omdat in subonderdeel ii voor commanditaire vennootschappen
niet de voorwaarde is gesteld dat het toetredende familielid of de inbrenger zelf
beherend (in plaats van stille) vennoot wordt. Om enerzijds onduidelijkheid over de
uitzonderingsgronden, en anderzijds omzeiling van de voorwaarden van de onderdelen
d en e te voorkomen, is het wenselijk onderdeel g, sub ii, niet in werking te laten
treden. Dit heeft geen nadelige consequenties, omdat de uitzonderingssituaties waarvoor
dit subonderdeel ii met de nota van wijziging aan het vijfde lid van artikel 33 was
toegevoegd, reeds gedekt zijn door de onderdelen d en e.
Gelijktijdig met de inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A, B, C en D, van de
wet, zullen ook de wijzigingen van bijbehorende uitvoeringsbepalingen in de Uitvoeringsregeling
Meststoffenwet in werking treden.
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
F.M. Wiersma