Besluit van 25 april 2024 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 17 april 2024, houdende wijziging van de Gaswet en Mijnbouwwet in verband met de beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld (Stb. 2024, 95)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 23 april 2024, nr. WJZ / 52606044;

Gelet op artikel VII van de Wet van 17 april 2024, houdende wijziging van de Gaswet en Mijnbouwwet in verband met de beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld (Stb. 2024, 95);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

De Wet van 17 april 2024, houdende wijziging van de Gaswet en Mijnbouwwet in verband met de beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld (Stb. 2024, 95) met uitzondering van artikel II, onderdeel F, en artikel II, onderdeel H, ten aanzien van artikel 52g, tweede tot en met zesde lid, van de Mijnbouwwet, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat is belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 25 april 2024

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, J.A. Vijlbrief

Uitgegeven de dertigste april 2024

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit regelt de inwerkingtreding van de Wet van 17 april 2024, houdende wijziging van de Gaswet en Mijnbouwwet in verband met de beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld.

Artikel II, onderdeel F, dat betrekking heeft op de beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld, is reeds op grond van artikel VII in werking getreden per 19 april 2024.

Het tweede tot en met zesde lid van het in artikel II, onderdeel H, opgenomen artikel 52g van de Mijnbouwwet, kunnen pas in werking treden als de ministeriële regeling en de algemene maatregel van bestuur die in respectievelijk het vijfde en zesde lid worden genoemd gereed zijn en ook in werking kunnen treden. Voor de inwerkingtreding van dit onderdeel zal derhalve op een later moment nog een afzonderlijk inwerkingtredingsbesluit worden opgesteld.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, J.A. Vijlbrief

Naar boven