Besluit van 20 december 2023 tot wijziging van het Besluit bestuurlijke boete overlast in de openbare ruimte in verband met actualisering van feitomschrijvingen en indexering van boetebedragen 2024

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 3 oktober 2023, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 4943465;

Gelet op artikel 154b, zesde lid, van de Gemeentewet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 25 oktober 2023, nr. W16.23.00301/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 15 december 2023, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 5078653;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

De bijlage van het Besluit bestuurlijke boete overlast in de openbare ruimte wordt als volgt gewijzigd:

1. In voorschriften A.1, A.9 tot en met A.11, A.13, A.15, A.18, eerste en tweede liggende streepje, A.22, tweede liggende streepje, A.23, A.25, A.26, A.29 tot en met A.31, A.33, A.35, onder a en b, A.37, onder a en b, A.38, A.42 tot en met A.45, B.1, B.2, eerste liggende streepje, C.1 en C.5 tot en met C.7 wordt «150» telkens vervangen door «160».

2. In voorschriften A.2 en A.3 wordt «200» telkens vervangen door «220».

3. In voorschriften A.4, eerste tot en met derde liggende streepje, A.5, A.24, eerste tot en met derde liggende streepje, en C.8 wordt «260» telkens vervangen door «280».

4. In voorschriften A.6, A.8, eerste en tweede liggende streepje, A.12, A.14, A.16, A.17, A.18, derde liggende streepje, A.19, A.20, A.22, eerste en derde tot en met vijfde liggende streepje, A.32, onder a en b, A.34, A.35, onder c, A.37, onder c, A.39, A.40, C.2 en C.3 wordt «100» telkens vervangen door «110».

5. In voorschriften A.7, eerste en tweede liggende streepje, B.2, tweede liggende streepje, en B.3 wordt «300» telkens vervangen door «320».

6. In voorschriften A.21 en A.36 wordt «50» telkens vervangen door «55».

7. Voorschrift A.41 vervalt, onder vernummering van voorschrift A.41a tot voorschrift A.41, en in voorschrift A.41 (nieuw) wordt «260» vervangen door «280».

8. In voorschriften A.46 en C.4 wordt «420» telkens vervangen door «450».

9. Er worden twee voorschriften toegevoegd, luidende:

C.9

Het door de eigenaar plaatsen van afvalbakken bij een inrichting voor het verbruiken van eet- en drinkwaren

160

C.10

Het door de verspreider opruimen van weggeworpen reclamebiljetten of ander promotiemateriaal

160

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 maart 2024.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 20 december 2023

Willem-Alexander

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

Uitgegeven de achtentwintigste december 2023

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit regelt het jaarlijks gelijke tred laten houden van bedragen voor bestuurlijke boetes voor overlast in de openbare ruimte met de strafrechtelijke boetes die het openbaar ministerie heeft vastgesteld voor dezelfde feiten. De boetebedragen volgen de door het openbaar ministerie voor strafrechtelijke beboeting van dezelfde feiten doorgevoerde indexering en wijzigen als afronding er aanleiding toe geeft.

Gemeenteraden kunnen ervoor kiezen dat bestuurlijke boetes worden opgelegd voor overlastfeiten uit gemeentelijke verordeningen, die strafbaar zijn gesteld krachtens artikel 154 van de Gemeentewet (hierna: Gemw), en voor bepaalde milieuovertredingen (artikel 154b, eerste lid, van de Gemeentewet). Kiest de gemeenteraad voor bestuurlijke beboeting, dan geldt deze keuze voor alle overtredingen die zijn genoemd in artikel 154b, eerste lid, Gemw (artikel 154b, tweede lid, Gemw). De gemeenteraad kan dus niet bepalen dat slechts overtreding van enkele van deze bepalingen bestuurlijk beboetbaar is.1 In artikel 2 van het Besluit bestuurlijke boete overlast in de openbare ruimte (hierna: Besluit bboor) staat een aantal overlastfeiten waarvoor bestuurlijke beboeting niet mogelijk is. De milieuovertredingen die bestuurlijk kunnen worden beboet, staan opgesomd in artikel 3 Besluit bboor. In de bijlage van het Besluit bboor worden de boetebedragen van een aantal feiten landelijk vastgesteld, voor zover ze door natuurlijke personen worden begaan. Voor het overige stelt de gemeenteraad de boetebedragen vast in een gemeentelijke verordening. Het maximum is een boete van de eerste categorie (artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht) voor natuurlijke personen en een boete van € 2.250 voor rechtspersonen (artikel 154b, zesde lid, Gemw). Voor 12- tot 16-jarigen worden de boetebedragen gehalveerd (artikel 154b, zevende lid, Gemw). Blijkens de wetsgeschiedenis kunnen gemeentebesturen voor recidive geen hogere boetes opleggen.2

Belangrijk uitgangspunt is dat het qua beboeting geen verschil maakt of een gedraging bestuurlijk of strafrechtelijk wordt afgedaan. Bij de totstandbrenging van de Wet bestuurlijke boete overlast in de openbare ruimte is de wens geuit dat vanuit het strafrechtelijke perspectief bezien coördinatie van boetes en van het optreden bij normovertredingen wenselijk is. De regering onderschreef deze wens ten volle. De boetehoogten (tarieven) van de bestuurlijke boete worden daarom bij algemene maatregel van bestuur bepaald. De tarieven zijn uit een oogpunt van overzichtelijkheid opgenomen in een bijlage bij de algemene maatregel van bestuur op grond van die wet. Daarbij is toegezegd dat er «uiteraard voor [zal] worden zorg gedragen dat de tarieven worden afgestemd op de tarieven van Justitie zoals die voor de desbetreffende feiten zijn vastgelegd in (...) beleidsregels van het OM.» Dit betekent dat de tarieven van de bestuurlijke boete «op centraal niveau bij algemene maatregel van bestuur [worden] vastgesteld en (...) afgestemd op de tarieven die Justitie krachtens het strafrecht (...) hanteert».3 Daarom wordt de bijlage van het Besluit bboor elk jaar gewijzigd. De wijziging heeft dus geen gevolgen voor de bestuurlijke beboetbaarheid van feiten. Een feit is bestuurlijk beboetbaar als dat volgt uit artikel 154b Gemw, in samenhang met de artikelen 2 en 3 Besluit bboor. Met de wijziging worden slechts de landelijk vastgestelde bestuurlijkeboetebedragen afgestemd op de laatste versie van de «Tekstenbundel voor misdrijven, overtredingen en Muldergedragingen», die het College van procureurs-generaal vaststelt voor de strafrechtelijke afdoening.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen nieuwe (omvangrijke) gevolgen voor de regeldruk heeft.

Artikelsgewijs

Artikel I

Bestuurlijke boetes voor bepaalde overlast in de openbare ruimte die in 2023 € 50 bedragen, worden voor 2024 met € 5 verhoogd, zoals het openbaar ministerie dit ook doet voor strafrechtelijke boetes voor die feiten. Om dezelfde reden worden de boetes van € 100 en € 150 verhoogd met € 10, die van € 200, € 260 en € 300 verhoogd met € 20 en die van € 420 verhoogd met € 30. Verder is vanwege wijziging in de strafrechtelijke benadering van lachgasfeiten het gelijkluidende voorschrift met bestuurlijkeboetebedragen voor die feiten vervallen (voorschrift A.41 (oud)). Ten slotte wordt een omissie hersteld door twee bestuurlijkeboetebedragen op te nemen voor milieufeiten die het openbaar ministerie strafrechtelijk met een vast bedrag beboet en die op grond van artikel 3, aanhef en onder g en h, Besluit bboor bestuurlijk beboetbaar zijn (voorschriften C.9 en C.10 over, kort gezegd, afvalbakken bij eet- en drinkgelegenheden en het opruimen van verspreid promotiemateriaal).

Artikel II

De inwerkingtredingsdatum is gelijk aan de datum waarop strafrechtelijk de laatste versie van de Tekstenbundel voor misdrijven, overtredingen en Muldergedragingen in gebruik wordt genomen. De besluitvorming daarover vindt jaarlijks in de herfst plaats door het openbaar ministerie. Door vervolgens met dit besluit een gelijke tred te houden van de bedragen voor bestuurlijke boetes voor overlast in de openbare ruimte met de strafrechtelijke boetes voor diezelfde feiten wordt de aanmerkelijk ongewenste situatie voorkomen waarbij het voor de burger verschil maakt of een gedraging bestuurlijk of strafrechtelijk wordt afgedaan en hetzelfde feit onder het ene regime lichter wordt bestraft dan onder het andere. Dit rechtvaardigt afwijking van de gebruikelijke minimuminvoeringstermijn.

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius


X Noot
1

Zie onder meer Kamerstukken II 2004/05, 30 101, nr. 3, p. 22.

X Noot
2

Zie Kamerstukken II 2005/06, 30 101, nr. 6, p. 26 en Kamerstukken I 2007/08, 30 101, C, p. 13.

X Noot
3

Zie Kamerstukken I 2007/08, 30 101, C, p. 9.

Naar boven