Wet van 20 december 2023 tot wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten tot codificatie en aanvulling van het fiscale kwalificatiebeleid inzake buitenlandse rechtsvormen en tot afschaffing van de zelfstandige belastingplicht van de open commanditaire vennootschap (Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van. Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is maatregelen te treffen om het fiscale kwalificatiebeleid inzake rechtsvormen wettelijk te verankeren en aan te vullen en tevens het toestemmingsvereiste bij de kwalificatie van rechtsvormen te laten vervallen waardoor geen zelfstandige vennootschapsbelastingplicht van personenvennootschappen meer mogelijk is;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan hoofdstuk 1 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 1.11 Buitenlandse rechtsvormen en vennootschappen waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld

  • 1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden onder naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, coöperaties en verenigingen op coöperatieve grondslag, verenigingen en fondsen voor gemene rekening mede verstaan daarmee qua rechtsvorm vergelijkbare naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen.

  • 2. Waar in deze wet en de daarop berustende bepalingen verwijzingen naar vennootschappen met een – geheel of ten dele – in aandelen verdeeld kapitaal zijn opgenomen, wordt daaronder verstaan naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, met inbegrip van daarmee qua rechtsvorm vergelijkbare naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de beoordeling of voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam een met de rechtsvorm van een lichaam als bedoeld in het eerste of tweede lid vergelijkbare rechtsvorm heeft. Daarbij kunnen ook regels worden gesteld voor de beoordeling of een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam naast de rechtsvorm ook voor het overige met een lichaam vergelijkbaar is als bedoeld in de eerste zin.

B

Na artikel 2.14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.14bis Toerekening inkomensbestanddelen bij een maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap, transparant fonds of een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam

  • 1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden de bezittingen en schulden alsmede de opbrengsten en uitgaven, onderscheidenlijk kosten, van een maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap en een transparant fonds, toegerekend aan de participanten in dat lichaam naar rato van ieders gerechtigdheid.

  • 2. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden de bezittingen en schulden alsmede de opbrengsten en uitgaven, onderscheidenlijk kosten, van een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam toegerekend aan de participanten in dat lichaam naar rato van ieders gerechtigdheid:

    • a. mits de rechtsvorm van dat lichaam vergelijkbaar is met die van een maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap of met die van een transparant fonds; of

    • b. indien onderdeel a niet van toepassing is: mits de rechtsvorm van dat lichaam niet vergelijkbaar is met die van een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f of g, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en dat lichaam geen lichaam is als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, of artikel 3, tweede lid, van die wet.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op een fonds voor gemene rekening en het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op een omgekeerd hybride lichaam als bedoeld in artikel 2, elfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

  • 4. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden de bezittingen en schulden alsmede de opbrengsten en uitgaven, onderscheidenlijk kosten, van een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam toegerekend aan dat lichaam, indien die niet op grond van het tweede lid of artikel 2.14a worden toegerekend aan een ander dan dat lichaam.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de beoordeling of voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam een met de rechtsvorm van een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen c, e of g, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 of een met die van een maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap of transparant fonds vergelijkbare rechtsvorm heeft. Daarbij kunnen ook regels worden gesteld voor de beoordeling of een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam naast de rechtsvorm ook voor het overige met een lichaam vergelijkbaar is als bedoeld in de eerste zin.

  • 6. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder een fonds voor gemene rekening verstaan: een fonds voor gemene rekening als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

  • 7. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder een transparant fonds verstaan: een fonds ter verkrijging van voordelen voor de deelgerechtigden door het voor gemene rekening beleggen of anderszins aanwenden van gelden, tenzij dat fonds een fonds voor gemene rekening is.

C

In artikel 3.92, tweede lid, onderdeel d, wordt na «artikel 4.5» ingevoegd «, een lichaam als bedoeld in artikel 4.5b, onderdeel b,».

D

In artikel 3.98a, negende lid, wordt «4.3, 4.4, 4.5 en 4.5a» vervangen door «4.3 tot en met 4.5b».

E

In artikel 4.5, eerste lid, vervalt «als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969».

F

Aan afdeling 4.2 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 4.5b Niet-vergelijkbare rechtsvormen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt:

  • a. het stemrecht, kapitaalbelang of winstrecht in een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, of artikel 3, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 gelijkgesteld met een aandeel;

  • b. een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, of artikel 3, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 gelijkgesteld met een vennootschap.

G

Artikel 4.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel d wordt «tot» vervangen door «om».

2. In onderdeel e wordt «artikel 2, twaalfde lid» vervangen door «artikel 2, elfde lid».

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • f. een aandeel heeft in een lichaam als bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, onderdeel h, of 3, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en daardoor voor ten minste 5% deelt in de winst van dat lichaam, recht heeft op ten minste 5% van wat bij liquidatie wordt uitgekeerd of ten minste 5% van de stemrechten vertegenwoordigt.

H

In artikel 7.2, negentiende lid, wordt «artikel 2, twaalfde lid» vervangen door «artikel 2, elfde lid» en wordt «artikel 2, derde lid, van die wet» vervangen door «de artikelen 2, derde lid, en 2.14bis, derde lid, van die wet».

ARTIKEL II

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

  • 1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen, met uitzondering van de artikelen 2, eerste lid, onderdelen d en h, 3, eerste tot en met derde lid, 6a, 14c, 15, 28 en 28a, en van de op de artikelen 14c, 15, 28 en 28a berustende bepalingen, worden onder naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, coöperaties en verenigingen op coöperatieve grondslag, onderlinge waarborgmaatschappijen, verenigingen welke op onderlinge grondslag als verzekeraar of bank optreden, verenigingen, stichtingen, kerkgenootschappen, fondsen voor gemene rekening en Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersonen mede verstaan daarmee qua rechtsvorm vergelijkbare naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen.

  • 2. Waar in deze wet en de daarop berustende bepalingen verwijzingen naar vennootschappen met een – geheel of ten dele – in aandelen verdeeld kapitaal zijn opgenomen, wordt daaronder verstaan naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, met inbegrip van daarmee qua rechtsvorm vergelijkbare naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de beoordeling of voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam een met de rechtsvorm van een lichaam als bedoeld in het eerste of tweede lid of een met die van een maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap of transparant fonds als bedoeld in artikel 2.14bis, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 vergelijkbare rechtsvorm heeft. Daarbij kunnen ook regels worden gesteld voor de beoordeling of een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam naast de rechtsvorm ook voor het overige met een lichaam vergelijkbaar is als bedoeld in de eerste zin.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel a komt te luiden:

  • a. naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid;.

b. Onderdeel e komt te luiden:

  • e. hiervoor niet genoemde verenigingen en stichtingen alsmede kerkgenootschappen;.

c. Onderdeel g komt te luiden:

  • g. Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersonen, niet zijnde de Staat, die niet al op grond van de onderdelen a, b, c, d of e belastingplichtig zijn;.

d. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • h. naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen, waarvan de rechtsvorm niet vergelijkbaar is met die van een lichaam als bedoeld in de onderdelen a, b, c, e, f of g, noch met die van een maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap of transparant fonds als bedoeld in artikel 2.14bis, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

2. In het zesde lid wordt «De lichamen, vermeld in het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, en het derde lid,» vervangen door «De lichamen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, c, d en h, en het derde lid, met uitzondering van afgezonderde particuliere vermogens waarop artikel 2.14a van de Wet inkomstenbelasting 2001 van toepassing is,».

4. Het achtste lid komt te luiden:

  • 8. De lichamen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen e en g, alsmede lichamen die worden aangemerkt als een afgezonderd particulier vermogen als bedoeld in artikel 2.14a van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn slechts aan de belasting onderworpen voor zover zij een onderneming drijven. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden alle ondernemingen die worden gedreven door een lichaam als bedoeld in de eerste zin geacht tezamen één onderneming te vormen.

5. Het elfde lid vervalt, onder vernummering van het twaalfde en dertiende lid tot elfde en twaalfde lid.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel a komt te luiden:

  • a. naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen waarvan de rechtsvorm vergelijkbaar is met die van een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f of g;.

b. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. lichamen met een niet-vergelijkbare rechtsvorm als bedoeld in het tweede lid;.

c. Onderdeel c vervalt, onder verlettering van onderdeel d tot c.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Onder lichamen met een niet-vergelijkbare rechtsvorm worden verstaan naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen, waarvan de rechtsvorm niet vergelijkbaar is met die van een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f of g, noch met die van een maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap of transparant fonds als bedoeld in artikel 2.14bis, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en waarvan de bezittingen en schulden alsmede de opbrengsten en kosten volgens de fiscale regelgeving van een staat die dat lichaam als inwoner behandelt worden toegerekend aan dat lichaam.

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De volgende lichamen, bedoeld in het eerste lid, zijn slechts aan de belasting onderworpen voor zover zij een onderneming drijven:

    • a. naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen die vergelijkbaar zijn met een Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersoon;

    • b. naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen die vergelijkbaar zijn met een vereniging, stichting of kerkgenootschap;

    • c. lichamen die worden aangemerkt als een afgezonderd particulier vermogen als bedoeld in artikel 2.14a van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    met dien verstande dat alle ondernemingen die worden gedreven door een lichaam als bedoeld in de onderdelen a of b voor de toepassing van deze wet worden geacht tezamen één onderneming te vormen, alsmede dat artikel 2, tiende lid, van overeenkomstige toepassing is ten aanzien van onderdeel b.

D

In artikel 4, aanhef, wordt «artikel 2, eerste lid, onderdelen e en g, en tweede lid, en in artikel 3, tweede en derde lid» vervangen door «artikel 2, tweede en achtste lid, en in artikel 3, derde lid».

E

Artikel 5, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en andere vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld» vervangen door «naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid».

2. In onderdeel b wordt «naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid of andere vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld» vervangen door «naamloze vennootschappen of besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid».

F

In artikel 6, eerste lid, wordt «artikel 3, tweede lid» vervangen door «artikel 3, derde lid, onderdeel b».

G

In artikel 6a, tweede lid, wordt «die naar aard en inrichting vergelijkbaar is met het hiervoor genoemde naar Nederlands recht opgerichte of aangegane lichaam» vervangen door «waarvan de rechtsvorm vergelijkbaar is met die van een naamloze vennootschap of fonds voor gemene rekening».

H

In artikel 6b, tweede lid, wordt «artikel 3, derde lid» vervangen door «artikel 3, derde lid, onderdeel a».

I

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het achtste lid wordt in de aanhef en in onderdeel c «vennootschap welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld» vervangen door «naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid».

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 16. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen is artikel 2.14bis, eerste tot en met derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 van overeenkomstige toepassing.

J

In artikel 8e, eerste lid, aanhef, wordt «artikel 3, derde lid» vervangen door «artikel 3, derde lid, onderdeel a».

K

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel e vervalt, onder verlettering van de onderdelen f tot en met h tot e tot en met g.

b. In onderdeel e (nieuw) wordt «artikel 2, twaalfde lid» vervangen door «artikel 2, elfde lid».

2. In het tweede lid wordt «onderdeel g» vervangen door «onderdeel f».

3. In het derde lid wordt «onderdeel h» vervangen door «onderdeel g».

4. In het vierde lid wordt «onderdeel h» vervangen door «onderdeel g».

5. In het vijfde lid wordt «onderdeel h» telkens vervangen door «onderdeel g» en wordt «voorzover» vervangen door «voor zover».

6. In het zesde lid wordt «onderdeel h» vervangen door «onderdeel g».

L

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdeel d, komt te luiden:

  • d. een belang heeft in een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, of artikel 3, tweede lid, en daardoor voor ten minste 5% deelt in de winst van dat lichaam;.

2. In het tweede lid, onderdeel e, wordt «artikel 2, twaalfde lid» vervangen door «artikel 2, elfde lid» en wordt «artikel 9, eerste lid, onderdeel f» vervangen door «artikel 9, eerste lid, onderdeel e».

3. Het vijfde lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. aandeelhouder is van een vennootschap, deelgerechtigd is in een fonds voor gemene rekening of gerechtigd is tot de winst van een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, of artikel 3, tweede lid, terwijl deze vennootschap, dit fonds, onderscheidenlijk dit lichaam, met de belastingplichtige is verbonden in de zin van artikel 10a, vierde lid, of waarin een met de belastingplichtige verbonden lichaam een deelneming heeft als bedoeld in het tweede of derde lid;.

4. Het veertiende lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. belangen die voor minder dan 5% delen in de door een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, of artikel 3, tweede lid, behaalde winst.

M

In artikel 13a, derde lid, wordt «aandelen als commanditaire vennoot in de vennootschappelijke gemeenschap van een open commanditaire vennootschap» vervangen door «belangen in een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, of artikel 3, tweede lid».

N

Aan artikel 13d worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 18. Indien op enig tijdstip aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid worden toegerekend aan de participanten in een lichaam naar rato van ieders gerechtigdheid op grond van artikel 2.14bis, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, terwijl op het onmiddellijk aan dat tijdstip voorafgaande tijdstip die aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid werden toegerekend aan dat lichaam, worden die aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid voor de toepassing van dit artikel geacht op het eerstbedoelde tijdstip te zijn overgedragen door dat lichaam aan die participanten.

  • 19. Indien op enig tijdstip aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid worden toegerekend aan een lichaam, terwijl op het onmiddellijk aan dat tijdstip voorafgaande tijdstip die aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid werden toegerekend aan de participanten in dat lichaam naar rato van ieders gerechtigdheid op grond van artikel 2.14bis, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, worden die aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid voor de toepassing van het negende lid, derde zin, geacht op het eerstbedoelde tijdstip door die participanten te zijn gestort op hun aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in dat lichaam.

O

Artikel 14c, achtste lid, komt te luiden:

  • 8. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid mede verstaan een daarmee qua rechtsvorm vergelijkbaar lichaam dat is opgericht of aangegaan naar het op de BES eilanden geldende recht dan wel het recht van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, een lidstaat van de Europese Unie of een staat in de relatie waarmee een met Nederland gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is waarin een bepaling is opgenomen die discriminatie naar nationaliteit verbiedt voor rechtspersonen die overigens in dezelfde omstandigheden verkeren als de hiervoor genoemde naar Nederlands recht opgerichte lichamen.

P

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel d komt te luiden:

  • d. de moedermaatschappij, bedoeld in het eerste lid, een naamloze vennootschap, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een coöperatie, een onderlinge waarborgmaatschappij of een belastingplichtige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, is, dan wel een daarmee qua rechtsvorm vergelijkbaar lichaam dat is opgericht of aangegaan naar het op de BES eilanden geldende recht dan wel het recht van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, een lidstaat van de Europese Unie of een staat in de relatie waarmee een met Nederland gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is waarin een bepaling is opgenomen die discriminatie naar nationaliteit verbiedt voor lichamen die overigens in dezelfde omstandigheden verkeren als naar Nederlands recht opgerichte lichamen;.

b. In onderdeel e wordt «een daarmee naar aard en inrichting vergelijkbaar lichaam dat is opgericht» vervangen door «een daarmee qua rechtsvorm vergelijkbaar lichaam dat is opgericht of aangegaan».

2. In het vijfde lid, aanhef, wordt «een daarmee naar aard en inrichting vergelijkbaar lichaam dat is opgericht» vervangen door «een daarmee qua rechtsvorm vergelijkbaar lichaam dat is opgericht of aangegaan».

3. In het zesde lid wordt «een daarmee naar aard en inrichting vergelijkbaar lichaam dat is opgericht» vervangen door «een daarmee qua rechtsvorm vergelijkbaar lichaam dat is opgericht of aangegaan».

4. Het zevende lid komt te luiden:

  • 7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven volgens welke belastingplichtigen bij wie voor het bepalen van de winst niet dezelfde bepalingen van toepassing zijn tezamen een fiscale eenheid kunnen vormen.

Q

In artikel 15ac, derde lid, wordt «onderdeel g» vervangen door «onderdeel f».

R

In artikel 15a, vierde en zesde lid, wordt «onderdeel g» vervangen door «onderdeel f».

S

In artikel 17a, onderdeel g, wordt «artikel 2, twaalfde lid» vervangen door «artikel 2, elfde lid».

T

In artikel 25, vijfde lid, wordt «artikel 2, twaalfde lid» vervangen door «artikel 2, elfde lid» en wordt «onderdeel f» vervangen door «onderdeel e».

U

In artikel 28, tweede lid, wordt «die naar aard en inrichting vergelijkbaar zijn met de hiervoor genoemde naar Nederlands recht opgerichte of aangegane lichamen» vervangen door «waarvan de rechtsvorm vergelijkbaar is met die van naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid of fondsen voor gemene rekening».

ARTIKEL III

De Wet op de dividendbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Onder de naam «dividendbelasting» wordt een directe belasting geheven van degenen die – rechtstreeks of door middel van certificaten – gerechtigd zijn tot de opbrengst van aandelen in, winstbewijzen van, kapitaalverstrekkingen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 aan of geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van die wet aan in Nederland gevestigde:

    • a. naamloze vennootschappen,besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en daarmee qua rechtsvorm vergelijkbare naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen;

    • b. fondsen voor gemene rekening en daarmee qua rechtsvorm vergelijkbare naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen;

    • c. houdstercoöperaties;

    • d. naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen waarvan de rechtsvorm niet vergelijkbaar is met die van een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f of g, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, noch met die van een maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap of transparant fonds als bedoeld in artikel 2.14bis, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    • e. lichamen als bedoeld in artikel 2, elfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 voor zover de gerechtigde tot de opbrengst woonachtig of gevestigd is in een staat die een dergelijk lichaam als een belastingplichtige voor een naar de winst geheven belasting beschouwt.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Voor de toepassing van deze wet worden bewijzen van deelgerechtigdheid in fondsen voor gemene rekening en daarmee qua rechtsvorm vergelijkbare naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen, kwalificerende lidmaatschapsrechten in houdstercoöperaties en belangen in naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, gelijkgesteld met aandelen in vennootschappen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en worden dergelijke fondsen, houdstercoöperaties, onderscheidenlijk lichamen, gelijkgesteld met die vennootschappen.

3. Het negende lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan onderdeel a wordt toegevoegd «of een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam waarvan de rechtsvorm vergelijkbaar is met die van een coöperatie of vereniging op coöperatieve grondslag».

b. In onderdeel b vervalt «of vereniging op coöperatieve grondslag».

4. In het tiende lid wordt «artikel 2, twaalfde lid» vervangen door «artikel 2, elfde lid».

5. Er worden vijf leden toegevoegd, luidende:

  • 11. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder een fonds voor gemene rekening verstaan: een fonds voor gemene rekening als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

  • 12. Voor zover de bezittingen en schulden alsmede de opbrengsten en uitgaven van een afgezonderd particulier vermogen als bedoeld in artikel 2.14a van de Wet inkomstenbelasting 2001 overeenkomstig dat artikel of artikel 10a.7 van die wet worden toegerekend aan een ander dan dat afgezonderd particulier vermogen, wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen die ander aangemerkt als de gerechtigde tot de opbrengst van de aandelen, winstbewijzen, kapitaalverstrekkingen of geldleningen, bedoeld in het eerste lid.

  • 13. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden als degenen die zijn gerechtigd tot de opbrengst van de aandelen, winstbewijzen, kapitaalverstrekkingen of geldleningen, bedoeld in het eerste lid, ook naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen aangemerkt, mits:

    • a. de rechtsvorm van dat lichaam vergelijkbaar is met die van een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f of g, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;

    • b. de rechtsvorm van dat lichaam niet vergelijkbaar is met die van een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f of g, van die wet, noch met die van een maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap of een transparant fonds als bedoeld in artikel 2.14bis, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, en dat lichaam:

      • 1°. in Nederland is gevestigd; of

      • 2°. niet in Nederland is gevestigd en de bezittingen en schulden alsmede de opbrengsten en kosten van dat lichaam volgens de fiscale regelgeving van een staat die dat lichaam als inwoner behandelt worden toegerekend aan dat lichaam.

  • 14. Indien de opbrengst van aandelen, winstbewijzen, kapitaalverstrekkingen of geldleningen als bedoeld in het eerste lid op grond van artikel 2.14bis, eerste of tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt toegerekend aan een participant in een lichaam als bedoeld in artikel 2.14bis, eerste of tweede lid, van die wet, wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen die participant aangemerkt als de gerechtigde tot de opbrengst van die aandelen, winstbewijzen, kapitaalverstrekkingen of geldleningen.

  • 15. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de beoordeling of voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam een met de rechtsvorm van een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f of g, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 of een met die van een maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap of een transparant fonds als bedoeld in artikel 2.14bis, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 vergelijkbare rechtsvorm heeft. Daarbij kunnen ook regels worden gesteld voor de beoordeling of een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam naast de rechtsvorm ook voor het overige met een lichaam vergelijkbaar is als bedoeld in de eerste zin.

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het achtste lid vervalt onderdeel d, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel c door een punt.

2. In het negende lid wordt na «opgericht» ingevoegd «of aangegaan».

3. In het dertiende lid wordt «artikel 2, twaalfde lid» vervangen door «artikel 2, elfde lid».

ARTIKEL IV

In de Wet bronbelasting 2021 wordt artikel 1.2 als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «artikel 2, twaalfde lid» vervangen door «artikel 2, elfde lid».

2. Het eerste lid, onderdeel b, wordt als volgt gewijzigd:

a. de subonderdelen 3° en 4° vervallen, onder vernummering van de subonderdelen 5° tot en met 13° tot 3° tot en met 11°.

b. In subonderdeel 7° (nieuw) wordt na «andere» ingevoegd «Nederlandse».

c. In subonderdeel 8° (nieuw) vervalt «als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969».

d. Subonderdeel 9° (nieuw) komt te luiden:

  • 9°. naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen als bedoeld in het tweede lid;.

e. Subonderdeel 10° (nieuw) vervalt, onder vernummering van subonderdeel 11° (nieuw) tot 10°.

f. In subonderdeel 10° (nieuw) wordt «artikel 2, twaalfde lid» vervangen door «artikel 2, elfde lid».

3. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Onder de naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 9°, worden verstaan naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen:

    • a. waarvan de rechtsvorm vergelijkbaar is met die van een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f of g, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;

    • b. waarvan de rechtsvorm niet vergelijkbaar is met die van een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f of g, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, noch met die van een maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap of een transparant fonds als bedoeld in artikel 2.14bis, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, en die lichamen:

      • 1°. in Nederland zijn gevestigd; of

      • 2°. niet in Nederland zijn gevestigd en de bezittingen en schulden alsmede de opbrengsten en kosten van een dergelijk lichaam volgens de fiscale regelgeving van een staat die dat lichaam als inwoner behandelt worden toegerekend aan dat lichaam.

4. In het derde lid (nieuw) wordt «bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 5°, 10° en 13°, en met de lichamen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 5° en 10°, vergelijkbare buitenlandse lichamen» vervangen door «bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, 2°, 3°, 8° en 10°, de lichamen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, onder 1°, en naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen waarvan de rechtsvorm vergelijkbaar is met die van een lichaam als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, 2°, 3° of 8°».

5. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 4. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden gelijkgesteld met aandelen in vennootschappen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 1° en 2°:

    • a. bewijzen van deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening;

    • b. lidmaatschapsrechten in een in Nederland gevestigde coöperatie en daarmee op één lijn te stellen bewijzen van deelgerechtigdheid tot het vermogen van een in Nederland gevestigde coöperatie of vereniging op coöperatieve grondslag;

    • c. belangen in een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam waarvan de rechtsvorm vergelijkbaar is met die van een lichaam als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, 2°, 3° of 8°;

    • d. belangen in een lichaam als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, onder 1°.

6. Onder vernummering van het vijfde lid (nieuw) tot achtste lid worden drie leden ingevoegd, luidende:

  • 5. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden de fondsen voor gemene rekening, coöperaties, verenigingen op coöperatieve grondslag en lichamen, bedoeld in het vierde lid, gelijkgesteld met vennootschappen.

  • 6. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder een fonds voor gemene rekening verstaan: een fonds voor gemene rekening als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

  • 7. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam ook aangemerkt als voordeelgerechtigde, mits:

    • a. de rechtsvorm van dat lichaam vergelijkbaar is met die van een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f of g, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;

    • b. de rechtsvorm van dat lichaam niet vergelijkbaar is met die van een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f of g, van die wet, noch met die van een maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap of een transparant fonds als bedoeld in artikel 2.14bis, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, en dat lichaam:

      • 1°. in Nederland is gevestigd; of

      • 2°. niet in Nederland is gevestigd en de bezittingen en schulden alsmede de opbrengsten en kosten van dat lichaam volgens de fiscale wetgeving van een staat die dat lichaam als inwoner behandelt worden toegerekend aan dat lichaam.

7. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 9. Indien voordelen als bedoeld in artikel 3.1 op grond van artikel 2.14bis, eerste of tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden toegerekend aan een participant in een lichaam als bedoeld in artikel 2.14bis, eerste of tweede lid, van die wet, wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen die participant aangemerkt als de gerechtigde tot de voordelen, bedoeld in artikel 3.1.

  • 10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de beoordeling of voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam een met de rechtsvorm van een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f of g, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 of een met die van een maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap of een transparant fonds als bedoeld in artikel 2.14bis, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 vergelijkbare rechtsvorm heeft. Daarbij kunnen ook regels worden gesteld voor de beoordeling of een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam naast de rechtsvorm ook voor het overige met een lichaam vergelijkbaar is als bedoeld in de eerste zin.

ARTIKEL V

De Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 13a, vijfde lid, wordt «4.5a» vervangen door «4.5b».

B

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid, onderdeel c, vervalt de slotzin.

2. In het zevende lid, onderdeel b, wordt «is artikel 4.5a» vervangen door «zijn de artikelen 4.5a en 4.5b».

C

In artikel 35c, twaalfde lid, wordt «4.5a» vervangen door «4.5b».

ARTIKEL VI

In de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt artikel 2, derde lid, als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c vervalt, onder verlettering van de onderdelen d tot en met ha tot c tot en met h.

2. In onderdeel e (nieuw) vervalt «de deelgerechtigdheid van een commanditaire vennoot in een open commanditaire vennootschap en» en wordt «artikel 2, twaalfde lid» vervangen door «artikel 2, elfde lid».

3. In onderdeel k wordt «artikel 2, twaalfde lid» vervangen door «artikel 2, elfde lid».

ARTIKEL VII

De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 25, vijftiende lid, wordt «4.5a» vervangen door «4.5b» en wordt «onderdeel f» vervangen door «onderdeel e».

B

In artikel 26, zevende lid, wordt «4.5a» vervangen door «4.5b» en wordt «onderdeel f» vervangen door «onderdeel e».

C

Na artikel 70g wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 70h

  • 1. De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaren, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen vennootschapsbelasting ter zake van een overdracht van vermogensbestanddelen door een open commanditaire vennootschap, op grond van artikel IX, eerste lid, van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen. Het uitstel wordt slechts verleend indien de belastingschuldige aannemelijk maakt dat hij niet in aanmerking komt voor de toepassing van artikel X, eerste en tweede lid, van die wet.

  • 2. Het uitstel wordt verleend voor het bedrag aan belasting dat kan worden toegerekend aan het voordeel ter zake van de overdracht van de vermogensbestanddelen op grond van artikel IX, eerste lid, van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen.

  • 3. Het uitstel houdt in dat de verschuldigde belasting kan worden voldaan in tien gelijke jaarlijkse termijnen, waarvan de eerste termijn zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet vervalt en elk van de volgende termijnen telkens een jaar later.

  • 4. Het uitstel wordt beëindigd in geval van faillissement van de belastingschuldige. Ingeval deze omstandigheid zich voordoet, stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld in kennis.

  • 5. Met betrekking tot een verleend uitstel van betaling als bedoeld in het eerste lid zijn artikel 24, zevende lid, artikel 25, tweeëntwintigste lid, vijfde zin, en artikel 28, derde en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake de beschikking, bedoeld in het eerste lid, is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL VIII

In de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen wordt in artikel 2a, eerste lid, onderdeel z, «onderdeel d» vervangen door «onderdeel c».

ARTIKEL IX

  • 1. Voor de toepassing van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt een open commanditaire vennootschap als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zoals dat luidde op 31 december 2024, die als gevolg van deze wet met ingang van 1 januari 2025 niet langer onderworpen is aan de vennootschapsbelasting op grond van de artikelen 2 of 3 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, geacht op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025 al haar vermogensbestanddelen tegen de waarde in het economische verkeer te hebben overgedragen aan de natuurlijk personen of lichamen die participeren in die vennootschap naar rato van ieders gerechtigdheid en wordt die vennootschap geacht te zijn opgehouden in Nederland belastbare winst te genieten.

  • 2. Voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt de commanditaire vennoot in een open commanditaire vennootschap als bedoeld in het eerste lid geacht op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025 zijn aandeel in en schuldvordering op de open commanditaire vennootschap te hebben vervreemd tegen de waarde in het economische verkeer.

  • 3. Voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt een belastingplichtige die resultaat uit een werkzaamheid in de zin van artikel 3.92 van die wet geniet vanwege het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan een open commanditaire vennootschap als bedoeld in het eerste lid, geacht op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025 de tot die werkzaamheid behorende vermogensbestanddelen te hebben vervreemd tegen de waarde in het economische verkeer en wordt die belastingplichtige geacht te zijn opgehouden in Nederland belastbaar resultaat uit die werkzaamheid te genieten, tenzij de tot die werkzaamheid behorende vermogensbestanddelen op 1 januari 2025 door die belastingplichtige nog steeds worden aangewend ten behoeve van een werkzaamheid als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a of b, of 3.92 van die wet. De vervreemding, bedoeld in de eerste zin, wordt niet aangemerkt als een vervreemding als bedoeld in artikel 25, veertiende lid, onderdeel a, van de Invorderingswet 1990.

  • 4. Indien een schuldvordering als bedoeld in het tweede lid kwalificeert als een schuldvordering als bedoeld in artikel 17a, onderdeel c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en die schuldvordering is afgewaardeerd ten laste van de belastbare winst uit een Nederlandse onderneming van een commanditaire vennoot, wordt voor de toepassing van het tweede lid ter zake van die schuldvordering tot de winst van die vennoot gerekend een bedrag gelijk aan die afwaardering voor zover met betrekking tot die schuldvordering niet reeds eerder in verband met die afwaardering een bedrag tot de winst van die vennoot is gerekend.

ARTIKEL X

  • 1. De door een open commanditaire vennootschap als gevolg van de toepassing van artikel IX, eerste lid, behaalde winst behoeft niet in aanmerking te worden genomen, mits alle commanditaire vennoten op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025 zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting zonder ervan te zijn vrijgesteld, dan wel op 1 januari 2025 als gevolg van het niet langer aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn van de commanditaire vennootschap zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting zonder ervan te zijn vrijgesteld, en voor het bepalen van de winst bij de open commanditaire vennootschap op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025, en bij al die commanditaire vennoten, afgezien van artikel 9, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zoals dat luidde op 31 december 2024, dezelfde bepalingen van toepassing zijn, noch bij die open commanditaire vennootschap, noch bij die commanditaire vennoten aanspraak bestaat op voorwaartse verrekening van verliezen op de voet van artikel 20 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, op vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlandse resultaten, op toepassing van de innovatiebox op de voet van artikel 12b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, op voortwenteling van een saldo aan renten op de voet van artikel 15b van die wet, op toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten op de voet van artikel 15e van die wet, op toepassing van de deelnemingsverrekening op de voet van artikel 23c van die wet, op toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten op de voet van artikel 23d van die wet of op voortwenteling van voorheffingen op de voet van artikel 25a, vierde lid, van die wet en mits latere heffing van vennootschapsbelasting is verzekerd. Indien de winst ingevolge de eerste zin niet in aanmerking wordt genomen, treden de commanditaire vennoten met betrekking tot al hetgeen als gevolg van de toepassing van artikel IX, eerste lid, aan hen wordt geacht te zijn overgedragen in de plaats van de open commanditaire vennootschap.

  • 2. Ingeval niet is voldaan aan de vereisten, bedoeld in het eerste lid, eerste zin, kan Onze Minister op een gezamenlijk verzoek van de open commanditaire vennootschap en alle commanditaire vennoten, mits die vennoten op 1 januari 2025 zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting zonder ervan te zijn vrijgesteld, onder door hem te stellen voorwaarden de inspecteur die is belast met de aanslagregeling van de open commanditaire vennootschap toestaan de winst die is behaald als gevolg van de toepassing van artikel IX, eerste lid, geheel of ten dele buiten aanmerking te laten. Daarbij treden die vennoten met betrekking tot al hetgeen als gevolg van de toepassing van artikel IX, eerste lid, aan hen wordt geacht te zijn overgedragen, voor zover daaraan geen voorwaarden zijn gesteld, in de plaats van de open commanditaire vennootschap. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking waarin de voorwaarden, bedoeld in de eerste zin, zijn opgenomen.

  • 3. De voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, mogen slechts strekken ter verzekering van de heffing en de invordering van belasting welke verschuldigd zou zijn of zou worden indien het tweede lid, eerste zin, buiten toepassing zou blijven. Voorts kunnen voorwaarden worden gesteld die betrekking hebben op het bepalen van de in een jaar genoten winst van de commanditaire vennoten, de toelaatbare reserves, de verrekening van verliezen op de voet van artikel 20 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlandse resultaten, de toepassing van de innovatiebox op de voet van artikel 12b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de voortwenteling van een saldo aan renten op de voet van artikel 15b van die wet, de toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten op de voet van artikel 23d van die wet, de toepassing van de deelnemingsverrekening op de voet van artikel 23c van die wet, de toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten op de voet van artikel 23d van die wet, of op de voortwenteling van voorheffingen op de voet van artikel 25a, vierde lid, van die wet en kunnen voorwaarden worden gesteld indien op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025 de waarde in het economische verkeer van de vermogensbestanddelen die aan de commanditaire vennoten worden geacht te zijn overgedragen lager is dan de boekwaarde van deze vermogensbestanddelen.

  • 4. Het verzoek, bedoeld in het tweede lid, wordt uiterlijk op het tijdstip van het doen van de aangifte vennootschapsbelasting van de open commanditaire vennootschap over het boekjaar dat eindigt op 31 december 2024 schriftelijk gedaan.

ARTIKEL XI

Indien een open commanditaire vennootschap als bedoeld in artikel IX, eerste lid, een pensioenverplichting heeft als bedoeld in artikel 38n van de Wet op de loonbelasting 1964 en die vennootschap die verplichting uiterlijk op 31 december 2024 overdraagt aan een toegelaten verzekeraar als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat luidde op 31 december 2016, worden voor de toepassing van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 de bij de overdragende vennootschap hierbij ontstane last en de door de ontvangende verzekeraar hierbij behaalde winst niet in aanmerking genomen.

ARTIKEL XII

  • 1. Voor de toepassing van de afdelingen 3.2 en 3.4, hoofdstuk 4 en de afdelingen 7.2, 7.3 en 7.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 behoeft het voordeel dat is behaald door een commanditaire vennoot ter zake van de vervreemding van zijn aandeel in een open commanditaire vennootschap als bedoeld in artikel IX, eerste lid, in het kader van een aandelenfusie als bedoeld in het tweede lid niet in aanmerking te worden genomen indien die aandelenfusie uiterlijk op 31 december 2024 plaatsvindt en latere heffing is verzekerd. De eerste zin is niet van toepassing op een in het kader van een aandelenfusie genoten bijbetaling.

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel en de artikelen XIII, XIV en XVI is sprake van een aandelenfusie indien een vennootschap (verkrijgende vennootschap) tegen uitreiking van eigen aandelen of winstbewijzen, eventueel met bijbetaling, dan wel bij wijze van storting op de aandelen in die vennootschap, het aandeel van de commanditaire vennoot in de open commanditaire vennootschap, bedoeld in artikel IX, eerste lid, verwerft, tenzij:

    • a. de bijbetaling 10 percent van de nominale waarde van de uitgereikte aandelen te boven gaat;

    • b. de commanditaire vennoot die een aanmerkelijk belang heeft in de commanditaire vennootschap na het vervreemden van zijn aandeel in die vennootschap aan de verkrijgende vennootschap in het kader van de fusie geen aanmerkelijk belang heeft in die verkrijgende vennootschap; of

    • c. de fusie per saldo resulteert in een vermogensverschuiving van de commanditaire vennoot in de open commanditaire vennootschap naar een of meer andere aandeelhouders in of andere gerechtigden tot het vermogen van de verkrijgende vennootschap.

  • 3. Indien de commanditaire vennoot onderworpen is aan de vennootschapsbelasting of het aandeel van de commanditaire vennoot in de open commanditaire vennootschap behoort tot het vermogen van een onderneming of van een werkzaamheid als bedoeld in de afdelingen 3.2 en 7.2, onderscheidenlijk 3.4 en 7.2, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en het voordeel volgens het eerste lid buiten aanmerking blijft, wordt voor de toepassing van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 of de betreffende afdelingen van de Wet inkomstenbelasting 2001 door die commanditaire vennoot de boekwaarde van de in het kader van de aandelenfusie verworven aandelen of winstbewijzen in de verkrijgende vennootschap gesteld op, dan wel wordt de boekwaarde van de aandelen in de verkrijgende vennootschap waarop in het kader van de aandelenfusie is gestort verhoogd met, de waarde waarvoor zijn aandeel in de open commanditaire vennootschap op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het fusietijdstip te boek was gesteld.

  • 4. Indien de commanditaire vennoot een aanmerkelijk belang als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of artikel 17, derde lid, onderdeel b, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in de open commanditaire vennootschap heeft en het voordeel volgens het eerste lid buiten aanmerking blijft, wordt voor de toepassing van genoemd hoofdstuk 4, onderscheidenlijk genoemd artikel 17, derde lid, onderdeel b, de verkrijgingsprijs van de in het kader van de aandelenfusie verworven aandelen of winstbewijzen in de verkrijgende vennootschap gesteld op, dan wel wordt de verkrijgingsprijs van de aandelen in de verkrijgende vennootschap waarop in het kader van de aandelenfusie is gestort verhoogd met, de verkrijgingsprijs van het in het kader van de aandelenfusie vervreemde aandeel in de open commanditaire vennootschap.

  • 5. De artikelen 13h en 13i van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 6. In geval van een aandelenfusie als bedoeld in het tweede lid worden voor de toets of is voldaan aan de periode van één jaar, onderscheidenlijk vijf jaren, bedoeld in artikel 35d, eerste lid, van de Successiewet 1956, de bezitsperiode van de in het kader van de aandelenfusie verkregen aandelen of winstbewijzen en de bezitsperiode van het in het kader van de aandelenfusie vervreemde aandeel in de open commanditaire vennootschap bij elkaar gevoegd als ware het één periode.

  • 7. Indien een commanditaire vennoot resultaat uit een werkzaamheid in de zin van artikel 3.92, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 geniet vanwege het ter beschikking stellen van onroerende zaken aan een open commanditaire vennootschap als bedoeld in artikel IX, eerste lid, en deze resultaatgenieter als gevolg van een aandelenfusie als bedoeld in het tweede lid met ingang van het tijdstip waarop de aandelenfusie plaatsvindt resultaat uit een werkzaamheid in de zin van artikel 3.92, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 geniet, dan worden voor de toets of is voldaan aan de periode van één jaar, onderscheidenlijk vijf jaren, bedoeld in artikel 35d, eerste lid, van de Successiewet 1956, beide periodes van het genieten van resultaat uit een werkzaamheid bij elkaar gevoegd als ware het één periode.

  • 8. Een aandelenfusie als bedoeld in het tweede lid wordt in afwijking van artikel 35e van de Successiewet 1956 niet als een gebeurtenis als bedoeld in dat artikel aangemerkt.

ARTIKEL XIII

  • 1. Op verzoek van de commanditaire vennoot wordt het als gevolg van de toepassing van artikel IX, derde lid, door hem behaalde resultaat niet in aanmerking genomen, mits de vermogensbestanddelen, bedoeld in artikel IX, derde lid, met ingang van 1 januari 2025 worden gebruikt in de onderneming waaruit die vennoot, anders dan als ondernemer of aandeelhouder, als medegerechtigde tot het vermogen winst gaat genieten. In dat geval stelt de commanditaire vennoot, als medegerechtigde tot het vermogen van de commanditaire vennootschap, de betreffende vermogensbestanddelen te boek op de waarde waarvoor die vermogensbestanddelen op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025 bij de werkzaamheid te boek waren gesteld.

  • 2. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de fiscale reserves, bedoeld in artikel 3.53, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, de doorschuiving via te conserveren inkomen naar een andere werkzaamheid op de voet van artikel 3.64 van die wet, alsmede voorzieningen die in overeenstemming met artikel 3.25 van die wet zijn gevormd bij de bepaling van het resultaat uit de werkzaamheid. Degene die, anders dan als ondernemer of aandeelhouder, als medegerechtigde tot het vermogen winst gaat genieten en naar wie de reserve of voorziening overgaat dan wel bij wie er via te conserveren inkomen wordt doorgeschoven, wordt voor het bepalen van de winst geacht in de plaats te zijn getreden van degene die de reserve of voorziening heeft gevormd.

  • 3. Indien als gevolg van de inwerkingtreding van deze wet de terbeschikkingstelling van onroerende zaken aan een open commanditaire vennootschap als bedoeld in artikel IX, eerste lid, met ingang van 1 januari 2025 niet langer als een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt aangemerkt en de onroerende zaken met ingang van dat tijdstip dienstbaar zijn aan de onderneming waarin als gevolg van de inwerkingtreding van deze wet een medegerechtigdheid is ontstaan, dan worden voor de toets of is voldaan aan de periode van één jaar, onderscheidenlijk vijf jaren, bedoeld in artikel 35d, eerste lid, van de Successiewet 1956, de onmiddellijk aan 1 januari 2025 voorafgaande periode van die terbeschikkingstelling en de periode waarin die onroerende zaken dienstbaar zijn aan de onderneming waarin die medegerechtigdheid is ontstaan bij elkaar gevoegd als ware het één periode.

  • 4. Indien als gevolg van de inwerkingtreding van deze wet de terbeschikkingstelling van onroerende zaken aan een open commanditaire vennootschap als bedoeld in artikel IX, eerste lid, met ingang van 1 januari 2025 niet langer als een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt aangemerkt, wordt dit niet als een gebeurtenis als bedoeld in artikel 35e, eerste lid, onderdeel d, onder 1°, van de Successiewet 1956 aangemerkt, mits de onroerende zaken met ingang van dat tijdstip dienstbaar zijn aan de onderneming waarin als gevolg van de inwerkingtreding van deze wet een medegerechtigdheid is ontstaan. Daarbij worden voor de toets of is voldaan aan het voortzettingsvereiste gedurende de periode van vijf jaren, bedoeld in artikel 35b, vijfde lid, van de Successiewet 1956, de onmiddellijk aan 1 januari 2025 voorafgaande periode van die terbeschikkingstelling en de periode waarin die onroerende zaken dienstbaar zijn aan de onderneming waarin die medegerechtigdheid is ontstaan bij elkaar gevoegd als ware het één periode.

ARTIKEL XIIIA

Indien zonder toepassing van dit artikel een open commanditaire vennootschap als bedoeld in artikel IX, eerste lid, op grond van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet bronbelasting 2021 belastingplichtig is voor de bronbelasting met betrekking tot voordelen als bedoeld in artikel 3.1, onderdeel c, van die wet wordt voor de toepassing van die wet en de daarop berustende bepalingen niet die open commanditaire vennootschap maar elke achterliggende gerechtigde die een belang heeft in die open commanditaire vennootschap aangemerkt als de gerechtigde tot die voordelen, zulks naar rato van ieders gerechtigdheid.

ARTIKEL XIV

  • 1. Voor zover een commanditaire vennoot die een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 35c, eerste lid, onderdeel c, juncto derde lid, van de Successiewet 1956 heeft in een open commanditaire vennootschap als bedoeld in artikel IX, eerste lid, op 1 januari 2025 als gevolg van de inwerkingtreding van deze wet medegerechtigde als bedoeld in artikel 35c, eerste lid, onderdelen b of c, van de Successiewet 1956 wordt tot het vermogen van een door middel van die commanditaire vennootschap gedreven onderneming, wordt deze medegerechtigdheid voor de toepassing van de Successiewet 1956 en de daarop berustende bepalingen gelijkgesteld met een medegerechtigdheid die een rechtstreekse voortzetting vormt van een eerder door de erflater, schenker of vennootschap gedreven onderneming als bedoeld in artikel 3.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 2. Indien het eerste lid is toegepast, worden voor de toets of is voldaan aan de periode van één jaar, onderscheidenlijk vijf jaren, bedoeld in artikel 35d, eerste lid, van de Successiewet 1956, de bezitsperiode van de ontstane medegerechtigdheid en de bezitsperiode van het voor de inwerkingtreding van de wet bestaande aanmerkelijk belang in de open commanditaire vennootschap, bedoeld in artikel 35c, eerste lid, onderdeel c, juncto derde lid, van de Successiewet 1956, bij elkaar gevoegd als ware het één periode.

  • 3. Indien het eerste lid is toegepast, wordt dit niet als een gebeurtenis als bedoeld in artikel 35e, eerste lid, onderdeel c, van de Successiewet 1956 aangemerkt, waarbij voor de toets of is voldaan aan de periode van vijf jaren, bedoeld in artikel 35e van die wet, de voortzettingsperiode van de ontstane medegerechtigheid en de voortzettingsperiode van het voor de inwerkingtreding van deze wet bestaande aanmerkelijk belang in de open commanditaire vennootschap, bedoeld in artikel 35c, eerste lid, onderdeel c, juncto derde lid, van de Successiewet 1956, bij elkaar worden gevoegd als ware het één periode.

ARTIKEL XV

  • 1. In het kader van een aandelenfusie als bedoeld in artikel XII is van overdrachtsbelasting als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer vrijgesteld:

    • a. de verkrijging door een vennootschap krachtens inbreng door de inbrenger; en

    • b. de verkrijging door de inbrenger van aandelen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer;

    mits in het kader van de aandelenfusie de verkrijgende vennootschap aan de inbrenger aandelen uitreikt, dan wel een storting op de aandelenin die vennootschap plaatsvindt, en de inbrenger door middel van die uitgereikte, onderscheidenlijk bestaande, aandelen een soortgelijk belang houdt in die vennootschap, als hij had in de vennootschappelijke gemeenschap van de open commanditaire vennootschap, bedoeld in artikel IX, eerste lid, op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan de inbreng.

  • 2. De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing:

    • a. indien de verkrijging betrekking heeft op voor onroerende zaken die zijn ingebracht in een open commanditaire vennootschap die tot stand is gekomen na 19 september 2023, 15:15 uur; of

    • b. voor zover de verkrijging betrekking heeft op onroerende zaken die zijn ingebracht door commanditaire vennoten die na 19 september 2023, 15:15 uur, zijn toegetreden tot een open commanditaire vennootschap.

  • 3. De overdrachtsbelasting die ingevolge het eerste lid niet is geheven is alsnog verschuldigd indien de inbrenger het door de aandelen vertegenwoordigde soortgelijke belang binnen drie jaren na de aandelenfusie, bedoeld in artikel XII, niet meer geheel in het bezit heeft. De bepaling is eveneens van toepassing bij vervreemding van claims of het verlenen van een koopoptie op de aandelen, alsmede bij een gehele of gedeeltelijke terugbetaling van hetgeen op de aandelen is gestort.

  • 4. Het derde lid blijft buiten toepassing in geval van een vervreemding van het door de aandelen vertegenwoordigde soortgelijke belang door de inbrenger, indien de verkrijger ter zake van de verkrijging van dat door de aandelen vertegenwoordigde soortgelijke belang overdrachtsbelasting verschuldigd is.

  • 5. Het derde lid blijft buiten toepassing in geval van een vervreemding van het door de aandelen vertegenwoordigde soortgelijke belang door de inbrenger:

    • a. in het kader van een fusie of splitsing of interne reorganisatie waarop de vrijstelling, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel h, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, wordt toegepast; dan wel

    • b. indien ten minste 75 percent van de aandelen van de vennootschap die de aandelen aan de inbrenger heeft toegekend wordt verkregen door een andere vennootschap tegen toekenning van een door eigen aandelen vertegenwoordigd soortgelijk belang.

  • 6. Voor de toepassing van het vijfde lid, onderdeel b, wordt onder toekenning van aandelen mede begrepen het geval waarin naast toekenning van aandelen tevens een bedrag in geld wordt betaald van ten hoogste10 percent van de nominale waarde van de toegekende aandelen.

  • 7. Het vijfde lid is slechts van toepassing indien het toegekende belang in de plaats komt van het door de aandelen vertegenwoordigde soortgelijke belang, bedoeld in het derde lid, dan wel het toegekende belang de resterende periode in het bezit blijft van de opvolgende verkrijger.

  • 8. Artikel 15, negende lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer is van overeenkomstige toepassing op de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat aangifte wordt gedaan op een door de inspecteur aangegeven wijze.

ARTIKEL XVI

  • 1. Indien de aandelen die worden vervreemd in het kader van een aandelenfusie als bedoeld in artikel XII ten grondslag liggen aan uitstel van betaling dat is verleend op grond van artikel 25, achtste lid, van de Invorderingswet 1990, kan de ontvanger het uitstel voortzetten op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige aan wie het uitstel is verleend, in welk geval de aandelen in of winstbewijzen van de bij de aandelenfusie verkrijgende vennootschap voortaan worden geacht aan het verleende uitstel ten grondslag te liggen.

  • 2. De ontvanger kan aan het voortzetten van het uitstel voorwaarden stellen die betrekking hebben op de belastingschuldige, daaronder begrepen:

    • a. het gedurende de looptijd van het uitstel jaarlijks aan de hand van schriftelijke bescheiden aannemelijk maken dat hij recht heeft op gehele of gedeeltelijke voortzetting van het uitstel;

    • b. het jaarlijks aan de ontvanger verstrekken van informatie over zijn actuele adres en werkelijke verblijfplaats.

  • 3. Indien de belastingschuldige niet voldoet aan de voorwaarden die de ontvanger aan het voortzetten van het uitstel van betaling heeft gesteld, kan de ontvanger het uitstel van betaling intrekken.

ARTIKEL XVII

De artikelen IX tot en met XVI zijn van overeenkomstige toepassing op een maatschap, een vennootschap onder firma en een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam waarvan de rechtsvorm vergelijkbaar is met die van een dergelijke maatschap of vennootschap onder firma die op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025 zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting zonder ervan te zijn vrijgesteld, alsmede op de maten of vennoten van een dergelijke maatschap of vennootschap onder firma, onderscheidenlijk de participanten in een dergelijk lichaam, voor zover de maatschap, vennootschap onder firma, onderscheidenlijk het lichaam, met ingang van 1 januari 2025 als gevolg van de inwerkingtreding van deze wet niet langer onderworpen is aan de vennootschapsbelasting op grond van de artikelen 2 of 3 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

ARTIKEL XVIII

  • 1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen I tot en met VIII in werking met ingang van 1 januari 2025.

ARTIKEL XIX

Deze wet wordt aangehaald als: Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 20 december 2023

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij

Uitgegeven de zevenentwintigste december 2023

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 36 425

Naar boven