Wet van 25 januari 2022 tot wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is regels te stellen ter uitvoering van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet Huis voor klokkenluiders wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

afdeling advies:

de afdeling advies van het Huis, bedoeld in artikel 3a, tweede lid;

afdeling onderzoek:

de afdeling onderzoek van het Huis, bedoeld in artikel 3a, derde lid;

bedrijfsgeheim:

bedrijfsgeheim als bedoeld in artikel 1 van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen;

betrokken derde:
  • a. een derde die verbonden is met een melder en die kan worden benadeeld door de werkgever van de melder of een persoon of organisatie waarmee de melder anderszins in een werkgerelateerde context verbonden is, en

  • b. een rechtspersoon die eigendom is van de melder, waarvoor de melder werkt of waarmee de melder anderszins werkgerelateerd verbonden is;

bevoegde autoriteit:

een autoriteit als bedoeld in artikel 2c;

bureau:

het bureau, bedoeld in artikel 3d;

degene die een melder bijstaat:

een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een melder adviseert in het meldingsproces in een werkgerelateerde context en wiens advisering vertrouwelijk is;

Huis:

het Huis voor klokkenluiders, bedoeld in artikel 3;

melder:

een natuurlijke persoon die in de context van zijn werkgerelateerde activiteiten een vermoeden van een misstand meldt of openbaar maakt;

melding:

melding van een vermoeden van een misstand;

meldkanaal:

organisatie en procedure bij een bevoegde autoriteit voor het ontvangen en in behandeling nemen van meldingen;

misstand:
  • a. een schending of een gevaar voor schending van het Unierecht, of

  • b. een handeling of nalatigheid waarbij het maatschappelijk belang in het geding is bij:

    • 1°. een schending of een gevaar voor schending van een wettelijk voorschrift of van interne regels die een concrete verplichting inhouden en die op grond van een wettelijk voorschrift door een werkgever zijn vastgesteld, dan wel

    • 2°. een gevaar voor de volksgezondheid, voor de veiligheid van personen, voor de aantasting van het milieu of voor het goed functioneren van de openbare dienst of een onderneming als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten.

Het maatschappelijk belang is in ieder geval in het geding indien de handeling of nalatigheid niet enkel persoonlijke belangen raakt en er sprake is van oftewel een patroon of structureel karakter dan wel de handeling of nalatigheid ernstig of omvangrijk is;.

Onze Minister:

Onze Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties;

Onze Minister wie het aangaat:

Onze Minister die verantwoordelijk is voor de bevoegde autoriteit;

opvolging:

optreden van een werkgever of van een bevoegde autoriteit om de juistheid van de gedane beweringen van de melder na te gaan en zo nodig en voor zover bevoegd nader onderzoek te doen of maatregelen te treffen;

richtlijn:

Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305);

schending van het Unierecht:

handeling of nalatigheid die:

  • a. onrechtmatig is en betrekking heeft op Uniehandelingen en beleidsterreinen die binnen het in artikel 2 van de richtlijn bedoelde materiële toepassingsgebied vallen, of

  • b. het doel of de toepassing ondermijnt van de regels in de Uniehandelingen en beleidsterreinen die binnen artikel 2 van de richtlijn bedoelde materiële toepassingsgebied vallen;

vermoeden van een misstand:

het vermoeden van een melder dat binnen de organisatie waarin hij werkt of heeft gewerkt of bij een andere organisatie indien hij door zijn werkzaamheden met die organisatie in aanraking is gekomen, sprake is van een misstand voor zover het vermoeden gebaseerd is op redelijke gronden, die voortvloeien uit de kennis die de melder bij zijn werkgever heeft opgedaan of voortvloeien uit de kennis die de melder heeft gekregen door zijn werkzaamheden bij een ander bedrijf of een andere organisatie;

verzoeker:

de melder die de afdeling onderzoek verzoekt een onderzoek in te stellen;

werkgerelateerde context:

toekomstige, huidige of vroegere werkgerelateerde activiteiten in de publieke of private sector waardoor, ongeacht de aard van die werkzaamheden, personen informatie kunnen verkrijgen over misstanden en waarbij die personen te maken kunnen krijgen met benadeling als bedoeld in artikel 17da, indien zij dergelijke informatie zouden melden;

werkgever:

degene die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid laat verrichten of heeft laten verrichten dan wel degene die anders dan uit dienstbetrekking arbeid laat verrichten of heeft laten verrichten.

werknemer:

degene die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid verricht dan wel degene die anderszins in een ondergeschiktheidsrelatie tegen een vergoeding arbeid verricht.

B

Na artikel 1 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 1a. Geheimhouding en gegevensbescherming

Artikel 1a
  • 1. Een ieder die betrokken is bij een melding of het onderzoek naar een vermoeden van een misstand en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van deze wet de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

  • 2. Onder gegevens met een vertrouwelijk karakter worden in ieder geval begrepen:

    • a. gegevens over de identiteit van een melder en van degene aan wie de misstand wordt toegeschreven of met wie die persoon in verband wordt gebracht en informatie die daartoe herleidbaar is, en

    • b. informatie over een bedrijfsgeheim.

  • 3. De identiteit van een melder en de informatie aan de hand waarvan direct of indirect de identiteit van de melder kan worden achterhaald, wordt niet bekend gemaakt zonder diens instemming.

  • 4. Ingeval enig wettelijk voorschrift in het kader van onderzoek door een bevoegde autoriteit of een gerechtelijke procedure tot mededeling van de identiteit van een melder verplicht, wordt deze daarvan vooraf in kennis gesteld, tenzij die informatie het gerelateerde onderzoek of de gerechtelijke procedure in gevaar zou kunnen brengen.

  • 5. Bij de kennisgeving, bedoeld in het vierde lid, ontvangt een melder of een betrokkene een schriftelijke toelichting van de redenen voor de bekendmaking van de gegevens over zijn identiteit.

  • 6. Een bevoegde autoriteit die informatie over bedrijfsgeheimen ontvangt, gebruikt of maakt die informatie alleen bekend voor zover dat noodzakelijk is voor een gedegen opvolging van de melding.

Artikel 1b

Artikel 1a en paragraaf 2 van hoofdstuk 1a zijn niet van toepassing voor zover voor de in deel II van de bijlage bij de richtlijn vermelde sectorspecifieke handelingen specifieke regels voor een melding van een schending van het Unierecht gelden.

Artikel 1c
  • 1. Gelet op artikel 9, tweede lid, onderdeel g, van de Algemene verordening gegevensbescherming, is het verbod om bijzondere categorieën van persoonsgegevens als bedoeld in paragraaf 3.1 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming te verwerken niet van toepassing indien de verwerking geschiedt door het Huis en de verwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 3a, tweede lid, onderdelen a tot en met c, en derde lid, onderdelen a tot en met c, en artikel 17b, tweede lid, onder voorwaarde dat bij die uitvoering is voorzien in zodanige waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad.

  • 2. Gelet op artikel 10 van de Algemene verordening gegevensbescherming mag het Huis persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming verwerken, indien de verwerking noodzakelijk is voor de taken, bedoeld in het eerste lid.

C

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

  • 1. De werkgever bij wie in de regel ten minste vijftig werknemers werkzaam zijn, stelt voor hen een procedure vast voor het melden van een vermoeden van een misstand binnen zijn organisatie.

  • 2. In de procedure, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval:

    • a. de wijze waarop met de interne melding wordt omgegaan vastgelegd;

    • b. omschreven wanneer sprake is van een vermoeden van een misstand met inachtneming van de definitie van een vermoeden van een misstand als bedoeld in deze wet;

    • c. vastgelegd dat een werknemer in ieder geval op de volgende wijze een melding kan doen:

      • 1°. schriftelijk;

      • 2°. mondeling via de telefoon of andere spraakberichtsystemen, of

      • 3°. op zijn verzoek binnen een redelijke termijn door middel van een gesprek op een locatie;

    • d. vastgelegd bij welke daartoe aangewezen onafhankelijke functionaris of functionarissen het vermoeden van een misstand kan worden gemeld, en welke onafhankelijke functionarissen zorgvuldige opvolging kunnen geven aan die melding;

    • e. vastgelegd bij welke daartoe aangewezen onafhankelijke functionaris of functionarissen, die voldoen aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen eisen, het vermoeden van een misstand anoniem kan worden gemeld, en welke functionarissen zorgvuldige opvolging kunnen geven aan die melding;

    • f. vastgelegd op welke wijze, die voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te vast te stellen eisen, het vermoeden van een misstand anoniem kan worden gemeld;

    • g. vastgelegd dat de werknemer de mogelijkheid heeft om een adviseur in vertrouwen te raadplegen over een vermoeden van een misstand;

    • h. vastgelegd dat een melder binnen zeven dagen na ontvangst van een melding een ontvangstbevestiging krijgt;

    • i. een redelijke termijn vastgelegd van ten hoogste drie maanden na verzending van de ontvangstbevestiging, bedoeld in onderdeel h, waarbinnen aan de melder informatie wordt verstrekt over de beoordeling en voor zover van toepassing de opvolging van de melding.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, geldt de daarin neergelegde grens van vijftig werknemers niet voor een werkgever die valt onder het toepassingsgebied van de in de delen I.B en II van de bijlage van de richtlijn genoemde Uniehandelingen.

  • 4. Voor het in ontvangst nemen van een melding, alsmede voor het uitvoeren van onderzoeken daarnaar, mogen middelen worden gedeeld door:

    • a. werkgevers in de private sector met 50 tot 249 werknemers, en

    • b. gemeenten of openbare lichamen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 5. De werkgever stelt aan zijn werknemers op schriftelijke of elektronische wijze informatie beschikbaar over:

    • a. de procedure, bedoeld in het eerste lid;

    • b. de wijze waarop een vermoeden van een misstand buiten de organisatie kan worden gemeld aan bevoegde autoriteiten en voor zover van toepassing aan instellingen, organen en instanties van de Europese Unie, en

    • c. de rechtsbescherming van een werknemer bij het melden van een vermoeden van een misstand.

  • 6. De procedure, bedoeld in het eerste lid, kan door een werkgever tevens worden opengesteld voor personen die geen werknemer zijn, maar anderszins werkgerelateerde activiteiten verrichten of hebben verricht, en stelt in dat geval de informatie, bedoeld in het vijfde lid, eveneens aan die personen beschikbaar.

  • 7. Een werkgever als bedoeld in het eerste of derde lid, die geen ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging heeft ingesteld, en daartoe ook niet verplicht is, behoeft bij de vaststelling van de procedure, bedoeld in het eerste lid, de instemming van meer dan de helft van de werknemers. Deze instemming is niet vereist voor zover de procedure inhoudelijk is geregeld in een collectieve arbeidsovereenkomst.

  • 8. Iedere belanghebbende werknemer kan de kantonrechter verzoeken te bepalen dat de werkgever binnen een door de kantonrechter te bepalen termijn een procedure als bedoeld in het eerste lid, vaststelt.

D

Na artikel 2 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

  • 1. Een werkgever als bedoeld in artikel 2 registreert een melding bij de ontvangst ervan in een daarvoor ingericht register.

  • 2. De gegevens van een melding in het register worden vernietigd indien zij niet langer noodzakelijk zijn om te voldoen aan de eisen van deze wet of andere bij of krachtens wet of Unierecht vastgestelde eisen.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere eisen worden gesteld aan het register, bedoeld in het eerste lid, en de gegevens die daarin worden opgenomen.

Artikel 2b

  • 1. Indien voor een melding een telefoonlijn of een ander spraakberichtsysteem wordt gebruikt of een melder een melding doet in een gesprek op een afgesproken locatie, registreert de werkgever de melding door:

    • a. het maken van een opname van het gesprek in een duurzame en opvraagbare vorm, of

    • b. een volledige en nauwkeurige schriftelijke weergave van het gesprek.

  • 2. Voor de opname van een gesprek, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is voorafgaand instemming van de melder vereist.

  • 3. De melder krijgt de gelegenheid om de schriftelijke weergave van een gesprek, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, te controleren, te corrigeren en voor akkoord te tekenen.

Artikel 2ba

De artikelen 2 tot en met 2b zijn van overeenkomstige toepassing op het melden van een vermoeden van een misstand binnen het Huis.

E

Na artikel 2ba worden twee hoofdstukken ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 1A. EXTERNE MELDKANALEN

§ 1. Bevoegde autoriteiten
Artikel 2c

Autoriteiten die zorgdragen voor de ontvangst en opvolging van een melding, voor zover bevoegd op de in artikel 2 van de richtlijn genoemde gebieden, zijn:

  • 1°. de Autoriteit Consument en Markt;

  • 2°. de Autoriteit Financiële Markten;

  • 3°. de Autoriteit persoonsgegevens;

  • 4°. De Nederlandsche Bank N.V.;

  • 5°. het Huis;

  • 6°. de Inspectie gezondheidszorg en jeugd;

  • 7°. de Nederlandse Zorgautoriteit;

  • 8°. de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming, en

  • 9°. bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling aangewezen organisaties en bestuursorganen, of onderdelen daarvan, die taken of bevoegdheden hebben op een van de gebieden, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de richtlijn.

§ 2. Eisen aan meldkanalen
Artikel 2d
  • 1. Een bevoegde autoriteit richt voor het ontvangen en in behandeling nemen van een melding een meldkanaal in. Het meldkanaal biedt de mogelijkheid om, met het oog op de behandeling van een melding, informatie duurzaam op te slaan overeenkomstig de eisen gesteld in de artikelen 2a en 2b, met dien verstande dat voor «werkgever» wordt gelezen «bevoegde autoriteit», en in het register de meldingen van een schending van het Unierecht duidelijk onderscheiden worden.

  • 2. Een melder kan bij een meldkanaal in ieder geval op de volgende wijze een melding doen:

    • a. schriftelijk;

    • b. mondeling via de telefoon of andere spraakberichtsystemen, of

    • c. op zijn verzoek binnen een redelijke termijn door middel van een gesprek op een locatie.

Artikel 2e
  • 1. Een bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat na een melding zorgvuldig wordt beoordeeld of opvolging wordt gegeven aan de melding.

  • 2. De melder wordt na een melding door de bevoegde autoriteit:

    • a. onverwijld en in ieder geval binnen zeven dagen na ontvangst van de melding een ontvangstbevestiging toegestuurd, tenzij de melder uitdrukkelijk anders verzoekt of de bevoegde autoriteit op redelijke gronden oordeelt dat de ontvangstbevestiging de identiteit van de melder in gevaar brengt;

    • b. binnen drie maanden na ontvangst van de melding geïnformeerd over de beoordeling en voor zover van toepassing de opvolging van de melding, tenzij die informatie het onderzoek of de gerechtelijke procedure in gevaar zou kunnen brengen of in strijd is met een wettelijke geheimhoudingsplicht, welke termijn eenmaal, mits voldoende gemotiveerd, met drie maanden kan worden verlengd, en

    • c. in kennis gesteld van de uitkomst van het onderzoek, tenzij die informatie het onderzoek of de gerechtelijke procedure in gevaar zou kunnen brengen of in strijd is met een wettelijke geheimhoudingsplicht.

  • 3. Indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat kennisgeving van de informatie, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b en c, het onderzoek of de gerechtelijke procedure in gevaar kan brengen, wordt de melder daarvan tijdig in kennis gesteld.

  • 4. Ingeval een bevoegde autoriteit een melding heeft ontvangen waarvoor zij niet bevoegd is, zendt zij de melding, mits de melder daaraan zijn voorafgaande instemming heeft verleend, onverwijld en op veilige wijze door naar de bevoegde autoriteit die bevoegd is. Indien de melder geen instemming verleent, wijst de bevoegde autoriteit de melder er uitdrukkelijk op dat bij niet doorzenden de melding niet in behandeling wordt genomen.

  • 5. Ingeval een andere bevoegde autoriteit of instantie, dan wel een orgaan of instantie van de Europese Unie bevoegd is tot verder onderzoek geeft een bevoegde autoriteit de voor dat onderzoek noodzakelijke informatie naar aanleiding van de melding binnen een redelijke termijn door aan die autoriteit of instantie.

Artikel 2f
  • 1. Een bevoegde autoriteit kan oordelen dat geen opvolging wordt gegeven aan een melding indien:

    • a. de schending van het Unierecht van geringe betekenis is, dan wel het maatschappelijk belang bij het onderzoek naar of de ernst van de misstand kennelijk onvoldoende is, of

    • b. de melding dezelfde misstand betreft als bij de bevoegde autoriteit in behandeling is of door de bevoegde autoriteit is afgedaan, tenzij een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid bekend is geworden en dat tot een ander oordeel over de misstand kan leiden.

  • 2. Indien een bevoegde autoriteit op grond van het eerste lid geen opvolging geeft aan een melding, deelt de bevoegde autoriteit dit onder vermelding van de redenen zo spoedig mogelijk aan de melder mede, behoudens voor zover dit in strijd met een wettelijke geheimhoudingsplicht is.

  • 3. Een bevoegde autoriteit kan bij grote aantallen meldingen voorrang geven aan de behandeling van meldingen van ernstige misstanden, dan wel van inbreuken op essentiële bepalingen die binnen het toepassingsgebied van de richtlijn vallen. De melder wordt hiervan in kennis gesteld binnen de termijn, bedoeld in artikel 2e, tweede lid, onderdeel b.

Artikel 2g
  • 1. Een bevoegde autoriteit wijst personeelsleden aan die verantwoordelijk zijn voor:

    • a. het op verzoek verstrekken van informatie over de procedure bij een melding;

    • b. de ontvangst van een melding;

    • c. het onderzoek naar aanleiding van een melding, en

    • d. het onderhouden van contact met een melder.

  • 2. Een bevoegde autoriteit draagt ten behoeve van een goede uitoefening van hun taken zorg voor de opleiding van de personeelsleden, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Ingeval personeelsleden die niet zijn aangewezen, informatie over een misstand ontvangen, dragen zij die informatie onverwijld en ongewijzigd over aan de personeelsleden die op grond van het eerste lid zijn aangewezen.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de eisen waaraan een opleiding als bedoeld in het tweede lid moet voldoen.

Artikel 2h
  • 1. Een bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat de volgende informatie beschikbaar is:

    • a. de contactgegevens van het meldkanaal van de bevoegde autoriteit;

    • b. de procedures die van toepassing zijn op een melding, waaronder in ieder geval informatie over:

      • 1°. de wijze waarop de bevoegde autoriteit de melder kan verzoeken om verduidelijking van de gemelde informatie of om verstrekking van nadere informatie;

      • 2°. de termijn waarbinnen de melder wordt geïnformeerd over de behandeling van de melding en zo mogelijk de resultaten daarvan;

    • c. de verplichting tot geheimhouding, bedoeld in artikel 1a, die van toepassing is op een melding;

    • d. informatie over de verwerking van persoonsgegevens;

    • e. de wijze van in behandeling nemen van een melding, het onderzoek en voor zover van toepassing de maatregelen die kunnen worden genomen;

    • f. de beschermingsmaatregelen, bedoeld in deze wet, en de voorwaarden waaronder de melder voor deze maatregelen in aanmerking komt;

    • g. de voorwaarden waaronder bescherming wordt geboden tegen aansprakelijkheid voor een inbreuk op geheimhoudingsregels, bedoeld in artikel 17f;

    • h. de mogelijkheden voor vertrouwelijk advies over het doen van een melding, en

    • i. de contactgegevens en een verwijzing naar de website van het Huis, in verband met zijn taak, bedoeld in artikel 3a, tweede lid.

  • 2. De informatie, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval beschikbaar gesteld op een afzonderlijke pagina van de website van de bevoegde autoriteit.

Artikel 2i

Een bevoegde autoriteit evalueert elke drie jaar de procedures voor de ontvangst van en de onderzoeken naar de meldingen.

Artikel 2j

Deze paragraaf is van overeenkomstige toepassing op een bestuursorgaan, een dienst of andere bevoegde instantie, niet zijnde een bevoegde autoriteit, die op grond van een bij of krachtens de wet of in mandaat toegekende taak of bevoegdheid een melding van een schending van het Unierecht ontvangt.

HOOFDSTUK 1B. INFORMATIEVERPLICHTING INSTANTIES DIE ONDERZOEK DOEN NAAR EEN VERMOEDEN VAN EEN MISSTAND

Artikel 2k
  • 1. Een bestuursorgaan, dienst of instantie, die op grond van een bij of krachtens de wet toegekende taak of bevoegdheid onderzoek doet naar een vermoeden van een misstand, zorgt dat een melder binnen een door het bestuursorgaan, de dienst of instantie bekend gemaakte redelijke termijn wordt geïnformeerd over de beoordeling en voor zover van toepassing de opvolging van zijn melding, tenzij die informatie het onderzoek of een daarmee samenhangende gerechtelijke procedure in gevaar zou kunnen brengen of in strijd is met een wettelijke geheimhoudingsplicht.

  • 2. Indien het bestuursorgaan, de dienst of de instantie van oordeel is dat informatie over de voortgang van het onderzoek, het onderzoek of een daarmee samenhangende gerechtelijke procedure in gevaar kan brengen, wordt de melder daarvan tijdig in kennis gesteld.

F

Artikel 3a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. het informeren en adviseren van een natuurlijke persoon die in de context van zijn werkgerelateerde activiteiten een melding heeft gedaan of voornemens is een melding te doen, degene die deze persoon bijstaat en een betrokken derde over de te ondernemen stappen inzake een vermoeden van een misstand, alsmede over de rechten van deze personen;

2. In het tweede lid wordt onder vervanging van «, en» aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, en verlettering van onderdeel c tot onderdeel d een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • c. het verwijzen naar instanties of organisaties die juridische of psychosociale ondersteuning kunnen verlenen, en.

3. In het derde lid, onderdeel a, wordt «het verzoekschrift ontvankelijk is» vervangen door «het verzoek in behandeling kan worden genomen».

4. In het derde lid, onderdeel b, aanhef, wordt «een verzoekschrift» vervangen door «een verzoek».

5. Het derde lid, onderdeel b, onder 2°, komt te luiden:

  • 2°. de wijze waarop de werkgever zich jegens de melder heeft gedragen naar aanleiding van een melding;.

5a. Aan het derde lid wordt, onder het vervallen van «en» aan het slot van onderdeel c en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door «; en» een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. het opleggen van sancties ter zake van de inrichting van het interne meldkanaal door de werkgever, het niet opvolgen van aanbevelingen van de afdeling onderzoek door de werkgever en de wijze waarop de werkgever zich jegens de werknemer heeft gedragen naar aanleiding van een melding van een vermoeden van een misstand.

6. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Onverminderd het tweede en derde lid, heeft het Huis tot taak kennis te bevorderen met het oog op een organisatiecultuur waarin meldingen van vermoedens van misstanden in een werkgerelateerde context op een zorgvuldige en doelmatige wijze worden behandeld.

G

[Vervallen]

H

[Vervallen]

I

Artikel 3i komt te luiden:

Artikel 3i

Artikel 1a is van overeenkomstige toepassing op eenieder die betrokken is bij de uitvoering van de overige taken van het Huis.

J

Artikel 3j vervalt.

K

Artikel 3k wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de eerste zin vervangen door «Een natuurlijke persoon die in de context van zijn werkgerelateerde activiteiten een melding heeft gedaan of voornemens is een melding te doen, degene die deze persoon bijstaat en een betrokken derde kunnen de afdeling advies verzoeken om informatie en advies inzake het vermoeden van een misstand.».

2. In het tweede lid wordt «Informatie, advies en ondersteuning» vervangen door «Informatie en advies» en wordt «de informatie, het advies of de ondersteuning» vervangen door «de informatie of het advies».

3. In het derde lid wordt «werknemer» vervangen door «melder».

L

[Vervallen]

M

Artikel 4, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «werknemer» vervangen door «melder».

2. In onderdeel b vervalt «van een vermoeden van een misstand».

N

Na artikel 4 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a

De artikelen 5 tot en met 17 zijn van overeenkomstige toepassing op een verzoek als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, met dien verstande dat in die artikelen voor «het vermoeden van een misstand» dan wel «de misstand» telkens wordt gelezen «de gedraging van de werkgever», en de artikelen 2d, 2e en artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel a, voor zover het de indiening van het verzoek door een vertrouwenspersoon of een advocaat betreft, niet van toepassing zijn.

O

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef van het eerste lid komt te luiden:

Een verzoek als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a, wordt overeenkomstig artikel 2d, tweede lid, door de verzoeker of diens gemachtigde ingediend en wordt ondertekend ingeval het verzoek op schrift is gesteld. Het verzoek bevat ten minste:

2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na «de verzoeker» toegevoegd «of van de vertrouwenspersoon of de advocaat die namens een melder wiens identiteitsgegevens niet bekend worden gemaakt het verzoek indient».

3. In het tweede lid wordt «verzoekschrift» vervangen door «verzoek».

P

[Vervallen]

Q

Artikel 6, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef komt te luiden:

Onverminderd artikel 2e, stelt de afdeling onderzoek binnen zes weken na de dagtekening van het verzoek een onderzoek in, tenzij de afdeling onderzoek oordeelt dat:.

2. In onderdeel a wordt «verzoekschrift» vervangen door «verzoek».

3. Onderdeel e vervalt, onder verlettering van de onderdelen f tot en met h tot onderdelen e tot en met g.

R

In artikel 8, eerste lid, vervalt de zinsnede «over de ontvankelijkheid».

S

[Vervallen]

T

[Vervallen]

U

[Vervallen]

V

[Vervallen]

W

Artikel 17b wordt als volgt gewijzigd:

1. Na plaatsing van een 1. voor de tekst van het artikel wordt in het eerste lid (nieuw) na «afsluiten met» ingevoegd «bevoegde autoriteiten en andere».

2. Na het eerste lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Het Huis, een bevoegde autoriteit en een bestuursorgaan of dienst als bedoeld in het eerste lid zijn bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd aan elkaar persoonsgegevens te verstrekken indien dit noodzakelijk is voor de beoordeling of opvolging van een melding waar zij bij betrokken zijn.

X

Na artikel 17d wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 2A. BESCHERMINGSMAATREGELEN TEGEN BENADELING

Artikel 17da
  • 1. In dit hoofdstuk wordt in ieder geval onder benadeling verstaan:

    • a. ontslag of schorsing;

    • b. een boete als bedoeld in artikel 650 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

    • c. demotie;

    • d. het onthouden van bevordering;

    • e. een negatieve beoordeling;

    • f. een schriftelijke berisping;

    • g. overplaatsing naar een andere vestiging;

    • h. discriminatie;

    • i. intimidatie, pesterijen of uitsluiting;

    • j. smaad of laster;

    • k. voortijdige beëindiging van een overeenkomst voor het leveren van goederen of diensten, en

    • l. intrekking van een vergunning.

  • 2. Onder benadeling wordt tevens verstaan een dreiging met en een poging tot benadeling.

Artikel 17e

Een melder mag tijdens en na de behandeling van een melding van een vermoeden van een misstand niet worden benadeeld, onder de voorwaarde dat bij de melding aan de werkgever, een bevoegde autoriteit of een bestuursorgaan, dienst of andere bevoegde instantie als bedoeld in artikel 2j, de melder redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de gemelde informatie over het vermoeden van een misstand op het moment van de melding juist is.

Artikel 17ea
  • 1. Een melder mag tijdens en na openbaarmaking van een vermoeden van een misstand niet worden benadeeld, onder de voorwaarde dat:

    • a. de melder redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de gemelde informatie over het vermoeden van een misstand op het moment van de openbaarmaking juist is;

    • b. de melder voorafgaand aan de openbaarmaking een melding heeft gedaan:

      • 1°. bij de werkgever en een bevoegde autoriteit of een bestuursorgaan, dienst of andere bevoegde instantie als bedoeld in artikel 2j, of

      • 2°. rechtstreeks bij een bevoegde autoriteit of een bestuursorgaan, dienst of andere bevoegde instantie als bedoeld in artikel 2j, en

    • c. de melder op basis van de informatie, bedoeld in artikel 2e, tweede lid, onderdeel b, dan wel artikel 2k, eerste lid, redelijke gronden heeft om aan te nemen dat het onderzoek onvoldoende voortgang heeft.

  • 2. Een melder mag eveneens tijdens en na openbaarmaking van een vermoeden van een misstand niet worden benadeeld, onder de voorwaarde, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en de melder redelijke gronden heeft om aan te nemen dat:

    • a. de misstand een dreigend of reëel gevaar kan zijn voor het algemeen belang;

    • b. een risico bestaat op benadeling bij melding aan een bevoegde autoriteit of een andere bevoegde instantie, of

    • c. het niet waarschijnlijk is dat de misstand doeltreffend wordt verholpen.

Artikel 17eb

Bij benadeling van een melder tijdens en na de behandeling van een melding bij de werkgever, een bevoegde autoriteit of een bestuursorgaan, dienst of andere bevoegde instantie als bedoeld in artikel 2j, dan wel na openbaarmaking van een vermoeden van een misstand, wordt vermoed dat de benadeling het gevolg is van de melding dan wel de openbaarmaking.

Artikel 17ec

De artikelen 17e, 17ea en 17eb zijn van overeenkomstige toepassing op degene die een melder bijstaat, een betrokken derde en een functionaris, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel d.

Artikel 17f
  • 1. Onverminderd het bij of krachtens de wet bepaalde met betrekking tot de bescherming van de nationale veiligheid, het beroepsgeheim van advocaten, het medisch beroepsgeheim, de geheimhouding van rechterlijke beraadslagingen en het strafprocesrecht, is een melder ingeval van een melding of openbaarmaking van een vermoeden van een misstand niet aansprakelijk voor een inbreuk op enige beperking van de openbaarmaking van informatie, indien:

    • a. hij redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de melding of openbaarmaking van de informatie noodzakelijk is voor de onthulling van de misstand, en

    • b. de melding of openbaarmaking overeenkomstig de voorwaarden in deze wet is gedaan.

  • 2. Een melder is, indien hij voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, niet aansprakelijk voor het verwerven van of de toegang tot informatie die in de melding is opgenomen of die openbaar wordt gemaakt, tenzij het verwerven van of de toegang tot die informatie strafbaar is gesteld.

  • 3. De bewijslast dat niet voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste en tweede lid, berust bij degene die de melder aansprakelijk heeft gesteld.

  • 4. Artikel 3, tweede lid, van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen is van toepassing op een melding of openbaarmaking in de zin van deze wet.

  • 5. Het eerste tot en met vierde lid is van overeenkomstige toepassing op degene die een melder bijstaat en een betrokken derde.

Artikel 17g

Een bevoegde autoriteit en een bestuursorgaan, dienst of een bevoegde instantie als bedoeld in artikel 2j verstrekt aan een melder de bewijsstukken en documenten om in een procedure waarbij rechtsbescherming wordt gezocht te kunnen aantonen dat een melding van een vermoeden van een misstand is gedaan.

Artikel 17h
  • 1. Elk beding is nietig voor zover dat het recht beperkt of ontneemt om met inachtneming van het bepaalde in deze wet een vermoeden van een misstand te melden of openbaar te maken.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a. voor zover het beding is overeengekomen ter uitvoering van een daartoe strekkend wettelijk voorschrift;

    • b. op bedingen die overeengekomen zijn voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel.

Artikel 17i
  • 1. Met het toezicht op de naleving van de artikelen 2, eerste en vijfde lid, 8, tweede lid, 17e en 17ea zijn belast de door de voorzitter van het Huis aangewezen ambtenaren.

  • 2. De afdeling onderzoek is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de artikelen 2, eerste en vijfde lid, 8, tweede lid, 17e of 17ea.

  • 3. De afdeling onderzoek kan ter zake van overtreding van de artikelen 2, eerste en vijfde lid, 8, tweede lid, 17e of 17ea een bestuurlijke boete opleggen waarvan de hoogte wordt bepaald op de wijze als voorzien in een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bijlage, die bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de daarvoor op te leggen boete bepaalt, waarbij regels kunnen worden gesteld over de wijze waarop de boetehoogte wordt bepaald.

Y

Artikel 20 komt te luiden:

Artikel 20

  • 1. Onze Minister zendt binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen, en vervolgens elke drie jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

  • 2. Het Huis en bevoegde autoriteiten en werkgevers als bedoeld in deze wet verlenen medewerking aan het verslag, bedoeld in het eerste lid, en verschaffen Onze Minister de daartoe benodigde informatie.

Z

Na artikel 21a worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 21b

  • 1. De artikelen 1a, 2a, 2b, 2d, tweede lid, 2e, 2f, 2j, 2k, 5a, 17b, 17e, 17ea, 17eb, 17ec, 17f en 17g zijn niet van toepassing op:

    • a. een melding van een schending van het Unierecht bij een werkgever die onderdeel uitmaakt van de publieke sector als bedoeld in artikel 9 of een bevoegde autoriteit, die is gedaan voor 17 december 2021, en

    • b. een melding, niet zijnde een melding als bedoeld in onderdeel a, die is gedaan voor de inwerkingtreding van de wet van 25 januari 2023 tot wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen.

  • 2. De artikelen 2, tweede lid, onderdeel d, 3i, 3j en 6, eerste lid, onderdeel e, van deze wet, artikel 658c van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de artikelen 12quater, tweede lid, en 12o, vijfde lid, van de Wet ambtenaren defensie en artikel 47, derde lid, van de Politiewet 2012 zoals die artikelen luidden op de dag voor inwerkingtreding van de wet van 25 januari 2023 tot wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen, blijven van toepassing op:

    • a. een melding van een schending van het Unierecht bij een werkgever die onderdeel uitmaakt van de publieke sector als bedoeld in artikel 9 of een bevoegde autoriteit, die is gedaan voor 17 december 2021, en

    • b. een melding, niet zijnde een melding als bedoeld in onderdeel a, die is gedaan voor de inwerkingtreding van de wet van 25 januari 2023 tot wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen.

Artikel 21c

  • 1. Artikel 2 zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van de wet van 25 januari 2023 tot wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen, blijft tot 17 december 2023 van toepassing op werkgevers in de private sector met 50 tot 249 werknemers.

  • 2. De artikelen 2 tot en met 2b zoals die luiden na inwerkingtreding van de wet van 25 januari 2023 tot wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen zijn met ingang van 17 december 2023 van toepassing op werkgevers in de private sector met 50 tot 249 werknemers.

AA

Artikel 23 komt te luiden:

Artikel 23

Deze wet wordt aangehaald als: Wet bescherming klokkenluiders.

ARTIKEL II

Artikel 658c van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek vervalt.

ARTIKEL III

De artikelen 12quater, tweede lid, en 12o, vijfde lid, van de Wet ambtenaren defensie vervallen.

ARTIKEL IV

De Politiewet 2012 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 47 vervalt het derde lid, onder vernummering van het vierde tot het derde lid.

B

In artikel 81, tweede lid, wordt «Artikel 47, tweede en derde lid,» vervangen door «Artikel 47, tweede lid,» en wordt «artikel 47, vierde lid,» vervangen door «artikel 47, derde lid».

ARTIKEL V

Artikel 12, tweede lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 1° wordt «, of» vervangen door een puntkomma.

2. In onderdeel 2° wordt de puntkomma vervangen door «, of».

3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • 3°. dat rechtsbelang betrekking heeft op benadeling als bedoeld in de artikelen 17e en 17ea van de Wet bescherming klokkenluiders;.

ARTIKEL VI

De Wet op de ondernemingsraden wordt als volgt gewijzigd:

a. In artikel 27, eerste lid, onderdeel m, wordt «Wet Huis voor klokkenluiders» vervangen door «Wet bescherming klokkenluiders».

b. In artikel 35c, derde en vierde lid, wordt »en onderdeel d» vervangen door «en onderdelen d en m».

c. In artikel 35d, tweede lid, wordt «onderdeel d» vervangen door «onderdelen d en m».

ARTIKEL VIA

In artikel 7.2 van de Wet luchtvaart en artikel 4, onderdeel b, van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen wordt telkens «Wet Huis voor klokkenluiders» vervangen door «Wet bescherming klokkenluiders».

ARTIKEL VII

Indien het bij geleidende brief van 5 juli 2012 aanhangig gemaakte voorstel van wet van de leden Snels en Van Weyenberg houdende regels over de toegankelijkheid van informatie van publiek belang (Wet open overheid) (33 328) tot wet is of wordt verheven en artikel 8.8 van die wet en artikel 18g van de Wet Huis voor klokkenluiders in werking treedt of is getreden, wordt in de bijlage bij artikel 8.8 «Wet Huis voor klokkenluiders: de artikelen 3i, 3j, 3k, vierde lid, 6, tweede lid en 17, zevende en achtste lid, voor zover de informatie berust bij het Huis voor klokkenluiders» vervangen door «Wet bescherming klokkenluiders: de artikelen 1a, 3i, 3k, vierde lid, 6, tweede lid, en 17, zevende en achtste lid, voor zover de informatie berust bij het Huis voor klokkenluiders».

ARTIKEL VIIA

1. Indien artikel I, onderdeel B, van de Wet van 14 oktober 2020 tot wijziging van de Politiewet 2012 en de Wet op de medische keuringen in verband met het screenen van personen die ambtenaar van politie willen worden of zijn en personen die krachtens overeenkomst werkzaamheden verrichten voor de politie, de rijksrecherche of de Politieacademie gaan verrichten of verrichten (screening van ambtenaren en politie-externen) (Stb. 2020, 412) in werking treedt of is getreden, wordt:

a. in het in artikel I, onderdeel Z, voorgestelde artikel 21b, tweede lid, «artikel 47, derde lid, van de Politiewet 2012» vervangen door «artikel 47, tweede lid, van de Politiewet 2012», en

b. in artikel IV de tekst van onderdeel A vervangen door «In artikel 47 vervalt het tweede lid, onder vernummering van het derde tot het tweede lid.», en

c. in artikel IV de tekst van onderdeel B vervangen door «In artikel 81, tweede lid, vervalt de eerste volzin en wordt «artikel 47, derde lid,» vervangen door «artikel 47, tweede lid,».

2. Indien artikel I, onderdelen B en F, van de Wet van 14 oktober 2020 tot wijziging van de Politiewet 2012 en de Wet op de medische keuringen in verband met het screenen van personen die ambtenaar van politie willen worden of zijn en personen die krachtens overeenkomst werkzaamheden voor de politie, de rijksrecherche of de Politieacademie gaan verrichten of verrichten (screening ambtenaren van politie en politie-externen) (Stb. 2020, 412) in werking treedt nadat deze wet in werking is getreden, wordt artikel I van die wet als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel B wordt «onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid» vervangen door «onder vernummering van het derde lid tot tweede lid».

2. Onderdeel F, onder 1, komt te luiden:

  • 1. In artikel 81, tweede lid, vervalt de eerste volzin en wordt «artikel 47, derde lid,» vervangen door «artikel 47, tweede lid,».

ARTIKEL VIII

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende onderdelen verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 25 januari 2023

Willem-Alexander

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot

Uitgegeven de derde februari 2023

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 35 851

Naar boven