Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatsblad 2023, 253 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatsblad 2023, 253 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 30 mei 2023, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 4684357;
Gelet op artikel 305e lid 4 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en op Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG (PbEU 2020, L 409);
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 21 juni 2023, No. W16.23.00123/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 30 juni 2023, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 3849633;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
de natuurlijke personen die handelen voor doeleinden die geen verband houden met hun handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit, tot bescherming van wier collectieve belangen een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid met zetel in Nederland rechtsvorderingen wil instellen in een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische ruimte;
bevoegde instantie als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Richtlijn;
een rechtsvordering ter bescherming van een belang als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Richtlijn die een stichting of vereniging instelt in een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische ruimte dan die waarin zij werd aangewezen;
de lijst, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Richtlijn;
Onze Minister voor Rechtsbescherming;
Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG (PbEU 2020, L 409);
Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
1. Een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid met zetel in Nederland kan een aanvraag doen om te worden aangewezen als bevoegde instantie.
2. De aanvraag wordt ingediend bij Onze Minister.
3. Bij de aanvraag verschaft de rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, ten minste de volgende gegevens en bescheiden:
a. een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel niet ouder dan één maand op het moment van aanvraag, waarin de naam van de rechtspersoon, de datum van de oprichting, de rechtsvorm, het statutair doel en de namen van de bestuurders zijn opgenomen; b. een omschrijving van de achterban van de rechtspersoon en voor zover bekend, van de grootte van de achterban;
c. een bestuursverslag en jaarrekening als bedoeld in artikel 305a lid 5 van de wet;
d. informatie waaruit blijkt dat de rechtspersoon voldoet aan artikel 305a, lid 2, onderdelen a en b, en lid 3, onderdeel a, van de wet;
e. een verwijzing naar een algemeen toegankelijke internetpagina, waarop de informatie, genoemd in de artikelen 305a lid 2, onder d, subonderdelen 1 tot en met 9 en 305e, lid 2, onder a tot en met c, van de wet beschikbaar is.
1. Onze Minister beslist op de aanvraag tot aanwijzing binnen zes weken nadat de aanvraag is ontvangen.
2. Onze Minister wijst een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid met zetel in Nederland aan als bevoegde instantie, indien:
a. de rechtspersoon voldoet aan de eisen, genoemd in artikel 305e leden 1 en 2 van de wet; en
b. voldoet aan de eisen, genoemd in artikel 2.
3. De aanvraag wordt afgewezen indien de rechtspersoon of de aanvraag niet voldoet aan de in het tweede lid bedoelde eisen.
1. De aanwijzing heeft een geldigheidsduur van vijf jaar.
2. De rechtspersoon kan vanaf drie maanden voor het einde van de geldigheidsduur van de aanwijzing steeds verzoeken om verlenging daarvan. De verlenging van de aanwijzing heeft een geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaar.
3. Op de aanvraag tot verlenging van de aanwijzing zijn de artikelen 2 en 3 van overeenkomstige toepassing.
Een bevoegde instantie informeert Onze Minister onverwijld over relevante wijzigingen die van invloed kunnen zijn op het voldoen aan de in artikel 305e leden 1 en 2 van de wet genoemde eisen.
Onze Minister onderzoekt of een bevoegde instantie nog aan de eisen, genoemd in artikel 305e leden 1 en 2 van de wet voldoet, indien daarover twijfels worden geuit door een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische ruimte of de Europese Commissie.
1. De aanwijzing wordt door Onze Minister ingetrokken:
a. op verzoek van de rechtspersoon;
b. indien de aanvraag, gelet op dit besluit, ten onrechte is verleend;
c. indien de rechtspersoon op enig moment niet langer voldoet aan de eisen, genoemd in artikel 305e leden 1 en 2 van de wet.
2. Een intrekking van de aanwijzing op grond van het eerste lid, onder b of c, wordt niet genomen dan nadat toepassing is gegeven aan artikel 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht.
1. De lijst vermeldt van iedere daarin opgenomen rechtspersoon in elk geval de volgende gegevens:
a. de naam en rechtsvorm;
b. het statutaire doel;
c. de datum waarop de beschikking is verleend of de datum van de laatste verlenging van de beschikking.
2. Onze Minister verwerkt een wijziging in de in het eerste lid genoemde gegevens in de lijst en verwijdert een rechtspersoon van de lijst, indien de geldigheidsduur van de aanwijzing is verlopen gelet op artikel 4, of indien de beschikking wordt ingetrokken op grond van artikel 7. Onze Minister stelt de Europese Commissie hiervan op de hoogte.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 10 juli 2023
Willem-Alexander
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
Uitgegeven de twaalfde juli 2023
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius
Deze algemene maatregel van bestuur (hierna: Besluit) strekt tot implementatie van de Richtlijn representatieve vorderingen voor consumenten (hierna: de Richtlijn).1 Uiterlijk 25 december 2022 moest de Richtlijn zijn omgezet in het nationale recht. Op 25 juni 2023 moeten de omgezette Richtlijnbepalingen van toepassing zijn. De Richtlijn is grotendeels al omgezet door de op 1 januari 2020 ingevoerde Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (hierna: de WAMCA) en de Implementatiewet Richtlijn representatieve vorderingen voor consumenten (hierna: de Implementatiewet) die op 2 november 2022 in het Staatsblad is geplaatst en op 25 juni 2023 in werking treedt.
De Implementatiewet voegt een nieuw artikel 305e toe aan Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat het oude artikel 3:305c lid 3 BW vervangt. Artikel 3:305e BW regelt dat een stichting of vereniging een aanvraag kan doen bij de Minister voor Rechtsbescherming om te worden aangewezen als bevoegde instantie. Eenmaal aangewezen als bevoegde instantie, kan de organisatie in een andere lidstaat collectieve acties instellen voor een groep consumenten («grensoverschrijdende collectieve acties»). Lid 4 van artikel 3:305e BW regelt dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld voor het aanwijzen als bevoegde instantie en regels worden gesteld voor het intrekken en de duur van de aanwijzing. Dit Besluit werkt deze (nadere) regels uit.2 In dit Besluit is sprake van zuivere en lastenluwe implementatie.
Door de globalisering en de digitalisering is het risico groter geworden dat een groot aantal consumenten schade ondervindt van dezelfde onrechtmatige praktijk door handelaren. Inbreuken door handelaren op het Unierecht kunnen schade berokkenen aan de consument. Zonder effectieve middelen om onrechtmatige praktijken te beëindigen en om herstel te verkrijgen voor consumenten, vermindert het vertrouwen van de consument in de interne markt. Het gebrek aan effectieve middelen ter handhaving van het Unierecht inzake consumentenbescherming kan ook leiden tot een verstoring van de eerlijke concurrentie tussen in eigen land of grensoverschrijdend opererende handelaren die inbreuken plegen en handelaren die dat niet doen. Een dergelijke verstoring kan het functioneren van de interne markt belemmeren.
De Richtlijn vervangt de Inbreukrichtlijn3. De Inbreukrichtlijn maakte het voor bevoegde instanties mogelijk om representatieve vorderingen in te stellen die hoofdzakelijk strekten tot het beëindigen of verbieden van inbreuken op het Unierecht die de collectieve belangen van consumenten schaden. De Inbreukrichtlijn bood echter onvoldoende oplossingen voor problemen in verband met de handhaving van het consumentenrecht. De Richtlijn scherpt de procedurele mechanismen voor de bescherming van collectieve belangen van consumenten aan en omvat zowel stakings- als herstelmaatregelen. Dit zou een groter afschrikkingseffect moeten sorteren voor onrechtmatige praktijken en ervoor moeten zorgen dat consumenten minder schade lijden in een steeds meer geglobaliseerde en gedigitaliseerde marktomgeving.
De Richtlijn verplicht allereerst elke lidstaat te regelen dat een organisatie een schadevergoeding of een verbod kan vragen voor een groep consumenten (artikel 7 van de Richtlijn). Het moet dan gaan om een inbreuk op een van de zestig regelingen uit bijlage I van de Richtlijn (artikel 1 van de Richtlijn). Dit is geregeld met de WAMCA en de Implementatiewet.
Daarnaast verplicht de Richtlijn elke lidstaat een lijst op te stellen met bevoegde instanties die grensoverschrijdende collectieve acties kunnen instellen (artikel 4 van de Richtlijn). Voor grensoverschrijdende collectieve acties moeten bevoegde instanties overal in de EU aan dezelfde aanwijzingscriteria voldoen. Zij moeten:
a. een rechtspersoon zijn die twaalf maanden openbaar actief is in de bescherming van consumentenbelangen;
b. volgens haar statutaire doel een gerechtvaardigd belang hebben bij de bescherming van consumentenbelangen die staan op de lijst in de bijlage bij de Richtlijn;
c. geen winstoogmerk hebben;
d. niet zijn verwikkeld in een insolventieprocedure en niet insolvent zijn verklaard;
e. onafhankelijk zijn en niet worden beïnvloed door met name handelaren met een economisch belang bij de collectieve actie, ook bij financiering door derden. Ze moet procedures hebben om beïnvloeding en belangenconflicten te voorkomen; en
f. met name op haar website duidelijk maken dat zij aan deze eisen voldoet. Op de website moet ook informatie staan over haar financieringsbronnen in het algemeen, haar organisatie-, lidmaatschaps- en bestuursstructuur, het statutaire doel en haar activiteiten.
Deze voorwaarden zijn bedoeld om te zorgen dat in de hele Europese Unie dezelfde voorwaarden gelden voor organisaties die grensoverschrijdende collectieve acties willen instellen. Alleen vooraf aangewezen organisaties op de lijst kunnen bij de rechter in een andere lidstaat een inbreuk laten verbieden of schadevergoeding vragen voor een groep consumenten.
De lidstaten maken de lijst met bevoegde instanties openbaar. Op 26 december 2023 moet elke lidstaat de lijst met bevoegde instanties delen met de Europese Commissie (hierna: de Commissie). Daarna houdt elke lidstaat de Commissie op de hoogte van wijzigingen op de lijst. De Commissie stelt een lijst met bevoegde instanties van alle lidstaten samen, maakt die openbaar en zorgt dat de lijst actueel blijft (artikel 5 leden 1 en 2 van de Richtlijn).
Minstens om de vijf jaar moeten lidstaten beoordelen of de bevoegde instanties die op de lijst staan nog aan bovenstaande eisen voldoen. Als dat niet zo is, moet de organisatie haar status als bevoegde instantie verliezen (artikel 5 lid 3 van de Richtlijn). Als een lidstaat of de Commissie twijfelt of een bevoegde instantie terecht op de lijst staat, moet de lidstaat die de organisatie op de lijst heeft geplaatst die twijfels onderzoeken. Als de twijfels terecht zijn, herroepen de lidstaten de aanwijzing van die bevoegde instantie (artikel 5 lid 4 van de Richtlijn). Hiervoor moeten de lidstaten een nationaal contactpunt aanwijzen. De naam en de contactgegevens van het nationaal contactpunt deelt de lidstaat met de Commissie. De Commissie stelt een lijst van alle contactpunten van de lidstaten samen en stelt die ter beschikking aan de lidstaten (artikel 5 lid 5 van de Richtlijn).
Als een organisatie van de lijst een collectieve actie instelt in een andere lidstaat, moet de rechter in die lidstaat uitgaan van de procesbevoegdheid van die organisatie (artikel 6 lid 3 van de Richtlijn).
Op 26 juni 2028 evalueert de Europese Commissie of voor grensoverschrijdende collectieve acties een Europese Ombudsman voor collectieve acties nodig is (artikel 23 van de Richtlijn).
Ook de Inbreukrichtlijn werkte met een lijst van organisaties voor het instellen van collectieve verbodsacties in een andere lidstaat. Anders dan de Richtlijn stelde de Inbreukrichtlijn bijna geen eisen aan de organisaties op de lijst. Vereist werd dat de organisatie een stichting of vereniging is met volledige rechtsbevoegdheid met zetel in Nederland. Daarnaast moest die stichting of vereniging ingevolge haar statuten de belangen van consumenten behartigen. Nederland heeft de lijst voor de Inbreukrichtlijn geregeld in artikel 3:305c BW. Lid 3 van artikel 3:305c BW wijst de Minister van Justitie aan om een Nederlandse organisatie op haar verzoek op de lijst te plaatsen. Als de Minister een organisatie op de lijst plaatst, deelt hij de naam en doelstelling van de organisatie met de Europese Commissie. Alleen de Consumentenbond staat op de lijst voor de Inbreukrichtlijn. Met de intrekking van de Inbreukrichtlijn zal een nieuwe aanvraag moeten worden gedaan om als bevoegde instantie te worden aangewezen.
Dit Besluit bevat regels voor het verlenen, de duur, het verlengen en het intrekken van de aanwijzing als bevoegde instantie voor grensoverschrijdende collectieve acties. Daarnaast regelt dit Besluit de inhoud en de publicatie van de lijst met bevoegde instanties.
Een Nederlandse stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die op de lijst wil worden geplaatst, doet daarvoor een schriftelijke aanvraag bij de Minister voor Rechtsbescherming. Dit Besluit regelt ook welke stukken de organisatie moet meesturen ter onderbouwing van de aanvraag (artikel 2).
De Minister voor Rechtsbescherming is aangewezen als contactpunt, omdat hij al nationaal contactpunt was onder de Inbreukrichtlijn en als zodanig dus al vergelijkbare toetsen verricht heeft op rechtspersonen. Ook is de minister voor Rechtsbescherming een bestuursorgaan, en is er dus tegen alle beslissingen van de minister met betrekking tot aanwijzing, verlening en intrekking van de aanwijzing bezwaar en beroep mogelijk binnen de kaders van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Als de organisatie voldoet aan de eisen van de Richtlijn die zijn omgezet in artikel 3:305e en de aanvraag compleet is, plaatst de Minister voor Rechtsbescherming de organisatie binnen zes weken op de lijst (artikel 3).
Tenzij de aanwijzing als bevoegde instantie eerder wordt ingetrokken, staat de organisatie vijf jaar op de lijst (artikel 4).
Als er een wijziging plaatsvindt bij de organisatie die invloed kan hebben op het voldoen aan de voorwaarden voor verlening van de beschikking, meldt de organisatie dat bij de Minister (artikel 5).
Als een organisatie op de lijst langer dan vijf jaar op de lijst wil staan, moet die vanaf drie maanden voor het einde van de vijf jaar verzoeken om verlenging van de aanwijzing (artikel 4). Daarvoor moet de organisatie opnieuw voldoen aan de eisen die worden gesteld voor de eerste aanwijzing. De aanvraag zelf dient dus te voldoen aan de eisen en de organisatie moet voldoen aan de eisen uit de Richtlijn. Als de Minister voor Rechtsbescherming beslist dat de organisatie voldoet aan de eisen, blijft de organisatie voor nog eens vijf jaar op de lijst staan. Er is geen beperking voor het aantal keren dat een organisatie kan verzoeken om een aanwijzing. Een organisatie kan dus steeds opnieuw een verzoek doen of om verlenging vragen om voor vijf jaar op de lijst te worden geplaatst.
Om verschillende redenen kan de Minister voor Rechtsbescherming de aanwijzing als bevoegde instantie intrekken voordat de aanwijzing automatisch eindigt na vijf jaar (artikel 7). Zo wordt de organisatie van de lijst gehaald als die daar zelf om verzoekt. Daarnaast kan blijken dat de aanwijzing nooit had mogen worden verleend of in eerste instantie wel terecht was verleend, maar de organisatie later door een wijziging, bijvoorbeeld ontbinding van de rechtspersoon, niet meer voldoet aan de gestelde eisen. Van zo’n wijziging moet de organisatie direct melding maken bij de Minister voor Rechtsbescherming (artikel 5). Ook kan de Europese Commissie of een andere lidstaat twijfels uiten bij de Minister voor Rechtsbescherming over een organisatie op de lijst (artikel 6). Die twijfels moet de Minister onderzoeken. Als blijkt dat de aanwijzing onterecht was of niet langer terecht is, wordt de aanwijzing als bevoegde instantie ingetrokken. Voordat de Minister daartoe besluit, krijgt de organisatie de gelegenheid om haar zienswijze naar voren te brengen.
Op grond van artikel 3:305e lid 3 BW plaatst de Minister voor Rechtsbescherming de organisatie die is aangewezen als bevoegde instantie op de lijst. De lijst is openbaar via de website van de overheid (artikel 9). Artikel 8 lid 1 regelt welke informatie van de organisatie precies op de lijst moet worden opgenomen. Daarnaast verplicht artikel 8 lid 2 de Minister voor Rechtsbescherming om de lijst actueel te houden en wijzigingen te melden bij de Europese Commissie.
Dit Besluit heeft gevolgen voor stichtingen en verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid en zetel in Nederland die op de lijst willen worden geplaatst als bevoegde instantie voor het instellen van grensoverschrijdende collectieve acties. Om op de lijst te worden geplaatst moeten de organisaties een onderbouwde aanvraag doen bij de Minister, zoals geregeld in artikel 2 van dit Besluit. Als een bevoegde instantie na vijf jaar op de lijst wil blijven staan, moet die uit eigen beweging verzoeken om verlenging van de aanvraag. Het verzoek om verlenging moet op dezelfde manier worden onderbouwd als de eerste aanvraag voor plaatsing op de lijst.
De Minister voor Rechtsbescherming is belast met de uitvoering van dit Besluit.
Overeenkomstig de privacywetgeving, zoals de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), mag de aanvraag om op de lijst te worden geplaatst uitsluitend persoonsgegevens bevatten die reeds openbaar zijn. Het gaat hier bijvoorbeeld om reeds uit het handelsregister kenbare persoonsgegevens.
Op de site van de Rijksoverheid is te vinden hoe een organisatie een aanvraag kan doen om op de lijst te komen staan.
Het doen van een onderbouwde aanvraag en het desgewenst verlengen daarvan brengt een tijdsinvestering en daarmee kosten mee voor organisaties. Onderdeel van de onderbouwing van de aanvraag is het verstrekken van een recent uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel. Aan het opvragen van een uittreksel zijn (geringe) kosten verbonden.
Het beleggen van het nationaal contactpunt en de bevoegdheid tot aanwijzing van organisaties voor de lijst bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid kost jaarlijks maximaal 0,2 fte. Dit wordt gedekt binnen de begroting van JenV. Deze kosten zijn al betrokken bij de totstandkoming van de Implementatiewet.
Over het voorontwerp van dit besluit heeft een internetconsultatie plaatsgevonden van 20 maart 2023 tot 16 april 2023. Hierop is 1 openbare reactie ontvangen die echter geen betrekking heeft op dit besluit. VNO-NCW heeft ook gereageerd in de internetconsultatie en wil graag strengere eisen voor de aanwijzing van een bevoegde instantie. De opmerkingen van VNO-NCW gaan daarmee niet over dit besluit maar over de eisen voor aanwijzing als bevoegde instantie in artikel 3:305e BW. Artikel 3:305e BW implementeert de richtlijneisen voor de aanwijzing van bevoegde instanties voor het voeren van een representatieve actie in een andere lidstaat. Dit besluit bevat enkel (nadere) regels voor de wijze waarop deze aanwijzing plaatsvindt en voor de stukken die de aanvrager daarbij moet overleggen, en dus niet voor de eisen voor aanwijzing.
Zo merkt VNO-NCW op dat onvoldoende is dat uit de internetpagina van de aanvrager blijkt dat de rechtspersoon aan bepaalde eisen voldoet. Volgens VNO-NCW moet de Minister vaststellen of hetgeen op de internetpagina is vermeld ook daadwerkelijk het geval is. Graag wijs ik erop dat het woordje «blijken» in 3:305e lid 2 BW duidelijk maakt dat de internetpagina voldoende informatie moet bevatten om te kunnen vaststellen dat daadwerkelijk is voldaan aan de daargenoemde eisen.
VNO-NCW wil daarnaast expliciet op nemen dat bij de aanvraag de procedures die de aanvrager heeft om beïnvloeding en belangenconflicten te voorkomen, moeten worden overgelegd. Het is niet nodig hierin afzonderlijk te voorzien. De eis van het voorkomen van beïnvloeding en belangenconflicten uit artikel 4 lid 3 onder e van de richtlijn is omgezet in artikel 3:305e lid 1 BW door een aantal eisen uit de WAMCA ook van toepassing te verklaren op Nederlandse organisaties voor grensoverschrijdende collectieve acties. Het gaat om lid 2, aanhef en onderdelen a, b, en d, onder 1° tot en met 6°, lid 3, onderdeel a, en lid 5 van artikel 3:305a BW. Zie nader de memorie van toelichting bij artikel 3:305e lid BW (Kamerstukken II 2021/22, 36 034, nr. 3, pag. 31). Daarin wordt voor elk van deze bepalingen toegelicht hoe dit waarborgen zijn om ontoelaatbare beïnvloeding en belangenconflicten te voorkomen. Evenmin is nodig om, zoals VNO-NCW opmerkt, expliciet op te nemen dat de aanvrager zijn statuten moet overleggen. Uit artikel 3:305a lid 2 onder d sub 1 volgt al dat de statuten van de organisatie op de internetpagina van de organisatie staan. Een redactionele opmerking van VNO-NCW gaf aanleiding om artikel 3 scherper op te stellen.
Het ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het grotendeels één op één omzetting van Europese regelgeving binnen bestaande wetgeving betreft en van de nationale beleidsruimte geen gebruik wordt gemaakt.
In dit Besluit is geen overgangsrecht opgenomen, omdat de bepalingen onmiddellijke werking kunnen hebben. De Richtlijn verlangt dat lidstaten de bepalingen ter omzetting van de Richtlijn, waaronder dit Besluit toepassen vanaf 25 juni 2023. Daarom treedt dit Besluit in werking op 25 juni 2023 of, als dat niet mogelijk is, op de eerstvolgende haalbare datum na 25 juni 2023.
In artikel 1 zijn de definities opgenomen die van belang zijn voor dit Besluit. Een aantal definities zijn ontleend aan de Richtlijn representatieve vorderingen voor consumenten. De implementatiewet en dit Besluit implementeren deze Richtlijn.
Voor de definitie achterban is aangesloten bij de definitie «consument» in artikel 3 Richtlijn (de natuurlijke personen die handelen voor doeleinden die geen verband houden met de handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit van die persoon). In het tweede deel van de definitie achterban komt tot uitdrukking dat een Nederlandse organisatie een collectieve actie kan instellen in een andere lidstaat om de collectieve belangen van een groep consumenten te beschermen. De achterban is dus de groep consumenten voor wie een organisatie in een collectieve actie in een andere lidstaat opkomt.
In lijn met artikel 3:305e lid 1 BW gaat het bij het begrip «bevoegde instantie» om een stichting of vereniging die op haar verzoek door de Minister is aangewezen als bevoegde instantie, omdat de organisatie voldoet aan de eisen van artikel 4 lid 3 Richtlijn (zie hierover paragraaf 2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting).
De definitie grensoverschrijdende representatieve vorderingen is opgenomen om duidelijk te maken om welke collectieve acties in een andere lidstaat het in dit Besluit gaat. De Richtlijn beperkt zich tot collectieve acties wegens inbreuken van handelaren op bepalingen in bijlage I bij de richtlijn als zij de collectieve belangen van consumenten (kunnen) schaden.
Met de lijst wordt bedoeld de lijst met daarop de organisaties die de Minister voor Rechtsbescherming vooraf heeft aangewezen met als doel grensoverschrijdende representatieve vorderingen in te stellen.
In artikel 2 is omschreven welke organisaties op de lijst kunnen worden geplaatst en wat zij daarvoor moeten doen. Alleen Nederlandse stichtingen of verenigingen kunnen op de lijst komen (lid 1). Een stichting of vereniging dient daartoe een aanvraag in bij de Minister voor Rechtsbescherming (lid 2). Op grond van artikel 4:1 Awb moet de aanvraag schriftelijk zijn. Dit betekent dat de organisatie de aanvraag per brief of elektronisch kan doen.
De stichting of vereniging moet bij de aanvraag een aantal stukken meesturen die moeten onderbouwen dat de organisatie voldoet aan de eisen in artikel 3:305e leden 1 en 2 BW (lid 3, aanhef). De eisen in dat artikel zijn gebaseerd op de artikelen 4 en 13 Richtlijn.
Allereerst moet de organisatie een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel overleggen dat niet ouder is dan één maand (lid 3, onderdeel a). Dat is ten eerste nodig om vast te stellen dat de organisatie die de aanvraag doet daadwerkelijk een Nederlandse stichting of vereniging is. Ten tweede moet uit het statutair doel volgen dat de organisatie de belangen van consumenten behartigt die zijn genoemd in bijlage I Richtlijn. Ten derde kan de datum van oprichting bevestigen of de stichting of vereniging de consumentenbelangen al twaalf maanden behartigt.
Bij de aanvraag moet daarnaast een omschrijving zitten van de achterban en indien mogelijk ook de grootte van de achterban (lid 3, onderdeel b). Op deze manier kan worden vastgesteld dat de organisatie daadwerkelijk de collectieve belangen van consumenten behartigt.
Verder moet de organisatie het meest recente bestuursverslag en de meest recente jaarrekening overleggen bij de aanvraag (lid 3, onderdeel c). Het bestuursverslag en de jaarrekening moeten zijn opgesteld in overeenstemming met artikel 2:49 BW (vereniging), artikel 2:300 BW (stichting) en Titel 9 van Boek 2 BW (de jaarrekening en het bestuursverslag).
Vervolgens moet de aanvraag informatie bevatten waaruit blijkt dat de organisatie voldoet aan de onderdelen in artikel 3:305a BW waar artikel 3:305e lid 2 BW naar verwijst (lid 3, onderdeel d). Het gaat ten eerste om het hebben van een raad van commissarissen (artikel 3:305a lid 2, onderdeel a, BW). Het ligt voor de hand dat de rechtspersoon de statuten overlegt waarin is bepaald dat er een raad van commissarissen of raad van toezicht is (artikel 2:47/2:292a BW). Ten tweede moet de rechtspersoon informatie overleggen waaruit blijkt dat die over mechanismen bevat voor vertegenwoordiging van de groep consumenten in de besluitvorming van de organisatie (artikel 3:305a lid 2, onderdeel b, BW). Ook deze informatie zou kunnen blijken uit de statuten of uit een ander reglement over de inspraak van aangesloten consumenten bij de besluitvorming van de stichting of vereniging. Ten derde moet de aanvraag informatie bezitten waaruit volgt dat de (oud-)bestuurders van de stichting of vereniging geen rechtstreeks of middellijk winstoogmerk hebben dat via de rechtspersoon wordt gerealiseerd (artikel 3:305a lid 3, onderdeel a, BW). Deze informatie kan volgen uit de statutaire doelstelling, de feitelijke werkzaamheden en de governance van de rechtspersoon.
Tot slot moet de aanvraag een verwijzing naar een algemeen toegankelijke internetpagina bevatten. Op deze internetpagina moet verschillende informatie te vinden zijn die is genoemd in de artikelen 3:305a en 3:305e BW (lid 3, onderdeel e). Zo moet op de internetpagina staan: de statuten, de bestuursstructuur van de stichting of vereniging, de laatst vastgestelde jaarlijkse verantwoording op hoofdlijnen van het toezichthoudend orgaan, het laatst vastgestelde bestuursverslag, inzicht in de bezoldiging van de bestuurders en leden van het toezichthoudend orgaan, de doelstellingen en werkwijzen van de rechtspersoon, een overzicht van de lopende procedures en de resultaten van afgeronde procedures, inzicht in de bijdrage als die van consumenten wordt gevraagd en de wijze waarop een gedupeerde zich kan aansluiten dan wel zijn aansluiting kan beëindigen (artikel 3:305a lid 2, onderdeel d, subonderdelen 1 tot en met 9, BW). Daarnaast moet de rechtspersoon op de website inzichtelijk maken dat die de belangen van de achterban minstens twaalf maanden openbaar heeft behartigd (artikel 3:305e lid 2, onderdeel a, BW). Ook publiceert de rechtspersoon de algemene financieringsbronnen op de website (artikel 3:305e lid 2, onderdeel b, BW). Als laatste moet uit de internetpagina blijken dat de rechtspersoon niet insolvent is. Dat betekent dat die niet failliet is verklaard en geen verzoek tot faillietverklaring aanhangig is, geen surseance van betaling is verleend en geen (openbare) WHOA-procedure aanhangig is. Dit kan de rechtspersoon aantonen door op de website een verwijzing op te nemen naar het Centraal Insolventieregister.
In artikel 3 is geregeld binnen welke termijn de Minister een beslissing neemt over de aanvraag. Als de aanvraag voldoet aan de eisen in artikel 2 en aan de eisen in artikel 3:305e leden 1 en 2 BW, verleent de Minister de aanvraag. Als dat niet het geval is, wordt de aanvraag afgewezen. De beslissing op de aanvraag is een beschikking in de zin van artikel 1:3 lid 2 Awb. Dit betekent dat tegen de beslissing bezwaar openstaat bij de Minister voor Rechtsbescherming, beroep bij de bestuursrechter bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Artikel 5 lid 3 Richtlijn verplicht lidstaten om minimaal elke vijf jaar te controleren of organisaties die op de lijst zijn geplaatst nog aan de eisen voldoen. Als dat niet het geval is, moet de organisatie haar status als bevoegde instantie verliezen. Dit wordt geïmplementeerd door de aanvraag te verlenen voor vijf jaar. Het is de verantwoordelijkheid van de stichting of vereniging zelf om vanaf drie maanden voor het einde van elke vijf jaar te verzoeken om een verlenging van de aanwijzing voor weer vijf jaar. Bij dat verzoek moet de rechtspersoon opnieuw de informatie in artikel 2 verstrekken en voldoen aan de eisen in artikel 3:305e, leden 1 en 2 BW. De Minister controleert deze informatie zodat hij kan vaststellen dat de rechtspersoon aan de criteria voldoet en op de lijst kan blijven staan. De termijn om op een verzoek tot verlenging te beslissen en de toewijzings- en afwijzingsgronden zijn hetzelfde als bij een aanvraag tot aanwijzing als bevoegde instantie (artikel 4 van dit Besluit).
Een stichting of vereniging wordt aangewezen als bevoegde instantie, indien deze voldoet aan onder meer de eisen, genoemd in artikel 3:305e leden 1 en 2 BW. Die beschikking wordt in principe verleend voor vijf jaar. Na deze vijf jaar wordt, op aanvraag van de betrokken organisatie, opnieuw beoordeeld of de stichting of vereniging aan de eisen in artikel 3:305e leden 1 en 2 BW voldoet. Als gedurende de periode van aanwijzing een wijziging optreedt in de situatie van de stichting of vereniging die van invloed is op het voldoen aan de eisen in artikel 3:305e leden 1 en 2 BW, stelt de rechtspersoon de Minister voor Rechtsbescherming daar direct van op de hoogte. De Minister beoordeelt dan of dit leidt tot een wijziging van de gegevens op de lijst (zie artikel 8 van dit Besluit) of ertoe leidt dat de aanwijzing moet worden ingetrokken, omdat de rechtspersoon niet langer aan de eisen in artikel 3:305e leden 1 en 2 BW voldoet (zie artikel 7 van dit Besluit).
Op grond van artikel 5 lid 4 Richtlijn moeten lidstaten onderzoeken of een bevoegde instantie nog voldoet aan de eisen in artikel 4 lid 3 Richtlijn (omgezet in artikel 3:305e leden 1 en 2 BW) als een andere lidstaat of de Europese Commissie daarover twijfels heeft. De Minister voor Rechtsbescherming is aangewezen als nationaal contactpunt, als bedoeld in artikel 5 lid 5 Richtlijn en voert dit onderzoek uit.
Artikel 5 lid 3, tweede zin, Richtlijn verplicht lidstaten om bevoegde instanties van de lijst te verwijderen als zij niet langer aan een of meer criteria in artikel 4 lid 3 Richtlijn (omgezet in artikel 3:305e leden 1 en 2 BW) voldoen. Daarom regelt artikel 7 van dit Besluit in welke situaties de Minister een verleende aanwijzing intrekt. Ten eerste kan een stichting of vereniging zelf verzoeken om intrekking van de aanwijzing. De Minister zal dan de aanwijzing intrekken (lid 1, onderdeel a). Ten tweede kan het zo zijn dat een beschikking ten onrechte is verleend (lid 1, onderdeel b). Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als achteraf blijkt dat onjuiste gegevens zijn verstrekt waarop de aanvraag is verleend. Ten derde kan de rechtspersoon gedurende de aanwijzing van vijf jaar op een bepaald moment niet langer voldoen aan de eisen, omdat er een wijziging is opgetreden (lid 1, onderdeel c). Dat is bijvoorbeeld aan de orde als de rechtspersoon gedurende de aanwijzing wordt ontbonden. Op grond van artikel 6 van dit Besluit stelt een rechtspersoon de Minister op de hoogte van een dergelijke wijziging. Als de Minister vervolgens oordeelt dat die wijziging betekent dat de rechtspersoon niet langer aan de gestelde eisen voldoet, trekt de Minister de aanwijzing in.
Artikel 4:7 Awb ziet op het in de gelegenheid stellen van de rechtspersoon om een zienswijze naar voren te brengen. Als de Minister twijfelt over de door de rechtspersoon verstrekte gegevens of over andere informatie beschikt die niet in overeenstemming is met die gegevens, moet de Minister aan de instantie gelegenheid geven om daarover zijn zienswijze te geven. Juist omdat het gaat om informatie die de rechtspersoon zelf betreft.
Artikel 3:305e lid 3 BW regelt dat de Minister de stichting of vereniging wiens aanvraag is verleend, op de lijst plaatst. Op deze lijst staan alle rechtspersonen die hierom hebben verzocht en die voldoen aan de gestelde criteria. Artikel 5 lid 1 Richtlijn verplicht dat op de lijst de naam en het statutair doel van de rechtspersoon is opgenomen (artikel 8 lid 1, onderdelen a en b, van dit Besluit). De datum van aanwijzing of de datum van de laatste verlenging van de aanvraag tot aanwijzing als bevoegde instantie staat ook op de lijst (artikel 8 lid 1, onderdeel c, van dit Besluit). Zo kan in de gaten worden gehouden of de rechtspersoon terecht nog op de lijst staat. Als dat niet het geval is, wordt de organisatie van de lijst verwijderd, omdat de beschikking op grond van artikel 4 van dit Besluit dan niet meer geldig is.
Op grond van artikel 5 van dit Besluit stellen bevoegde instanties de Minister op de hoogte van wijzigingen die voor de aanwijzing van belang zijn. Als de naam, rechtsvorm of het statutaire doel van de rechtspersoon wijzigt en de rechtspersoon daarbij nog steeds aan de gestelde voorwaarden voldoet, past de Minister dat aan op de lijst. Als een wijziging ertoe leidt dat de beschikking wordt ingetrokken, zorgt de Minister dat de stichting of vereniging van de lijst wordt gehaald. Op grond van artikel 5 lid 1 Richtlijn moeten de lidstaten de Europese Commissie op de hoogte stellen van wijzigingen in de lijst.
Artikel 5 lid 1 Richtlijn vereist ook dat de lijst openbaar is. Om die reden is in artikel 9 bepaald dat Onze minister tot taak heeft om de lijst openbaar te maken. Hiertoe zal in de praktijk de lijst gepubliceerd worden op de website van de rijksoverheid (www.overheid.nl).
Deze artikelen regelen de inwerkingtreding en de citeertitel. Uit de artikelen 22 en 24 Richtlijn volgt dat de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die de Richtlijn omzetten van toepassing zijn op collectieve acties die op of na 25 juni 2023 zijn ingesteld. Omdat de Richtlijn dwingend de vaststelling en toepassing van de bepalingen daarin voorschrijft, wordt afgeweken van de vaste verandermomenten (Ar 4.17 lid 5, uitzonderingsgrond d), een voor zover nodig afgeweken van de minimum invoeringstermijn.
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
Bepaling Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG (PbEU 2020, L 409), voor zover relevant voor dit Besluit |
Bepaling in het Besluit |
Omschrijving beleidsruimte |
Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte |
---|---|---|---|
Artikel 3 |
Artikel 1 |
Geen |
– |
Artikel 4, tweede lid |
Artikel 2 |
Geen |
– |
Artikel 4, derde lid |
Artikel 3 |
Geen |
– |
Artikel 5, eerste lid, eerste volzin |
Artikel 8, eerste lid |
||
Artikel 5, eerste lid, tweede volzin |
Artikel 5 en artikel 8, tweede lid |
Geen |
– |
Artikel 5, eerste lid, derde volzin |
Artikel 9 |
Geen |
– |
Artikel 5, derde lid |
Artikel 4 |
Geen |
– |
Artikel 5, vierde lid, eerste volzin |
Artikel 6 |
Geen |
– |
Artikel 5, vierde lid, tweede volzin |
Artikel 7 |
Geen |
– |
Artikel 5, vijfde lid, eerste volzin |
Artikel 6 Deels niet geïmplementeerd omdat de bepaling naar zijn aard geen implementatie behoeft omdat die feitelijk handelen van de centrale overheid betreft zonder dat derden daarop aanspraak hoeven te kunnen maken |
Lidstaten kunnen zelf kiezen wie aangewezen wordt als nationale contactpunten |
Zie voor een toelichting paragraaf 3 van de toelichting bij dit besluit. |
Artikel 24, eerste lid |
Artikel 10 |
Geen |
– |
Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van richtlijn 2009/22/eg (PbEU 2020, L 409).
In onderdeel III van deze nota van toelichting is een transponeringstabel opgenomen waaruit blijkt hoe de afzonderlijke bepalingen van de Richtlijn waarop dit Besluit betrekking heeft, worden geïmplementeerd.
Richtlijn 2009/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen (PbEG 2009, L 110).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2023-253.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.