Besluit van 23 januari 2023 tot wijziging van het Besluit prudentiële regels Wft, het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector en enige andere besluiten op het terrein van de financiële markten (Wijzigingsbesluit financiële markten 2022)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 20 oktober 2022, 2022-0000255796, directie Financiële Markten;

Gelet op de artikelen 1:81, eerste lid, 2:108, derde lid, 3:17, zevende lid, 3:29, derde lid, 3:74c, 3:95, tweede lid, 3:96, tweede lid, 4:9, vierde lid, en 4:37n van de Wet op het financieel toezicht;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 23 november 2022, nr. W06.22.00140/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 17 januari 2023, 2022-0000300267, directie Financiële Markten;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit prudentiële regels Wft wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 25a, onderdeel b, wordt «hoofdstuk 3A.2» vervangen door «hoofdstuk 3A.1».

B

Artikel 26i wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid vervalt «, met inachtneming van artikel 98 van de richtlijn betaaldiensten».

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 8. Toepassing van dit artikel vindt plaats met inachtneming van de krachtens artikel 98 van de richtlijn betaaldiensten door de EBA vastgestelde technische reguleringsnormen.

C

Artikel 26j wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid vervalt «, met inachtneming van artikel 98 van de richtlijn betaaldiensten».

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Toepassing van dit artikel vindt plaats met inachtneming van de krachtens artikel 98 van de richtlijn betaaldiensten door de EBA vastgestelde technische reguleringsnormen.

D

Artikel 26k wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt «met inachtneming van artikel 98 van de richtlijn betaaldiensten».

2. Onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel e wordt aan het eerste lid een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • f. werpt geen obstakels op voor het verlenen van betaalinitiatiediensten en rekeninginformatiediensten.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Toepassing van dit artikel vindt plaats met inachtneming van de krachtens artikel 98 van de richtlijn betaaldiensten door de EBA vastgestelde technische reguleringsnormen.

E

Na artikel 36 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 36a

  • 1. Een bank als bedoeld in artikel 3:29, eerste lid, van de wet met zetel in Nederland die haar bedrijf uitoefent vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor geeft aan de Nederlandsche Bank schriftelijk kennis van een voornemen tot wijziging van de gegevens, bedoeld in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1151/2014 van de Commissie van 4 juni 2014 tot aanvulling van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen betreffende de gegevens die moeten worden verstrekt bij de uitoefening van het recht van vestiging en van het vrij verrichten van diensten (PbEU 2014, L 309).

  • 2. De procedure voor de kennisgeving is:

    • a. indien het bijkantoor is gelegen in een deelnemende lidstaat als bedoeld in artikel 2 van de verordening bankentoezicht, de procedure in artikel 11, vijfde lid, van Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (PbEU 2014, L 141);

    • b. indien het bijkantoor is gelegen in een lidstaat, niet zijnde een deelnemende lidstaat als bedoeld in artikel 2 van de verordening bankentoezicht, de procedure in artikel 36, derde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten.

F

Artikel 37 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid vervalt «, bank».

2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid.

3. In het tweede lid (nieuw) vervalt «of tweede».

4. In het derde lid (nieuw) wordt telkens «, clearinginstelling of bank» vervangen door « of clearinginstelling».

G

In artikel 105f, derde lid, wordt na «artikel 3:62a, eerste lid» en «artikel 3:111a, tweede lid, onderdeel a» telkens ingevoegd «, van de wet».

H

Artikel 135a wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De Nederlandsche Bank kan, al dan niet periodiek, andere gegevens dan de gegevens, bedoeld in artikel 24, eerste, tweede en vierde lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen, van een beheerder van een beleggingsinstelling verlangen indien de Nederlandsche Bank dit nodig acht om de stabiliteit van het financiële stelsel te waarborgen.

2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

3. In het tweede lid (nieuw) wordt «tweede lid» vervangen door «eerste lid».

I

Artikel 138 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In het eerste lid (nieuw) vervalt «en» aan het slot van onder 2° en wordt, onder vernummering van onder 3° tot 4°, een subonderdeel ingevoegd, luidende:

  • 3°. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of wordt voldaan aan hetgeen ingevolge artikel 3:99a van de wet is bepaald met betrekking tot de geschiktheid, gelet op diens reputatie, van de aanvrager of houder van een verklaring van geen bezwaar die op grond van zijn gekwalificeerde deelneming het beleid van de betrokken onderneming zou kunnen bepalen of mede bepalen of zou bepalen of mede bepalen; en

3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 2. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder 2°, zijn:

    • a. een opgave van de naam, de geboortedatum, de geboorteplaats, nationaliteit, het privé-adres, het telefoon- en faxnummer en de functie;

    • b. een kopie van een geldig identiteitsbewijs;

    • c. gegevens met betrekking tot de antecedenten, bedoeld in bijlage A bij dit besluit; en

    • d. een opgave van referenten.

  • 3. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder 3°, zijn:

    • a. een opgave van de naam, de geboortedatum, de geboorteplaats, nationaliteit, het privé-adres, het telefoon- en faxnummer en de functie;

    • b. een kopie van een geldig identiteitsbewijs;

    • c. een curriculum vitae;

    • d. een opgave van de relevante diploma’s;

    • e. gegevens met betrekking tot het verwerven en besturen van deelnemingen; en

    • f. een opgave van referenten.

ARTIKEL II

Het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 6, derde lid, worden, onder vernummering van onder 13° tot 15°, onder 11° en onder 12° vervangen door:

  • 11°. het diploma Leidinggevende travel & hospitality (crebonummer 25352), afgegeven op grond van artikel 7.4.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, indien dit diploma is afgegeven mede op basis van het behalen van het examen voor het keuzedeel Financiële dienstverlening in travel en leisure (code K1018);

  • 12°. het diploma Zelfstandig medewerker travel & hospitality (crebonummer 25354), afgegeven op grond van artikel 7.4.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, indien dit diploma is afgegeven mede op basis van het behalen van het examen voor het keuzedeel Financiële dienstverlening in travel en leisure (code K1018);

  • 13°. het diploma Leidinggevende travel & hospitality (crebonummer 25647), afgegeven op grond van artikel 7.4.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

  • 14°. het diploma Zelfstandig medewerker travel & hospitality (crebonummer 25649), afgegeven op grond van artikel 7.4.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

B

Artikel 115l, tweede lid, vervalt.

ARTIKEL III

Artikel 4 van het Besluit gereglementeerde markten Wft vervalt.

ARTIKEL IV

Artikel 44 van het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft komt te luiden:

Artikel 44

De gegevens, bedoeld in artikel 2:108, derde lid, van de wet, zijn de gegevens genoemd in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 1151/2014 van de Commissie of 4 juni 2014 tot aanvulling van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen betreffende de gegevens die moeten worden verstrekt bij de uitoefening van het recht van vestiging en van het vrij verrichten van diensten (PbEU 2014, L 309).

ARTIKEL V

Het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 2, eerste lid, onderdeel aa, onder 1°, wordt «50, zesde lid» vervangen door «50, eerste tot en met zesde lid».

B

Na artikel 3a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3b

Een melding als bedoeld in artikel 4, tweede alinea, van verordening (EU) nr. 2017/2402 (securitisaties) kan gedaan worden op de website van de Belastingdienst, www.belastingdienst.nl, onder «Meldpunt securitisatieverordening».

ARTIKEL VI

Het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 10 wordt gewijzigd als volgt:

1. In de opsomming van artikelen uit de Wet op het financieel toezicht vervallen de volgende artikelen en de bijbehorende boetecategorieën:

3:17a

 

3:240b

 

3:159ai, tweede lid,

 

3:175, derde lid

 

3:196

 

4:26, eerste en derde tot en met achtste lid

 

4:26, tweede lid

 

4:29, vierde lid

 

4:55a

 

5:25i, eerste tot en met derde lid en vijfde lid

 

5:32j, eerste tot en met het derde lid

 

5:58, eerste lid

 

5:59, eerste en tweede lid

 

5:60, eerste en derde lid

 

5:61, eerste lid

 

5:62, eerste lid

 

5:63, derde lid

 

5:64, eerste en vierde tot en met zevende lid

 

5:64, derde lid

 

5:65

 

2. In de opsomming van artikelen uit het Besluit prudentiële regels Wft vervallen de volgende artikelen en de bijbehorende boetecategorieën:

33, eerste tot en met derde lid

 

37, eerste tot en met derde lid

 

38, eerste tot en met derde lid

 

3. In de opsomming van artikelen uit het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen vervallen de volgende artikelen en de bijbehorende boetecategorieën:

95, eerste, tweede, vierde en vijfde lid

 

99, eerste tot en met vijfde lid

 

127, eerste en tweede lid

 

149a, eerste lid

 

4. In de opsomming van artikelen uit het Besluit marktmisbruik Wft vervallen de volgende artikelen en de bijbehorende boetecategorieën:

6

 

9, eerste en tweede lid

 

10, eerste tot en met vierde lid,

 

15

 

16, eerste en tweede lid,

 

17, eerste, tweede, vijfde en zesde lid

 

18, eerste tot en met vierde lid

 

5. In de opsomming van artikelen uit de Wet op het financieel toezicht worden in de numerieke volgorde de volgende artikelnummers met bijbehorende boetecategorieën ingevoegd:

2:3e, vierde lid

3

3:99a

2

4:26, eerste tot en met zevende lid

2

6. In de opsomming van artikelen uit het Besluit prudentiële regels Wft worden in de numerieke volgorde de volgende artikelnummers met bijbehorende boetecategorieën ingevoegd:

33, eerste en tweede lid

2

33, derde lid

1

36a

1

37

1

38, eerste en tweede lid

2

38, derde lid

1

7. In de opsomming van artikelen uit het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen worden de volgende artikelnummers met bijbehorende boetecategorieën ingevoegd:

95, eerste en tweede lid

2

95, vierde en vijfde lid

1

99

2

8. In de opsomming van artikelen uit de Wet op het financieel toezicht wordt «2:3e, tweede lid» vervangen door «2:3e, vijfde lid» en wordt «2:3e, derde lid» vervangen door «2:3e, zesde lid».

9. In de opsomming van artikelen uit het Besluit prudentiële regels Wft wordt de bij artikel 36, eerste lid, behorende boetecategorie «1» vervangen door «2».

10. In de opsomming van artikelen uit het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen wordt bij artikel 103, eerste en tweede lid, behorende boetecategorie «1» vervangen door «2».

B

In artikel 16 wordt de bij artikel 18 behorende boetecategorie «1» vervangen door «2».

ARTIKEL VII

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL VIII

Dit besluit wordt aangehaald als: Wijzigingsbesluit financiële markten 2022.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 23 januari 2023

Willem-Alexander

De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag

Uitgegeven de zevenentwintigste januari 2023

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

§ 1. Inleiding

Dit besluit maakt deel uit van de in beginsel jaarlijkse wijzigingscyclus van wet- en regelgeving op het terrein van de financiële markten. In deze cyclus worden kleinere onderwerpen opgenomen die geen separaat besluit rechtvaardigen. Met dit verzamelbesluit worden wijzigingen aangebracht in het Besluit prudentiële regels Wft (Bpr), het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo), het Besluit gereglementeerde markten Wft (Bgm), alsmede enige andere besluiten op het terrein van de financiële markten.

De Wijzigingswet financiële markten 2022 introduceert een doorlopend reputatievereiste voor houders van een verklaring van geen bezwaar (vvgb) als het gaat om vakbekwaamheid (professional competence). Met dit besluit wordt uitgewerkt welke gegevens moeten worden overlegd waarmee de toezichthouder kan bepalen of aan dit vereiste wordt voldaan (artikel I, onderdeel I). Ook wordt bepaald welke wijzigingen van gegevens banken met zetel in Nederland met een bijkantoor in een andere lidstaat dienen te notificeren aan de toezichthouder en op welke wijze dit dient te geschieden (artikel IV). Daarnaast vervalt met dit besluit het instemmingsvereiste van de AFM bij wijzigingen die een markexploitant met een vergunning voor het in Nederland beheren of exploiteren van een gereglementeerde markt voornemens is te doen (artikel III). Met het schrappen van dit instemmingsvereiste wordt de Nederlandse wet- en regelgeving in lijn gebracht met het EU-recht.

Ook brengt dit besluit meer consistentie in de boetecategorieën zoals neergelegd in het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector (Bbbfs) die zien op het overtreden van de verplichting om melding te doen bij de toezichthouder indien de financiële onderneming een nieuwe beleidsbepaler krijgt (artikel VI). Dergelijke meldingsplichten kenden wisselende boetecategorieën, zowel de eerste als de tweede categorie, en dit besluit trekt dit gelijk op de tweede boetecategorie. Deze gelijktrekking draagt ook bij aan de effectieve handhaving van de wettelijke hoofdnormen van geschiktheid en betrouwbaarheid waarbij overtreding daarvan wordt beboet met de derde categorie.

Voor een nadere toelichting op de overige onderdelen, die een meer technisch karakter hebben, wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij dit besluit.

§ 2. Administratieve lasten en nalevingskosten

De wijzigingen brengen geen administratieve lasten en nalevingskosten met zich mee.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het besluit geen gevolgen voor de regeldruk heeft.

§ 3. Consultatie

Een voorontwerp van het Wijzigingsbesluit financiële markten 2022 is ter consultatie voorgelegd op de website www.internetconsultatie.nl. De looptijd van de openbare consultatie betrof zes weken, van 15 juli 2022 tot en met 26 augustus 2022. Er zijn geen consultatiereacties ontvangen.

Na afloop van de consultatie zijn enkele onderdelen, die technische verbeteringen bevatten van het Bpr, aan dit verzamelbesluit toegevoegd. Het betreft artikel I, onderdelen B, C en D. Daarnaast zijn, in verband met het opnemen van artikel 2:3e, vierde tot en met zesde lid, Wft, enkele toevoegingen gemaakt in artikel VI dat tot wijziging van het Bbbfs strekt.

§ 4. Uitvoering en handhaving

Onderhavig verzamelbesluit bevat aanpassingen van technische aard. Het gaat hierbij om aanpassingen binnen al bestaande wettelijke kaders. Het besluit bevat dus nieuwe taken of bevoegdheden voor DNB en de AFM die als toezichthouders zijn belast met de uitvoering van wet- en regelgeving op het terrein van de financiële markten. Een voorontwerp van het Wijzigingsbesluit financiële markten 2022 is voorgelegd aan DNB en de AFM. Zij hebben ieder aangegeven dat de voor hen relevante aanpassingen in het verzamelbesluit geen gevolgen hebben voor de uitvoerbaarheid van hun taken.

Artikelsgewijs

Artikel I (Besluit prudentiële regels Wft)

A

Met deze wijziging wordt een onjuiste verwijzing hersteld.

B tot en D

Deze wijziging beoogt te bewerkstelligen dat bij de naleving van de artikelen 26i, 26j en 26k de door de EBA op grond van artikel 98 van de richtlijn betaaldiensten1 opgestelde technische reguleringsnormen in acht worden genomen. De thans in die artikelen opgenomen verwijzingen naar artikel 98 van de richtlijn betaaldiensten zijn onvoldoende duidelijk, mede daar in laatstgenoemd artikel zelf geen inhoudelijke normen zijn opgenomen. Met de voorgestelde wijzigingen wordt dit hersteld. Specifiek met het oog op het belang van het voorkomen van het opwerpen van obstakels voor het verlenen van betaalinitiatiediensten en rekeninginformatiediensten, onderdeel van de genoemde technische reguleringsnormen, is een onderdeel toegevoegd aan het eerste lid van artikel 26k.

E

Banken met zetel in Nederland die een bijkantoor willen vestigen in een andere lidstaat dienen daarvoor aan de toezichthouder bepaalde gegevens te notificeren. Het nieuwe artikel 36a Bpr ziet op de situatie dat een dergelijke bank naderhand ten aanzien van bepaalde onderdelen van die gegevens ook de wijziging daarvan moet notificeren aan de toezichthouder. Deze verplichting volgt uit artikel 36, derde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten2, welke verplichting via gedelegeerde verordening 1151/20143 vervolgens nader wordt uitgewerkt. Het gaat hier om wijzigingen van de gegevens die de bank heeft moeten aanleveren ten behoeve van de start van de werkzaamheden van het bijkantoor, zoals, onder meer, gegevens met betrekking tot de aard van de werkzaamheden en de organisatiestructuur van het bijkantoor. Tot nog toe was voor een kennisgeving van wijziging van de gegevens van het bijkantoor in de Nederlandse regelgeving het bepaalde in artikel 37 Bpr relevant. De samenhang van dit artikel met de voor banken toepasselijke gedelegeerde verordening 1151/2014 bleek hier echter niet uitdrukkelijk uit. Met het nieuwe artikel 36a wordt in het eerste lid de samenhang tussen de nationale wetgeving ter implementatie van artikel 36, derde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten en de voornoemde gedelegeerde verordening geëxpliciteerd.

Het tweede lid regelt de voor de kennisgeving te volgen procedure. Daarbij maakt het uit waar het bijkantoor zich bevindt. Indien het bijkantoor gevestigd is in een deelnemende lidstaat, geldt de procedure uit artikel 11, vijfde lid, van de GTM-kaderverordening4. Hieruit volgt dat er in principe geen besluit wordt genomen door de bevoegde autoriteit naar aanleiding van de kennisgeving van wijziging van de gegevens. Indien het bijkantoor in een niet-deelnemende lidstaat gelegen is, geldt de procedure uit artikel 36, derde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten. Daaruit volgt dat er met betrekking tot de kennisgeving van wijziging van de gegevens van het bijkantoor een instemmingsbesluit van de bevoegde autoriteit noodzakelijk is. Voor het in kennis stellen van wijzigingen van de gegevens verschillen de procedures eveneens. Indien het bijkantoor is gelegen in een deelnemende lidstaat, dan dient de bank DNB daarvan in kennis te stellen. Is het bijkantoor daarentegen gelegen in een niet-deelnemende lidstaat, dan dient de bank overeenkomstig artikel 36, derde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten naast DNB ook de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin het bijkantoor is gelegen in kennis te stellen van de wijziging.

F

Artikel 37 Bpr wordt op twee punten gewijzigd. Allereerst is de entiteit «bank» in het eerste lid en vierde lid van dit artikel komen te vervallen, nu voor banken het regime van artikel 36a Bpr gaat gelden. Het tweede lid van artikel 37 Bpr komt daarnaast te vervallen. Dit lid betreft het melden door de bank van wijzigingen met betrekking tot de toepasselijkheid van een depositogarantiestelsel op het bijkantoor. De inhoud van het tweede lid vervalt, aangezien dergelijke wijzigingen niet vallen onder de reikwijdte van artikel 4, eerste lid, van de gedelegeerde verordening 1151/2014. Die wijzigingen vallen daarmee evenmin onder de reikwijdte van artikel 36a Bpr.

G

Met deze wijziging wordt een omissie hersteld uit het Implementatiebesluit Europees kader voor herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen5.

H

Artikel 135a, eerste lid, Bpr vervalt omdat beheerders van beleggingsinstellingen de informatie zoals opgenomen in artikel 24, eerste, tweede en vierde lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen6 niet langer aan de Nederlandsche Bank (DNB) dienen te verstrekken maar aan de Autoriteit Financiële Markten (AFM) omdat deze informatie primair van belang is voor de AFM als vergunningverlenende toezichthouder en gedragstoezichthouder. De AFM zal aan DNB de ontvangen informatie op grond van artikel 1:90, eerste lid, Wft verstrekken indien deze informatie relevant is voor het prudentieel toezicht of systeemtoezicht van DNB. Artikel 135a, eerste en tweede lid, Bpr implementeert artikel 24, vijfde lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen. DNB kan, al dan niet periodiek, bij een beheerder van een beleggingsinstelling andere gegevens opvragen dan de gegevens als bedoeld in artikel 24, eerste, tweede en vierde lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen indien DNB de gegevens nodig heeft om de stabiliteit van het financiële stelsel te waarborgen (artikel 135a, eerste lid).

I

Op grond van de artikelen 3:95, tweede lid, en 3:96, tweede lid, Wft wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald welke gegevens moeten worden opgegeven bij de aanvraag van een verklaring van geen bezwaar (vvgb) die is vereist voor de verwerving of vergroting van een gekwalificeerde deelneming in een financiële onderneming. Artikel 138 van het Besluit prudentiële regels Wft (Bpr) geeft hieraan uitvoering.

De Wijzigingswet financiële markten 2022 introduceert een doorlopend reputatievereiste, als het gaat om het element vakbekwaamheid («professional competence»), voor vvgb-houders.7 Onderhavige wijziging van artikel 138 Bpr maakt duidelijk dat er gegevens moeten worden overlegd waarmee de toezichthouder kan bepalen of aan dit vereiste wordt voldaan, alsmede om welke gegevens het dan gaat.

Daarnaast wordt een opsomming gegeven van de te overleggen gegevens waarmee de toezichthouder kan beoordelen of de betrouwbaarheid («integrity») van de houder of aanvrager van de vvgb buiten twijfel staat. Die laatste opsomming ontbrak abusievelijk, hetgeen door onderhavige wijziging wordt hersteld.

Artikel II (Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft)

A

Voor het adviseren in reisverzekeringen of annuleringsverzekeringen hoeft een werknemer niet te beschikken over een diploma op grond van artikel 7 BGfo maar wordt een werknemer ook vakbekwaam geacht indien de werknemer beschikt over de in artikel 6, derde lid, genoemde diploma’s. In de onderdelen 11 en 12 zijn de crebonummers (crebo: centraal register beroepsopleidingen) toegevoegd voor de diploma’s «Leidinggevende travel & hospitality» en «Zelfstandig medewerker travel & hospitality» alsmede de codes voor het keuzedeel Financiële dienstverlening in travel en leisure. Aan de opsomming van diploma’s zijn twee diploma’s toegevoegd (onderdelen 13 en 14). Het gaat om het diploma Leidinggevende travel & hospitality (crebonummer 25647) en het diploma Zelfstandig medewerker travel & hospitality (crebonummer 25649). Bij deze diploma’s hoeft niet apart het keuzedeel «Financiële dienstverlening in travel en leisure» te worden behaald omdat de inhoud van dit keuzedeel onderdeel uitmaakt van de genoemde diploma’s.

B

Artikel 115l, eerste lid, is gebaseerd op artikel 4:37n Wft en implementeert, tezamen met artikel 135a Bpr, artikel 24 van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen. Artikel 115l bepaalt welke informatie Nederlandse beheerders van beleggingsinstellingen moeten verstrekken aan de AFM met betrekking tot de door hun beheerde beleggingsinstellingen, de beleggingen, de markten waarop zij actief zijn en de wijze waarop de beleggingsinstellingen worden beheerd. Op grond van artikel 115l dient een beheerder van een beleggingsinstelling de gegevens genoemd in artikel 24, eerste, tweede en vierde lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen, voor zover die leden op hem van toepassing zijn, aan de AFM te verstrekken. Het tweede lid vervalt omdat dit lid overbodig is geworden. Beheerders van beleggingsinstellingen dienen alle informatie zoals opgenomen in artikel 24 van de richtlijn beheerders van beleggingsinstellingen voortaan te verstrekken aan de AFM en niet langer deels aan DNB. Aangezien het gaat om informatie over de door de beheerder beheerde beleggingsinstellingen is deze informatie met name relevant voor de AFM als vergunningverlenende toezichthouder en gedragstoezichthouder. De AFM zal aan DNB de ontvangen informatie op grond van artikel 1:90, eerste lid, Wft verstrekken indien deze informatie relevant is voor het prudentieel toezicht of systeemtoezicht van DNB.

Artikel III (Besluit gereglementeerde markten Wft)

Met dit artikel vervalt artikel 4 Bgm. Op grond van artikel 4, eerste lid, geeft een marktexploitant waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, Wft is verleend slechts uitvoering aan een voorgenomen wijziging als bedoeld in artikel 5:27, eerste lid, Wft, indien de AFM heeft ingestemd met de wijziging. Bij deze in artikel 5:27, eerste lid, bedoelde wijzigingen gaat het onder meer om wijzigingen ten aanzien van de regels inzake de toelating van financiële instrumenten tot de handel op de gereglementeerde markt, de organisatorische eisen en regels om een ordentelijke werking van en de continuïteit van de dienstverlening op de gereglementeerde markt te waarborgen en de regels inzake de toegang tot de gereglementeerde markt. Door artikel 4 Bgm te schrappen behoeven de hiervoor bedoelde marktexploitanten niet meer te voldoen aan de in dat artikel neergelegde verplichting om voorafgaande instemming van de AFM te vragen, indien zij voornemens zijn om bepaalde wijzigingen door te voeren.

Zoals in het Algemeen deel is toegelicht wordt met het schrappen van artikel 4 Bgm de relevante Nederlandse wet- en regelgeving in lijn gebracht met die van de EU en wordt een – wat betreft de regeldruk – ongelijk speelveld tussen exploitanten van in Nederland geëxploiteerde of beheerde gereglementeerde markten en de exploitanten van andere in de EU geëxploiteerde of beheerde handelsplatformen weggenomen.

Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat marktexploitanten die in Nederland een gereglementeerde markt exploiteren of beheren op grond van artikel 5:27, vierde lid, Wft aan de AFM voorgenomen wijzigingen van de in het eerste lid van dat artikel bedoelde regels moeten melden.

Artikel IV (Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft)

Artikel 2:108 Wft bepaalt dat een bank met zetel in Nederland die een bijkantoor wil vestigen in een andere lidstaat dit pas kan doen als zij bepaalde gegevens heeft aangeleverd aan de Nederlandsche Bank (DNB). Afhankelijk van de locatie van de vestiging van het bijkantoor, volgt in dit verband een verschil in de toepasselijke besluitvormingsprocedure uit artikel 2:108, eerste lid en het tweede lid. Ingevolge het eerste lid hoeft in beginsel geen voorafgaande instemming van de Europese Centrale Bank (ECB) of DNB te worden verleend, tenzij de ECB of DNB binnen twee maanden na het aanleveren van de gegevens anders besluit. Dit betreft gevallen waarin sprake is van vestiging van een bijkantoor in een deelnemende lidstaat als bedoeld in artikel 2 van de verordening bankentoezicht. In de situatie, bedoeld in het tweede lid, waarin het gaat om de vestiging van een bijkantoor in een niet-deelnemende lidstaat, is wel voorafgaande instemming van de ECB of DNB nodig.

Artikel 2:108 Wft strekt tot implementatie van artikel 35 van de richtlijn kapitaalvereisten, mede gelet op het bepaalde in artikelen 11 en 17 van de GTM-kaderverordening. In dit artikel van de richtlijn kapitaalvereisten zijn delegatiegrondslagen neergelegd voor de European Banking Authority (EBA) om technische reguleringsnormen en uitvoeringsnormen op te stellen, over welke gegevens aangeleverd moeten worden en in welk format. Dit is vervolgens vastgesteld in een gedelegeerde verordening en uitvoeringsverordening van de Europese Commissie.8

Nu deze gegevens op Europees niveau uitputtend zijn geregeld door gedelegeerde verordening 1151/2014, is het noodzakelijk om artikel 44 Bmfo aan te passen, waarin de uitwerking van de door de bank met zetel in Nederland te verstrekken gegevens zijn beslag heeft gekregen. Gezien overweging 3 van de gedelegeerde verordening 1151/2014 («Om de hoeveelheid te verstrekken gegevens binnen redelijke grenzen te houden, moeten enkel gegevens die relevant zijn voor de beoordeling van de eerste kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten worden toegezonden»), moet ervan uitgegaan worden dat deze verordening een gesloten kader creëert voor de aan te leveren gegevens. Dat laat geen ruimte meer over om nationaal meer of minder gegevens te vereisen bij een notificatie voor een bijkantoor. Met de aanpassing van artikel 44 Bmfo wordt aangesloten op deze gedelegeerde verordening. Materieel brengt dat voor banken geen wijziging met zich mee, aangezien banken uit hoofde van deze rechtstreeks werkende gedelegeerde verordening reeds gehouden zijn om met inachtneming daarvan de relevante gegevens bij DNB aan te leveren.

Artikel V (Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten)

A

Deze wijziging betreft het herstel van een omissie. Tot nog toe was de AFM slechts aangewezen als bevoegde autoriteit voor het zesde lid van artikel 50 van de PEPP-verordening.9 In de taakverdeling tussen DNB en de AFM is de AFM belast met de uitvoering van handhaving van de artikelen betreffende de bescherming van PEPP-spaarders en het ordelijk functioneren van financiële markten. Daartoe behoren, behalve het zesde lid van artikel 50, ook de overige leden van dat artikel, dat betrekking heeft op de afhandeling van klachten.

B

In artikel 4, tweede alinea, van de securitisatieverordening10 is de verplichting opgenomen voor investeerders om investeringen in securitisaties als bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, van de securitisatieverordening te melden bij de belastingautoriteiten. Dit geldt indien er geïnvesteerd wordt in securitisaties uitgegeven door een special purpose entity voor securitisatiedoeleinden (SSPE) als bedoeld in artikel 2, onderdeel 2, van de securitisatieverordening. Indien deze SSPE zich na 9 april 2021 heeft gevestigd in een jurisdictie die wordt vermeld in bijlage II bij de EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied om de reden dat er een schadelijk belastingregime bestaat11, moet er melding gemaakt worden. Op de website van de Belastingdienst is omschreven welke gegevens aangeleverd moeten worden als er een melding wordt gedaan.

Artikel VI (Besluit bestuurlijke boetes financiële sector)

A

In artikel 10 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector (Bbbfs) is een opsomming opgenomen van artikelen uit de Wft en daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en de daarbij behorende boetecategorieën.

Het eerste, tweede, derde, zesde, zevende, negende en tiende onderdeel tot wijziging van artikel 10 van het Bbbfs zorgen ervoor dat overtreding van de meldingsplicht aan de toezichthouder bij wijzigingen in de personen die als beleidsbepaler kwalificeren, worden beboet met boetes van de tweede categorie, waar dat voorheen in sommige gevallen ook de eerste categorie was. Het gaat dan om de wijzigingen met betrekking tot de artikelen 4:26 Wft, 33, 36 en 38 Bpr, en 95, 99 en 103 BGfo. Met deze wijzigingen wordt de boetecategorie voor bedoelde overtredingen gelijk gemaakt op categorie 2. Hiermee wordt meer consistentie gebracht in de categorieën, hetgeen leidt tot effectiever toezicht op de naleving van de wettelijke hoofdnormen van geschiktheid en betrouwbaarheid.

De Wijzigingswet financiële markten 2022 introduceert een doorlopend reputatievereiste, als het gaat om het element vakbekwaamheid («professional competence»), voor houders van een verklaring van geen bezwaar (vvgb) voor de verwerving of vergroting van een gekwalificeerde deelneming in een financiële onderneming. Het gaat dan om het nieuwe artikel 3:99a Wft. Met de in het vijfde onderdeel opgenomen wijziging van artikel 10 Bbbfs wordt overtreding van dit vereiste beboetbaar. De boetecategorie is bepaald naar de ernst van de overtreding en sluit aan bij de categorie die voor soortgelijke overtredingen geldt. Zo staat op het overtreden van artikel 3:99 Wft, op grond waarvan de vvgb-houder doorlopend dient te voldoen aan het vereiste van betrouwbaarheid («integrity»), het andere element van reputatie, ook een boete van de tweede categorie.

De in het tweede en zesde onderdeel opgenomen wijzigingen met betrekking tot de artikelen 36a en 37 Bpr volgen uit de wijzigingen in het Bpr van deze beide artikelen. Voor het ingevoegde artikel 36a is gekozen voor beboetbaarheid met boetecategorie 1 waarmee is aangesloten bij vergelijkbare bepalingen, waarbij het gaat om niet of niet tijdig verstrekken van gegevens aan de toezichthouders. Gelet op de beperkte aanpassingen in de reikwijdte van artikel 37 Bpr, kan de huidige boetecategorie bij dit artikel gehandhaafd blijven. Wel wordt de opsomming naar de verschillende leden van dit artikel aangepast naar een verwijzing naar het gehele artikel 37 Bpr.

Als gevolg van het opnemen van artikel 2:3e, vierde tot en met zesde lid, Wft in de bijlage bij artikel 1:80 Wft12, dienen ook de daarbij behorende boetecategorieën bepaald te worden. Het vijfde en achtste onderdeel voorzien hierin. Ten aanzien van artikel 2:3e, vierde lid, Wft is daarvoor aangeknoopt bij de geldende boetecategorie voor overtreding van de in artikel 3:9 Wft opgenomen betrouwbaarheidseis, te weten categorie 3. Voor overtreding van artikel 2:3e, vijfde en zesde lid, Wft blijft de daarvoor al bepaalde boetecategorie 2 gelden.

Ten slotte wordt met het eerste, derde en vierde onderdeel een aantal artikelen uit de opsomming van artikelen uit de Wft, het BGfo en het Besluit markttoegang Wft en de daarbij behorende boetecategorie geschrapt. Deze artikelen zijn in de desbetreffende wet en besluiten komen te vervallen, zonder dat deze ook zijn geschrapt uit artikel 10 Bbbfs. Met deze wijzigingen wordt dit hersteld.

B

Overtreding van de in artikel 18 van de Wet toezicht trustkantoren 2018 opgenomen rapportageverplichtingen voor trustkantoren is beboetbaar met een boete van categorie 1. Vergelijkbare overtredingen van rapportageverplichtingen opgenomen in artikel 3:72, eerste lid, en artikel 3:77 van de Wft, artikel 147, tweede lid, van de Pensioenwet en artikel 142, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling zijn daarentegen beboetbaar met een boete van categorie 2. Nu de rapportageverplichting van trustkantoren vergelijkbaar is met de eerdergenoemde rapportageverplichtingen, wordt de boetecategorie van de overtreding van artikel 18 van de Wet toezicht trustkantoren 2018 gelijkgesteld met de boetecategorie van overtreding van de eerdergenoemde rapportageverplichtingen. Dit heeft gevolg dat de overtreding van artikel 18 van de Wet toezicht trustkantoren 2019 beboetbaar wordt gesteld met een boete van categorie 2.

De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag


X Noot
1

Richtlijn nr. 2015/2366/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (PbEU 2015, L 337).

X Noot
2

Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PbEU 2013, L 176).

X Noot
3

Verordening (EU) nr. 1151/2014 van de Commissie of 4 juni 2014 tot aanvulling van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen betreffende de gegevens die moeten worden verstrekt bij de uitoefening van het recht van vestiging en van het vrij verrichten van diensten (PbEU 2014, L 309).

X Noot
4

Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (PbEU 2014, L 141). GTM staat voor Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme.

X Noot
5

Stb. 2015, 433.

X Noot
6

Richtlijn nr. 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) Nr. 1060/2009 en (EU) Nr. 1095/2010 (PbEU 2011, L 174).

X Noot
7

Stb. 2022, 197. Het gaat om het nieuwe artikel 3:99a Wft (artikel I, onderdeel W).

X Noot
8

Verordening (EU) nr. 1151/2014 van de Commissie of 4 juni 2014 tot aanvulling van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen betreffende de gegevens die moeten worden verstrekt bij de uitoefening van het recht van vestiging en van het vrij verrichten van diensten (PbEU 2014, L 309) en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 926/2014 van de Commissie van 27 augustus 2014 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen ten aanzien van standaardformulieren, templates en procedures voor kennisgevingen met betrekking tot de uitoefening van het recht van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2014, L 254).

X Noot
9

Verordening (EU) nr. 2019/1238 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake een pan-Europees persoonlijk pensioenproduct (PEPP) (PbEU 2019, L 198).

X Noot
10

Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot vaststelling van een algemeen kader voor securitisatie en tot instelling van een specifiek kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG en 2011/61/EU en de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2017, L 347).

X Noot
12

Kamerstuk 36 131 (Wijzigingswet financiële markten 2022-II). Zie artikel I, onderdeel U, onder 1 en 2.

Naar boven