Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2023, 187 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2023, 187 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 7 maart 2023, nr. WJZ/36284753 (ID14102) directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Gelet op de artikelen 12.15, vierde lid, en 12.30, vijfde lid, van de Wet studiefinanciering 2000;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 19 april 2023, nr. W05.23.00051/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 6 juni 2023, nr. WJZ/38032515 (ID14102), directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid, vervallen de begripsbepalingen van «instelling voor hoger onderwijs», «voucher» en «vouchertegoed».
B
Artikel 4 vervalt.
C
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de artikelen 3.9, tweede lid, 3.9a en 3.17, eerste lid, van de wet» vervangen door «de artikelen 3.9, tweede lid, en 3.9a, van de wet».
2. In het tweede lid wordt «de artikelen 3.18, met uitzondering van de maximale aanvullende beurs, 3.27, tweede lid, 4.7, 4.18, 5.2, 6.2a, tweede lid, 12.14, tweede lid, en 12.16, eerste en tweede lid, van de wet» vervangen door «de artikelen 3.18, met uitzondering van de maximale aanvullende beurs, 3.27, tweede lid, 4.7, 4.18, 5.2, 12.14, tweede lid, 12.15, derde lid, 12.16, eerste en tweede lid, en 12.31, tweede lid, van de wet».
3. In het tweede lid wordt na «12.16, eerste en tweede lid,» ingevoegd « 12.30, derde lid,».
4. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.
D
Het opschrift van hoofdstuk 8 komt te luiden:
E
De artikelen 19 tot en met 21 komen te luiden:
In dit hoofdstuk wordt onder tegemoetkoming verstaan: tegemoetkoming als bedoeld in artikel 12.15, eerste lid, van de wet.
1. De tegemoetkoming wordt uiterlijk per 1 januari van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin Onze Minister over de voor vaststelling van de aanspraak benodigde gegevens beschikt, ambtshalve toegekend, met dien verstande dat de toekenning aan een rechthebbende waarvan Onze Minister reeds voor of op 31 december 2024 over de voor vaststelling van de aanspraak benodigde gegevens beschikt, geschiedt in 2025.
2. In afwijking van het eerste lid wordt de tegemoetkoming op aanvraag toegekend aan een rechthebbende op een tegemoetkoming die:
a. een hbo-bacheloropleiding of het geheel van een wo-bacheloropleiding en een wo-masteropleiding als bedoeld in artikel 12.15, tweede lid, onderdeel b, van de wet heeft afgerond aan een instelling waarop artikel 7.9d van de WHW niet van toepassing is; en
b. die niet reeds een gewaarmerkte kopie van het aan het examen van die opleiding of opleidingen verbonden diploma aan Onze Minister heeft verstrekt in het kader van de omzettingsprocedure, bedoeld in artikel 5.9, tweede lid, van de wet.
3. De rechthebbende, bedoeld in het tweede lid, zendt uiterlijk binnen drie maanden na het verstrijken van de diplomatermijn hoger onderwijs een kopie van het diploma als bedoeld in het tweede lid aan Onze Minister en dient daarbij op een bij ministeriële regeling te bepalen wijze een aanvraag van de tegemoetkoming in. Op die kopie vermeldt de instelling de datum waarop het examen met goed gevolg is afgesloten. Onze Minister besluit uiterlijk per 1 januari van het kalenderjaar volgend op de aanvraag.
1. De tegemoetkoming wordt verstrekt in de vorm van:
a. een kwijtschelding van de openstaande studieschuld of een deel daarvan; of
b. een bijschrijving op de bij Onze Minister voor de toekenning van studiefinanciering bekende bankrekening, indien:
1° er op het moment van toekenning geen studieschuld openstaat; of
2° er na de kwijtschelding, bedoeld in onderdeel a, nog aanspraak op een deel van de tegemoetkoming bestaat.
2. Indien bij Onze Minister de benodigde gegevens van de rechthebbende op een tegemoetkoming over de bankrekening waarop de tegemoetkoming kan worden uitbetaald niet bekend zijn, wordt de rechthebbende verzocht deze gegevens binnen twaalf maanden te verstrekken. Indien de rechthebbende op een tegemoetkoming niet binnen deze termijn de gegevens aanvult, vervalt de aanspraak op de tegemoetkoming op grond van een daartoe strekkend besluit van Onze Minister.
F
Na artikel 21 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
In dit hoofdstuk wordt onder tegemoetkoming verstaan: tegemoetkoming als bedoeld in artikel 12.30, eerste lid, van de wet.
1. De tegemoetkoming wordt uiterlijk per 1 januari van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin Onze Minister over de voor vaststelling van de aanspraak benodigde gegevens beschikt, ambtshalve toegekend, met dien verstande dat de toekenning aan een rechthebbende waarvan Onze Minister reeds voor of op 31 december 2024 over de voor vaststelling van de aanspraak benodigde gegevens beschikt, geschiedt in 2025.
2. In afwijking van het eerste lid wordt de tegemoetkoming op aanvraag toegekend voor de periode waarover Onze Minister niet over de voor vaststelling van de aanspraak van een rechthebbende benodigde gegevens beschikt.
3. De rechthebbende, bedoeld in het tweede lid, dient uiterlijk binnen drie maanden na het verstrijken van de diplomatermijn hoger onderwijs of, indien hij geen studiefinanciering heeft aangevraagd, uiterlijk binnen tien jaar en drie maanden nadat hij zich voor het eerst heeft ingeschreven voor het hoger onderwijs, op een bij ministeriële regeling te bepalen wijze een aanvraag in. Onze Minister besluit uiterlijk per 1 januari van het kalenderjaar volgend op de aanvraag.
1. De tegemoetkoming wordt verstrekt in de vorm van:
a. een kwijtschelding van de openstaande studieschuld of een deel daarvan; of
b. een bijschrijving op de bij de Onze Minister voor de toekenning van studiefinanciering bekende bankrekening, indien:
1° er op het moment van toekenning geen studieschuld openstaat; of
2° er na de kwijtschelding, bedoeld in onderdeel a, nog aanspraak op een deel van de tegemoetkoming bestaat.
2. Indien bij Onze Minister de benodigde gegevens van de rechthebbende op een tegemoetkoming over de bankrekening waarop de tegemoetkoming kan worden uitbetaald niet bekend zijn, wordt de rechthebbende verzocht deze gegevens binnen twaalf maanden te verstrekken. Indien de rechthebbende op een tegemoetkoming niet binnen deze termijn de gegevens aanvult, vervalt de aanspraak op de tegemoetkoming op grond van een daartoe strekkend besluit van Onze Minister.
G
De artikelen 22 tot en met 25 vervallen.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 6 juni 2023
Willem-Alexander
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf
Uitgegeven de achtste juni 2023
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius
De Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs brengt wijzigingen aan in de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000). Met deze wet wordt de basisbeurs opnieuw ingevoerd in het hoger onderwijs, wordt een tegemoetkoming voor studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd gerealiseerd en wordt de studievoorschotvoucher waarop de eerste vier cohorten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd aanspraak kunnen maken, omgezet in een financiële tegemoetkoming. Ook is in deze wet de verruiming van de 1-februariregeling opgenomen om de doorstroom van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) naar het hoger onderwijs (ho) mogelijk te bevorderen en worden de terugbetalingsvoorwaarden in het mbo gelijkgesteld aan de sociale terugbetalingsvoorwaarden in het ho.
Deze wijzigingen hebben ook consequenties voor de op de WSF 2000 gebaseerde lagere regelgeving, zoals het Besluit studiefinanciering 2000 (BSF 2000). Dit besluit voorziet in het wijzigen van het BSF 2000. Het gaat om wijzigingen in verband met de introductie van een tegemoetkoming voor studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd, de omzetting van de studievoorschotvouchers voor de eerste vier cohorten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd in een tegemoetkoming en enkele technische wijzigingen. Ook de Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES en de Regeling studiefinanciering 2000 zullen worden aangepast.
Met de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs worden de studievoorschotvouchers waarop de eerste vier cohorten (2015–2016 tot en met 2018–2019) die onder het leenstelsel hebben gestudeerd aanspraak maken, omdat zij niet hebben kunnen profiteren van de investeringen die zijn gedaan met de middelen uit de Wet studievoorschot hoger onderwijs, vervangen door een tegemoetkoming. De doelgroep voor de regeling blijft identiek – namelijk de eerste vier cohorten na invoering van het leenstelsel, die studiefinanciering hebben ontvangen en een diploma hebben behaald binnen de diplomatermijn – maar de vorm, wijze van uitkering en de hoogte van het bedrag veranderen.
De tegemoetkoming zal worden uitgekeerd in de vorm van een korting op de studieschuld of – als er geen studieschuld (meer) openstaat – in de vorm van een uitbetaling aan de student. Deze uitkering vindt plaats na het moment dat de student een diploma heeft behaald. De student hoeft dus niet langer vijf jaar te wachten voordat er tot uitkering over kan worden gegaan, zoals bij de oorspronkelijke vormgeving van de studievoorschotvouchers. Ook de eis om nog een vervolgopleiding te doen vervalt. Deze wijzigingen sluiten aan bij de wens van de studenten om de studievoorschotvouchers af te schaffen en deze in een andere vorm te verstrekken.
Met het vervallen van de eis voor een vervolgopleiding komt iedere student die een diploma behaalt en studiefinanciering heeft ontvangen, automatisch in aanmerking voor deze tegemoetkoming. De tegemoetkoming kan in de meeste gevallen ambtshalve worden toegekend en vervolgens worden verstrekt aan deze studenten.
Wat betreft het toekennen van de tegemoetkoming geldt alleen voor studenten die een diploma in het buitenland hebben behaald, dat de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) niet automatisch beschikt over die diplomagegevens van de betreffende student. Om aanspraak te maken op de tegemoetkoming zal de student dus een aanvraag moeten indienen en daarbij een kopie van het diploma moeten toesturen. Studenten die een prestatiebeurs hebben ontvangen, zullen DUO al een kopie van het behaalde diploma moeten toesturen in het kader van de omzettingsprocedure (artikel 5.9 WSF 2000), zodat de prestatiebeurs kan worden omgezet in een gift. Zij hoeven dus geen aparte aanvraag voor een tegemoetkoming in te dienen. DUO kan deze dan ambtshalve toekennen.
Wat betreft de verstrekking van de tegemoetkoming geldt dat enkel wanneer DUO geen rekeningnummer beschikbaar heeft en de tegemoetkoming uitbetaald dient te worden (omdat er geen studieschuld (meer) is), de student nadere informatie zal moeten verstrekken. Indien de student het verzoek met de gevraagde gegevens niet binnen twaalf maanden na toezending van het verzoek daartoe van DUO aanvult, vervalt de aanspraak op de tegemoetkoming. Hiermee wordt voorkomen dat DUO deze voorziening voor onbepaalde tijd in stand moet houden. DUO zal de student uiteraard meermaals herinneren aan het doorgeven van het rekeningnummer, indien er geen reactie komt van de student. Deze termijn biedt voldoende ruimte om op de hoogte te worden gesteld en eventueel een rekening te openen, indien dat nodig is. Het proces voor de vouchervervangende tegemoetkoming is gelijk aan de tegemoetkoming voor leenstelselstudenten, voor het volledige proces wordt verwezen naar paragraaf 2.2. Ook wanneer de oud-student bijvoorbeeld een periode in het buitenland verblijft zou een periode van twaalf maanden na het eerste verzoek tot aanvulling, voldoende moeten zijn om de informatie aan te leveren. DUO stelt de student op de hoogte van het verstrijken van de termijn en het vervallen van de aanspraak op de tegemoetkoming. Dit besluit is – evenals het besluit om de tegemoetkoming al dan niet toe te kennen – vatbaar voor bezwaar en beroep.1
Gelet op de grote uitvoeringsopgaven waar DUO voor staat, zal de uitkering van de tegemoetkoming starten vanaf 2025. De regeling treedt in werking vanaf 1 september 2023, maar in de wetswijziging is bepaald dat (oud-)studenten pas vanaf een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip (naar verwachting 1 januari 2025) in aanmerking komen voor deze tegemoetkoming. Vanaf 1 september 2023 kunnen studenten niet langer de studievoorschotvouchers aanvragen. Aanvragen die voor die datum zijn gedaan, zullen conform de oude voorwaarden worden behandeld. Uitkeringen in de nieuwe vorm als tegemoetkoming zullen, zoals aangegeven, vanaf 2025 plaatsvinden. Studenten die de studievoorschotvoucher al eerder volledig hebben verzilverd, maken geen aanspraak op deze tegemoetkoming.2
Vanwege uitvoeringstechnische bezwaren is ervoor gekozen om het niet mogelijk te maken dat studenten tussen 1 september 2023 (inwerkingtreding van de tegemoetkomingsregeling) en 1 januari 2025 (uitvoering tegemoetkomingregeling) nog een aanvraag voor een studievoorschotvoucher kunnen doen. Momenteel worden de vouchers handmatig toegekend. Dit zal vanaf studiejaar 2023/2024 niet mogelijk zijn omdat de groep die hier aanspraak op kan maken aanzienlijk groter wordt. Dat komt doordat studenten uit het eerste cohort uit 2015–2016 die nominaal zijn afgestudeerd, vanaf dat moment gebruik kunnen gaan maken van de regeling. Het gaat naar verwachting om ongeveer 20.000 studenten die (voor 1 september 2023) een aanvraag mogen doen voor het inzetten van een voucher in 2023–2024. Voor in studiejaar 2024–2025 in te zetten vouchers stijgt het aantal potentiële deelnemers naar circa 40.000 studenten. DUO heeft aangegeven dat er risico’s ontstaan bij het handmatig afhandelen (zoals op dit moment gebeurt) van grote groepen aanvragers vanaf 1 september 2023. Dit speelt des te meer doordat vanaf het najaar van 2023 veel verschillende onderwerpen bij elkaar komen (de uitvoering van de basisbeurs, de aanpassingen in de aanvullende beurs en het aangepast terugbetalingsregime in het mbo). Het bouwen van een volledig geautomatiseerd systeem voor het afhandelen van deze aanvragen werd niet mogelijk geacht, gelet op wat dit van de uitvoering zou vragen.
Aan de andere kant werden de nadelen voor studenten van het per 1 september 2023 beëindigen van de aanvraagprocedure voor vouchers beperkt geacht. Studenten die in het studiejaar 2023–2024 gebruik willen maken van de studievoorschotvoucher kunnen anticiperen op het feit dat de aanvraagprocedure per 1 september 2023 sluit en tijdig een aanvraag doen. Zij kunnen in studiejaar 2023–2024 zo toch nog gebruikmaken van de voucher. Het merendeel van de vouchers die ná 1 september 2023 zouden worden aangevraagd, zouden naar verwachting in het studiejaar 2024–2025 worden ingezet. Daarmee ontstaat – met effectuering van de nieuwe regeling vanaf januari 2025 – slechts een vertraging van vier maanden (september 2024 tot januari 2025) in het «uitkeren» van de studievoorschotvoucher (maar dan in de nieuwe vorm).
Uit de WSF 2000 volgt dat studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd, en in die periode recht hadden op studiefinanciering, in aanmerking komen voor een tegemoetkoming. Daarbij gelden als aanvullende eisen dat studenten een diploma gehaald dienen te hebben binnen de diplomatermijn en dat zij minimaal twaalf maanden recht moeten hebben gehad op studiefinanciering. Ook een student die wel recht had op studiefinanciering, maar daar – om uiteenlopende redenen – geen gebruik van heeft gemaakt, komt dus in aanmerking voor deze tegemoetkoming.
Op grond van het met de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs in de WSF 2000 opgenomen artikel 12.30, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de uitvoering van de tegemoetkoming en moeten in ieder geval regels worden gesteld over de wijze van verstrekking van de tegemoetkoming en in welke gevallen de tegemoetkoming op aanvraag dan wel ambtshalve wordt toegekend. Dit besluit geeft hier uitwerking aan.
De tegemoetkoming wordt uitgekeerd in de vorm van een korting op de studieschuld of – indien er geen studieschuld (meer) is – uitbetaald aan de student. Als de tegemoetkoming hoger is dan de nog resterende studieschuld, dan wordt de schuld volledig afgeboekt en wordt het resterende deel van de tegemoetkoming uitbetaald op het rekeningnummer dat bekend is bij DUO.
Voor studenten die gedurende hun studie een vorm van studiefinanciering hebben aangevraagd – dat hoeft niet per se een studielening te zijn, maar kan bijvoorbeeld ook alleen een studentenreisproduct zijn – en hoofdzakelijk in Nederland hebben gestudeerd, kan de tegemoetkoming ambtshalve worden toegekend. Deze studenten zijn bekend bij DUO, waardoor het niet nodig is om nog aanvullende gegevens op te vragen. Deze groep studenten ontvangt wel bericht van DUO met het besluit dat er een tegemoetkoming is toegekend en wat de hoogte daarvan is. Als het rekeningnummer bekend is wordt aangegeven dat DUO voornemens is op dat rekeningnummer uit te betalen (indien er sprake is van een uitbetaling). Daarbij wordt ook de optie gegeven dat rekeningnummer nog te wijzigen via Mijn DUO of een (papieren) formulier.
Wanneer DUO geen rekeningnummer beschikbaar heeft en de tegemoetkoming uitbetaald dient te worden, zal DUO via het door de student aangegeven voorkeurskanaal (brief of mail) contact opnemen met deze student, zodat de tegemoetkoming ook daadwerkelijk kan worden verstrekt. In dat bericht vraag DUO aan de student om een rekeningnummer te verstrekken via Mijn DUO of via een (papieren) formulier, zodat de tegemoetkoming kan worden uitbetaald. Ook wordt expliciet gemaakt dat het rekeningnummer binnen 12 twaalf maanden na verzending van het besluit bij DUO bekend moet zijn. Indien de student niet reageert op het verzoek om een rekeningnummer door te geven zal DUO tweemaal rappelleren. Als de student na twee herinneringen nog niet heeft gereageerd zal DUO een maand voor het verstrijken van de periode van twaalf maanden een brief per post versturen. Daarin wordt de student erop gewezen dat de tegemoetkoming niet kan worden uitbetaald en dat het recht zal vervallen als hij of zij geen rekeningnummer doorgeeft.
Indien de student het verzoek met de gevraagde gegevens hieromtrent niet binnen twaalf maanden na toezending van het verzoek daartoe van DUO aanvult, vervalt de aanspraak op de tegemoetkoming. De student wordt hierover geïnformeerd middels een bericht met een afwijzend besluit, hierin wordt aangegeven dat niet voldaan is aan de eis om een rekeningnummer te verstrekken en dat als gevolg daarvan de student niet meer in aanmerking komt voor de tegemoetkoming. Dit besluit is – evenals het besluit om de tegemoetkoming al dan niet toe te kennen – vatbaar voor bezwaar en beroep. Hiermee wordt voorkomen dat DUO deze voorziening voor onbepaalde tijd in stand moet houden.
Voor studenten die geen studiefinanciering hebben genoten, maar wel in aanmerking komen voor de tegemoetkoming, kan de uitkering niet ambtshalve worden toegekend en verstrekt. Deze studenten zullen zelf een aanvraag moeten doen bij DUO en aantonen dat zij gedurende het leenstelsel in aanmerking kwamen voor studiefinanciering én binnen tien jaar na hun eerste inschrijving in het hoger onderwijs een diploma hebben behaald. Hiervoor zal een aanvraagformulier op de website van DUO worden geplaatst. De criteria om voor studiefinanciering in aanmerking te komen zijn leeftijd, nationaliteit en onderwijssoort. Ook studenten die hoofdzakelijk in het buitenland hebben gestudeerd en die niet reeds hun diploma hebben aangeleverd om hun prestatiebeurs te laten omzetten in een gift, zullen een aanvraag moeten indienen, aangezien DUO niet over een diploma beschikt aan de hand waarvan kan worden bepaald of de student binnen de diplomatermijn een opleiding heeft afgerond. Studenten die in het buitenland hebben gestudeerd en het diploma al wel hebben verstrekt voor de omzetting van hun prestatiebeurs hoeven geen aanvraag in te dienen; aan hen wordt de tegemoetkoming ambtshalve toegekend.
Voor studenten die geen studiefinanciering hebben genoten is de aanvraagtermijn tien jaar en drie maanden na de eerste inschrijving in het hoger onderwijs. Studenten die wel studiefinanciering hebben genoten maar in het buitenland hebben gestudeerd zullen de aanvraag (voor zover deze noodzakelijk is) moeten doen binnen drie maanden na het verstrijken van de diplomatermijn hoger onderwijs. Dit is dezelfde wettelijke termijn als die wordt gehanteerd in het kader van de omzettingsprocedure voor de prestatiebeurs (artikel 5.9, tweede lid, WSF 2000). Er is voor gekozen om aan de aanvraag van een tegemoetkoming een termijn te verbinden, omdat DUO deze voorziening anders voor onbepaalde tijd in stand moet houden. Het voordeel dat een individuele student nog heeft van het ontvangen van de tegemoetkoming weegt op langere termijn niet langer op tegen de uitvoeringskosten. Men mag van studenten verwachten de tegemoetkoming binnen een redelijke termijn aan te vragen.
Gelet op de grote uitvoeringsopgaven waar DUO voor staat, zal de uitkering van de tegemoetkoming starten in 2025. Oud-studenten die aan de criteria voldoen ontvangen vanaf 2025 de tegemoetkoming en worden daarvóór geïnformeerd door DUO. In de meeste gevallen kunnen ze dit terugzien in hun persoonlijke overzicht in Mijn DUO waarop dit in mindering wordt gebracht op de studieschuld of er zal een uitbetaling worden gedaan op het rekeningnummer dat bij DUO bekend is.3
Met dit besluit worden tot slot enkele technische wijzigingen aangebracht.
In de WSF 2000 worden éénmalig bedragen vastgesteld voor de hoogte van de studiefinanciering. Al deze bedragen worden jaarlijks geïndexeerd op basis van de consumentenprijsindex, waardoor deze bedragen meegroeien met de inflatie. Dat is wenselijk, omdat studenten de studiefinanciering gebruiken voor het (gedeeltelijk) bekostigen van hun levensonderhoud. Door inflatie wordt dat levensonderhoud – bijvoorbeeld in de vorm van boodschappen of de huur van een woning – immers ook duurder.
Met de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs zijn enkele voorzieningen geschrapt – te weten de regeling voor een korting op de studieschuld van studenten met een chronische ziekte of handicap en de bijverdiengrens voor mbo-studenten –, waardoor deze bedragen niet langer hoeven te worden geïndexeerd.
Met deze wet zijn echter ook nieuwe voorzieningen geïntroduceerd, te weten de tegemoetkoming voor studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd en de tegemoetkoming voor de eerste vier cohorten onder het leenstelsel die hebben gestudeerd in een tijd waarin de extra investeringen in het hoger onderwijs nog niet waren gedaan. Het is wenselijk om deze bedragen jaarlijks te indexeren. In beide gevallen komen studenten namelijk pas in aanmerking voor de tegemoetkoming na het moment van afstuderen. Wanneer het bedrag niet geïndexeerd zou worden, krijgen studenten die nog moeten afstuderen relatief gezien minder dan studenten die al afgestudeerd zijn. De inflatie gaat in de tussenliggende jaren immers door. Het BSF 2000 wordt op dit punt daarom aangepast.
Bij het ontwerpen van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs en de lagere regelgeving is rekening gehouden met het zo laag mogelijk houden van de administratieve lasten voor de student. Op basis van de gegevens die bij DUO bekend zijn, zullen de tegemoetkomingen zo veel mogelijk ambtshalve worden uitgekeerd door DUO. Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs hoger onderwijs besproken, zal de student in sommige gevallen echter aanvullende gegevens moeten verstrekken of een aanvraag moeten indienen.4 Hiermee hebben deze voorzieningen voor een kleine groep studenten gevolgen voor het doenvermogen. Studenten die een aanvraag doen, zullen bij het doen van die aanvraag geïnformeerd worden welke bewijsstukken moeten worden ingestuurd bij de aanvraag. Indien er gegevens ontbreken, dan zal DUO de oud-student hierop wijzen en verzoeken de aanvraag aan te vullen door middel van het aanleveren van de ontbrekende gegevens.
Voor de gevolgen voor de regeldruk wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs hoger onderwijs.5 Hierin is toegelicht dat studenten gemiddeld ongeveer 45 minuten bezig zijn met het doen van een aanvraag voor een tegemoetkoming, inclusief het verzamelen van documenten.6 De kosten daarvan komen uit op € 11,25 per student die deze aanvraag moet doen. De verwachting is dat ongeveer 56.900 studenten een aanvraag zullen doen. Daardoor komen de totale regeldrukkosten van de aanvragen uit op ongeveer € 640.125. In een enkel geval zal DUO – wanneer de tegemoetkoming (deels) moet worden uitbetaald – niet over een rekeningnummer beschikken. Op dat moment zal de student zelf het huidige rekeningnummer moeten doorgeven. De tijd die studenten daaraan kwijt zijn wordt ingeschat op enkele minuten en de kosten daarvan zijn dus nihil.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen (nieuwe) gevolgen heeft voor de regeldruk.
Oud-studenten uit Caribisch Nederland die in Europees Nederland hebben gestudeerd en aan de criteria voldoen, kunnen evenals studenten uit Europees Nederland aanspraak maken op de tegemoetkomingen.
De tegemoetkomingen worden beschikbaar gesteld aan alle oud-studenten die aan de voorwaarden voldoen.
De tegemoetkomingen worden uitgevoerd door DUO en dit besluit is voor een uitvoeringstoets voorgelegd aan DUO. In zijn reactie geeft DUO aan dat de voorgestelde wijzigingen uitvoerbaar zijn en dat deze vallen binnen het kader van de uitgebrachte uitvoeringstoets op het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs hoger onderwijs.
In dit wijzigingsbesluit zijn geen nieuwe onderwerpen opgenomen ten opzichte van het wetsvoorstel. De Inspectie van het Onderwijs had geen opmerkingen bij het wetsvoorstel.
Dit besluit heeft geen opzichzelfstaande financiële gevolgen. De geraamde uitgaven voor de tegemoetkoming en de studievoorschotvouchers zijn reeds inzichtelijk gemaakt in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs hoger onderwijs.7 Het budget is voor de komende jaren toereikend. De financiële gevolgen voor de student zijn in diezelfde memorie van toelichting inzichtelijk gemaakt.
Het wijzigingsbesluit heeft van 15 september 2022 tot 13 oktober 2022 open gestaan voor internetconsultatie. De consultatie heeft 30 reacties opgeleverd, waarvan 27 openbaar. Er zijn reacties ingediend door individuele personen, maar niet door (studenten)organisaties.
De meeste reacties komen overeen met de reacties die zijn gegeven tijdens de internetconsultatie van het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs hoger onderwijs. Opnieuw wordt aangegeven dat de tegemoetkoming voor studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd te laag is. In reactie op de internetconsultatiereacties bij het wetsvoorstel is opgemerkt door de regering dat er oog is voor de generatie die tussen twee regimes met een basisbeurs inzit. Het is voor die groep wrang dat de basisbeurs na een relatief korte periode weer terugkeert, maar er is geen verplichting om een beleidswijziging gepaard te laten gaan met een compensatie voor de groep die niet heeft kunnen profiteren van die eerdere beleidswijziging. Voor de volledig reactie op dit punt wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.8
In één van de reacties is aangegeven dat de termijn van zes maanden om een ontbrekend rekeningnummer aan te leveren te kort is en in de reactie is aangegeven dat het recht op de tegemoetkoming niet daarna zou moeten komen te vervallen. De regeling kan geen open einde hebben, omdat DUO het systeem dan nog voor langere tijd in de lucht moet houden. Dit zorgt voor onnodige uitvoeringskosten. De regering heeft echter besloten de termijn van zes maanden te verhogen naar twaalf maanden. Dit geeft studenten voldoende tijd om een bankrekeningnummer door te geven, ook als zij bijvoorbeeld in het buitenland verblijven.
In verschillende reacties is gevraagd om verduidelijking voor individuele situaties. Klaarblijkelijk is nog niet voor eenieder duidelijk wanneer er recht op de basisbeurs en/of de tegemoetkoming bestaat. De regering acht het van groot belang dat iedereen vooraf goed wordt geïnformeerd en zal in de communicatie richting de student hier aandacht voor hebben. Eén van de onduidelijkheden is bijvoorbeeld of er al recht op de tegemoetkoming bestaat als de student nog studeert. De aanspraak op de tegemoetkoming ontstaat pas als er een diploma is behaald binnen de diplomatermijn. In principe ontvangt DUO van de instelling het diploma zodra deze is behaald en zal er dan ambtshalve een tegemoetkoming worden uitgekeerd.
Daarnaast zijn er nog enkele reacties binnen gekomen die buiten de reikwijdte van dit besluit liggen.
Dit besluit treedt gelijktijdig met de onderdelen van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs die in dit besluit worden uitgewerkt in werking. De bepalingen over de tegemoetkoming voor de cohorten onder het studievoorschot hoger onderwijs zullen op 1 januari 2025 in werking treden. De bepalingen over de tegemoetkoming voor de eerste vier cohorten onder het studievoorschot hoger onderwijs zullen met ingang van 1 september 2023 in werking treden, waarbij geldt dat deze tegemoetkoming vanwege uitvoeringstechnische redenen pas vanaf 1 januari 2025 zal worden toegekend en verstrekt.
Met de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs is de studievoorschotvoucher waarop de eerste vier cohorten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd aanspraak maken, omgezet in een tegemoetkoming. Momenteel worden in het BSF 2000 nadere voorschriften gesteld over de studievoorschotvouchers. Met het oog hierop zijn in artikel 1 de begripsbepalingen «voucher», «vouchertegoed» en «instelling voor hoger onderwijs» opgenomen. Aangezien de voorschriften over de studievoorschotvouchers met dit besluit worden gewijzigd, kunnen ook deze begripsbepalingen vervallen.
Artikel 4 BSF 2000 is overgenomen van een regeling die gold onder de oude Wet op de studiefinanciering. De Wet op de studiefinanciering is per 1 januari 2000 vervangen door de WSF 2000. Het artikel wijst hoger onderwijs aan dat anders dan op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), volledig en rechtstreeks uit de openbare kas wordt bekostigd. Ho-studenten aan dit aangewezen hoger onderwijs kunnen op grond van artikel 2.11 WSF 2000 voor studiefinanciering in aanmerking komen. De opleidingen die in dit artikel zijn aangewezen onder a) en b) kennen hun studenten tegenwoordig een eigen stipendium toe. Deze opleidingen zijn naar hun aard zo veranderd dat ze niet langer lijken op de opleidingen zoals die bedoeld waren in het BSF 2000. Er zijn ook in ieder geval sinds 2016 geen studenten geweest aan deze opleidingen die studiefinanciering hebben aangevraagd en ontvangen. Met het schrappen van deze opleidingen wordt daarmee gevolg gegeven aan de staande praktijk en gewijzigde daadwerkelijke situatie. De opleiding onder c) is tegenwoordig ondergebracht bij de Universiteit van Amsterdam en valt daarmee onder het regulier bekostigde onderwijs op grond van de WHW. Dit artikel kan daarom in zijn geheel komen te vervallen.
Artikel 17 bepaalt op welke wijze de in de WSF 2000 genoemde bedragen worden geïndexeerd. De bedragen waarnaar in het eerste lid wordt verwezen worden aangepast aan de hand van het indexcijfer van de CAO-lonen. De in het tweede lid genoemde bedragen worden aangepast aan de hand van de consumentenprijsindex.
Met de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs is artikel 3.17, WSF 2000, waarin de bijverdiengrens voor mbo-studenten werd geregeld, vervallen. Hiermee kan ook de verwijzing naar dit artikel in het eerste lid van artikel 17 komen te vervallen. Dat geldt ook voor de verwijzing naar artikel 6.2a WSF 2000 in het tweede lid van artikel 17. Ook dit artikel, waarin werd geregeld dat ho-studenten met een handicap of chronische ziekte aanspraak konden maken op een kwijtschelding van ongeveer € 1.340 euro op hun studieschuld, is met de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs komen te vervallen. Aan het tweede lid van artikel 17 moeten juist ook drie nieuwe bedragen worden toegevoegd, namelijk de bedragen genoemd in artikel 12.15, derde lid, 12.30, derde lid en 12.31, tweede lid, WSF 2000. Artikel 12.15, derde lid, bevat het bedrag waarop de eerste vier cohorten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd ter vervanging van de studievoorschotvoucher aanspraak kunnen maken. Artikel 12.30, derde lid, bevat het bedrag aan tegemoetkoming waarop alle studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd aanspraak kunnen maken. Artikel 12.31, tweede lid, tot slot, bevat overgangsrecht voor ho-studenten met een handicap of chronische ziekte die aanspraak zouden hebben kunnen maken op artikel 6.2a WSF 2000. Deze bedragen zullen worden aangepast aan de hand van de consumentenprijsindex.
De studievoorschotvoucher is met de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs vervangen door een tegemoetkoming voor studenten. Om die reden worden zowel de in hoofdstuk 8 opgenomen artikelen (zie de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel E) als het opschrift van hoofdstuk 8 aangepast.
Artikel 12.15 WSF 2000 vormt de grondslag voor het toekennen van een tegemoetkoming aan de eerste vier cohorten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd. In dit artikel is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de uitvoering van de tegemoetkoming, waaronder in ieder geval over de wijze van verstrekking van de tegemoetkoming. Met het oog hierop worden de artikelen 19 tot en met 21 gewijzigd.
De tegemoetkoming wordt op grond van artikel 20, eerste lid, in beginsel ambtshalve toegekend. Dit zal in nagenoeg alle gevallen het geval zijn, aangezien DUO doorgaans beschikt over de benodigde gegevens (gegevens over het ontvangen van studiefinanciering, opleidingsgegevens en het gegeven of de student het diploma heeft behaald). Daarbij wordt het gegeven of de student het diploma heeft behaald normaliter door de ho-instelling aangeleverd aan DUO, op grond van artikel 7.9d WHW. Bij studenten die hun opleiding in het buitenland hebben gevolgd, geeft de instelling niet automatisch aan DUO door of zij het diploma hebben behaald. In dat geval kan DUO de tegemoetkoming alleen toekennen en verstrekken als DUO van de student een kopie van het diploma9 ontvangt. Het tweede en derde lid regelen daarom dat een student die een buitenlandse opleiding heeft gevolgd een kopie van het diploma moet verstrekken en daarbij de tegemoetkoming moet aanvragen, om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming. Dit kan tot drie maanden na afloop van de diplomatermijn (dezelfde termijn als bij de omzetting van de prestatiebeurs in een gift). DUO kent de tegemoetkoming dan op aanvraag toe, in plaats van ambtshalve. Dit geldt alleen voor zover de student een kopie van het diploma niet reeds heeft verstrekt in het kader van de omzetting van de prestatiebeurs. Heeft hij dat wel gedaan, dan zal DUO ambtshalve de tegemoetkoming kunnen toekennen op grond van het eerste lid, zoals dat ook het geval is bij studenten die in Nederland hun opleiding hebben afgerond. Het gaat in het tweede lid met name om studenten die wel studiefinanciering maar geen prestatiebeurs hebben ontvangen en die daarom het diploma niet toesturen aan DUO in het kader van de omzettingsprocedure van de prestatiebeurs (met name studenten met enkel een lening). Naar verwachting betreft dit een zeer gering aantal studenten. De toekenning vindt plaats uiterlijk op 1 januari volgend op het jaar waarin DUO beschikt over de gegevens die nodig zijn om de tegemoetkoming ambtshalve toe te kennen, dan wel op 1 januari volgend op het jaar waarin de aanvraag is gedaan. Dit sluit aan bij de termijnen die gelden voor de omzetting van de prestatiebeurs in een gift (artikel 5.9 WSF 2000). Omdat de tegemoetkomingsregeling vanaf 2025 wordt uitgevoerd, is in het eerste lid tevens geregeld dat indien Onze Minister reeds voor of op 31 december 2024 over de voor vaststelling van de aanspraak benodigde gegevens beschikt (te denken valt onder meer aan studenten die voor 2024 zijn afgestudeerd), de toekenning van de tegemoetkoming geschiedt in 2025.
Op grond van artikel 21 wordt de tegemoetkoming verstrekt in de vorm van een kwijtschelding van de openstaande studieschuld of een deel daarvan, of een bijschrijving op de bankrekening van de rechthebbende op een tegemoetkoming, indien de rechthebbende geen studieschuld (meer) heeft of er na kwijtschelding van de openstaande schuld nog aanspraak op een deel van de tegemoetkoming bestaat. Indien DUO niet beschikt over gegevens omtrent de bankrekening van de rechthebbende waarop de tegemoetkoming kan worden uitbetaald, dan wordt de rechthebbende verzocht de benodigde gegevens te verstrekken. Als de rechthebbende niet binnen twaalf maanden na toezending van het verzoek de gegevens verstrekt, vervalt de aanspraak op de tegemoetkoming.
Artikel 12.30 WSF 2000 vormt de grondslag voor het toekennen van een tegemoetkoming aan studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd. In dit artikel is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de uitvoering van de tegemoetkoming, waaronder in ieder geval over de wijze van verstrekking van de tegemoetkoming en in welke gevallen de tegemoetkoming ambtshalve dan wel op aanvraag wordt toegekend. Met het oog hierop wordt na artikel 21 een nieuw hoofdstuk ingevoegd.
De tegemoetkoming wordt op grond van artikel 21b, eerste lid, in beginsel ambtshalve toegekend. De tegemoetkoming wordt slechts op aanvraag toegekend voor de periode waarover Onze Minister niet over de voor vaststelling van de aanspraak benodigde gegevens beschikt (tweede lid). Oud-studenten die menen aanspraak te maken op een tegemoetkoming, zullen voor die periode dan ook een aanvraag moeten indienen (derde lid). Het gaat dan om:
– oud-studenten die weliswaar aanspraak maakten op studiefinanciering, maar hier geen gebruik van hebben gemaakt;
– oud-studenten die gebruik hebben gemaakt van studiefinanciering, maar niet gedurende de gehele periode waarin zij aanspraak konden maken op studiefinanciering. Wanneer een student bijvoorbeeld eerst zonder en later met studiefinanciering heeft gestudeerd, zal DUO voor de latere periode de tegemoetkoming ambtshalve vaststellen en dient voor de eerdere periode nog een aanvraag te worden ingediend;
– oud-studenten die in het buitenland hebben gestudeerd en hun diploma niet reeds hebben aangeleverd in het kader van de omzettingsprocedure (zie paragraaf 2.1 van het algemeen deel van de toelichting).
De aanvraag om de tegemoetkoming toe te kennen en te verstrekken moet uiterlijk binnen drie maanden na het verstrijken van de diplomatermijn hoger onderwijs of, indien de aanvrager geen studiefinanciering heeft genoten, uiterlijk binnen tien jaar en drie maanden nadat hij zich voor het eerst heeft ingeschreven voor het hoger onderwijs worden ingediend.
De toekenning vindt plaats uiterlijk op 1 januari volgend op het jaar waarin DUO beschikt over de gegevens die nodig zijn om de tegemoetkoming ambtshalve toe te kennen, dan wel op 1 januari volgend op het jaar waarin de aanvraag is gedaan. Dit sluit aan bij de termijnen die gelden voor de omzetting van de prestatiebeurs in een gift (artikel 5.9 WSF 2000). Omdat de tegemoetkomingsregeling vanaf 2025 wordt uitgevoerd, is in het eerste lid tevens geregeld dat indien Onze Minister reeds voor of op 31 december 2024 over de voor vaststelling van de aanspraak benodigde gegevens beschikt (te denken valt onder meer aan studenten die voor 2024 zijn afgestudeerd), de toekenning van de tegemoetkoming geschiedt in 2025.
Op grond van artikel 21c wordt de tegemoetkoming verstrekt in de vorm van een kwijtschelding van de openstaande studieschuld of een deel daarvan, of een bijschrijving op de bankrekening van de rechthebbende op een tegemoetkoming, indien de rechthebbende geen studieschuld (meer) heeft of er na kwijtschelding van de openstaande schuld nog aanspraak op een deel van de tegemoetkoming bestaat. Indien DUO niet beschikt over gegevens omtrent de bankrekening van de rechthebbende waarop de tegemoetkoming kan worden uitbetaald, wordt de rechthebbende verzocht de benodigde gegevens te verstrekken. Als de rechthebbende niet binnen twaalf maanden na toezending van het verzoek de gegevens verstrekt, vervalt de aanspraak op de tegemoetkoming.
Artikelen 22 tot en met 25 bevatten nadere voorschriften over de studievoorschotvouchers. Aangezien de studievoorschotvoucherregeling wordt vervangen door een financiële tegemoetkoming voor de eerste vier cohorten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd, kunnen ook deze artikelen komen te vervallen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf
Tegen besluiten genomen op grond van de WSF 2000 staat beroep open bij de rechtbanken en hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Zie artikel 12.15, tweede lid, onderdeel c, (nieuw) WSF 2000. Als de student de voucher gedeeltelijk heeft verzilverd, bedraagt de tegemoetkoming voor die student de resterende waarde van de voucher, met als maximum het bedrag, genoemd in artikel 12.15, derde lid, (nieuw) WSF 2000.
Vorderingen die zijn overgedragen aan een deurwaarder zijn niet terug te zien in het persoonlijke overzicht.
De 45 minuten zijn gebaseerd op standaardtijden uit het handboek regeldruk. Naar verwachting zijn oud-studenten tijd kwijt aan het kennisnemen van de regeling, het verzamelen van informatie, het invullen van het formulier, het verzenden van het formulier en het eventueel aanleveren van ontbrekende informatie. Dat komt uit op 37 minuten, wat ruim is afgerond op 45 minuten.
Of diploma’s, als de student het geheel van een wo-bacheloropleiding en een wo-masteropleiding heeft afgerond.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2023-187.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.