Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2023, 186 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2023, 186 | Wet |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is te komen tot een andere verdeling tussen de overheid, ouders en studenten met betrekking tot de bijdrage in de kosten van studeren in het hoger onderwijs, dat het billijk is aan studenten die onder het studievoorschotstelsel hebben gestudeerd een tegemoetkoming te verstrekken, en dat het de doorstroom van mbo-gediplomeerden naar het hoger beroepsonderwijs ten goede kan komen, indien voor deze groep studenten de zogenoemde 1-februariregeling wordt verruimd naar een 1-septemberregeling;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsbepaling van «thuiswonende mbo-student» wordt vervangen door:
student die niet een uitwonende student is,.
2. De begripsbepaling van «uitwonende mbo-student» wordt vervangen door:
student die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5,.
3. In de begripsbepaling van «toetsingsinkomen» vervalt «, behoudens bij de toepassing van artikel 3.17,».
B
Artikel 1.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift en het eerste en tweede lid wordt «mbo-student» telkens vervangen door «student».
2. In het tweede lid wordt «artikel 2.13a» vervangen door «de artikelen 2.13a of 2.14».
C
In artikel 2.17, eerste lid, wordt «mbo-student» telkens vervangen door «student».
D
In artikel 3.1, tweede lid, wordt voor «een basislening» ingevoegd «een basisbeurs, ».
E
Artikel 3.6 wordt als volgt gewijzigd:
2. In het eerste lid wordt «mbo-studenten» vervangen door «studenten».
F
Aan artikel 3.9a wordt onder vervanging van «; en» aan het slot van onderdeel a door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door «; en» een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. voor het bruto kortingsbedrag op jaarbasis, bedoeld in artikel 3.9, derde lid, een percentage wordt gelezen van 13,6% van het verschil tussen het toetsingsinkomen in het peiljaar en de vrije voet in het toekenningsjaar.
G
Artikel 3.17 vervalt.
H
Artikel 3.18 komt te luiden:
De bedragen in onderstaande overzichten luiden per maand naar de maatstaf van 1 januari 2023 en voor overzicht 1, onderdeel B, en overzicht 2, onderdeel B, naar de maatstaf van 1 september 2023:
A. Beroepsonderwijs |
|
---|---|
Normbedrag thuiswonend |
€ 556,95 |
Normbedrag uitwonend |
€ 786,59 |
B. Hoger onderwijs |
|
---|---|
Normbedrag thuiswonend |
€ 793,27 |
Normbedrag uitwonend |
€ 957,87 |
A. Beroepsonderwijs |
|
---|---|
Basisbeurs (exclusief toeslag eenoudergezin) |
|
thuiswonend |
€ 90,85 |
uitwonend |
€ 296,51 |
Basislening |
|
thuis- en uitwonend |
€ 197,93 |
Maximale aanvullende beurs/lening of veronderstelde ouderlijke bijdrage1 |
|
thuiswonend |
€ 268,17 |
uitwonend |
€ 292,15 |
Voor mbo-studenten die lesgeld verschuldigd zijn, wordt de maximale aanvullende beurs/lening ingevolge artikel 3.2, derde lid, van de Wet studiefinanciering 2000 vanaf 1 januari 2023 verhoogd met € 103,25 en per 1 augustus 2023 met € 113,08 per maand.
B. Hoger onderwijs |
|
---|---|
Basisbeurs (exclusief toeslag eenoudergezin) |
|
thuiswonend |
€ 110,30 |
uitwonend |
€ 274,90 |
Basislening |
|
thuis- en uitwonend |
€ 266,97 |
Maximale aanvullende beurs/lening of veronderstelde ouderlijke bijdrage |
|
thuis- en uitwonend |
€ 416,00 |
Hoger onderwijs |
Beroepsonderwijs |
|
---|---|---|
Toeslag eenoudergezin |
€ 277,13 |
€ 277,13 |
I
Na artikel 3.18 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
In het studiejaar 2023–2024 worden de normbedragen voor de kosten van levensonderhoud en de bedragen van de basisbeurs voor uitwonende mbo- en ho-studenten, genoemd in artikel 3.18, verhoogd met € 164,30.
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de normbedragen, genoemd in artikel 3.18, in studiejaren na het studiejaar 2023–2024 worden verhoogd met een bij die algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag.
2. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
J
In artikel 5.1 wordt onder verlettering van de onderdelen a tot en met c tot b tot en met d een onderdeel ingevoegd, luidende:
a. een basisbeurs;.
K
Het opschrift van paragraaf 5.4 komt te luiden:
L
In paragraaf 5.4 wordt na artikel 5.11 een artikel toegevoegd, luidende:
1. Onverminderd artikel 5.10 onderscheidenlijk artikel 5.11 wordt de prestatiebeurs van de ho-student die eerder een opleiding in het beroepsonderwijs heeft afgerond, omgezet in een gift, indien:
a. hij uiterlijk op 31 augustus van het studiejaar waarvoor hij op enig moment voor het eerst prestatiebeurs hoger onderwijs geniet ophoudt studiefinanciering te genieten, en hij niet vóór 1 februari van het daaropvolgende studiejaar opnieuw studiefinanciering voor het volgen van hoger onderwijs krijgt toegekend; of
b. hij uiterlijk op 31 januari van het studiejaar volgend op het studiejaar waarvoor hij op enig moment op of na 1 februari voor het eerst prestatiebeurs hoger onderwijs geniet ophoudt studiefinanciering te genieten, en hij niet vóór de start van het daaropvolgende studiejaar opnieuw studiefinanciering voor het volgen van hoger onderwijs krijgt toegekend.
2. De omzetting, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats uiterlijk per 1 januari van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de periode eindigt waarin de student geen studiefinanciering toegekend mag hebben gekregen om aanspraak te kunnen maken op deze regeling.
M
Artikel 6.2a vervalt.
N
Artikel 6.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid alsmede de aanduiding «2.» voor het tweede lid vervallen.
2. «Ten aanzien van de lening hoger onderwijs stelt Onze Minister» wordt vervangen door «Onze Minister stelt ten aanzien van de lening beroepsonderwijs en de lening hoger onderwijs».
O
Artikel 6.7, eerste lid, komt te luiden:
1. De aflosfase volgt op de aanloopfase en beslaat behoudens toepassing van artikel 6.9, derde lid, 35 kalenderjaren. Deze periode wordt verlengd met het aantal maanden dat gebruik is gemaakt van de aflosvrije periode op grond van het tweede lid.
P
Artikel 6.9, derde lid, komt te luiden:
3. Onverminderd toepassing van artikel 6.10 bedraagt het totaal per jaar te betalen bedrag aan maandelijkse termijnbetalingen voor de terugbetaling van de lening beroepsonderwijs dan wel de lening hoger onderwijs ten minste € 60.
Q
Artikel 6.10 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «onderscheidenlijk» vervangen door «dan wel».
b. In de onderdelen a en b vervalt «120% onderscheidenlijk».
c. In onderdeel c vervalt «84% onderscheidenlijk».
2. Het derde lid komt te luiden:
3. De draagkracht van de debiteur uit inkomen is voor de terugbetaling van een lening beroepsonderwijs dan wel een lening hoger onderwijs 4% van het inkomen boven de draagkrachtvrije voet.
R
In artikel 6.14 vervalt het tweede lid, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
S
Artikel 6.19 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, vervalt «6.2a,».
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. In afwijking van het eerste lid wordt:
a. bij de toepassing van artikel 6.7, eerste lid, eerste volzin, voor de aflosfase een periode van 15 kalenderjaren gelezen.
b. bij de toepassing van artikel 6.9, derde lid, voor het totaal per jaar te betalen bedrag aan maandelijkse termijnbetalingen ten minste € 545 gelezen.
c. bij de toepassing van artikel 6.10, tweede lid, onderdelen a en b, voor de draagkrachtvrije voet een percentage gelezen van 120% van het belastbaar minimumloon.
d. bij de toepassing van artikel 6.10, tweede lid, onderdeel c, voor de draagkrachtvrije voet een percentage gelezen van 84% van het belastbaar minimumloon.
e. bij de toepassing van artikel 6.10, derde lid, voor de draagkracht van de debiteur uit inkomen een percentage gelezen van 12% van het inkomen boven de draagkrachtvrije voet.
T
In artikel 9.1b, eerste lid, wordt «mbo-student» vervangen door «student».
U
Artikel 9.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift vervalt «door mbo-student».
2. In het eerste en tweede lid wordt «mbo-student» telkens vervangen door «student.»
V
Artikel 9.9a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift vervalt «door mbo-student».
2. In het eerste tot en met derde lid wordt «mbo-student» telkens vervangen door «student».
W
Artikel 11.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de artikelen 3.9, tweede lid, 3.9a, 3.17, eerste en vierde lid, 3.18, met uitzondering van de maximale aanvullende beurs, 3.27, tweede lid, 4.7, 4.18, 5.2 en 6.2a» vervangen door «de artikelen 3.9, tweede lid, 3.9a, 3.18, met uitzondering van de maximale aanvullende beurs, 3.27, tweede lid, 4.7, 4.18 en 5.2».
2. In het tweede lid wordt na «de artikelen 6.9, derde lid,» ingevoegd «6.19, tweede lid, onderdeel b,».
X
Artikel 12.15 komt te luiden:
1. In dit artikel wordt onder tegemoetkoming begrepen: een tegemoetkoming van Onze Minister, niet zijnde studiefinanciering in de zin van artikel 3.1, in verband met het volgen van hoger onderwijs in een periode waarin de extra investeringen in het hoger onderwijs vanwege de Wet studievoorschot hoger onderwijs nog niet waren gedaan.
2. Voor een tegemoetkoming komt in aanmerking, degene die:
a. in één van de vier studiejaren vanaf 1 september 2015 voor het eerst studiefinanciering heeft ontvangen voor het volgen van een bacheloropleiding in het hoger onderwijs;
b. binnen de diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg een hbo-bacheloropleiding of het geheel van een wo-bacheloropleiding en een wo-masteropleiding heeft afgerond; en
c. niet eerder het gehele vouchertegoed van een voucher als bedoeld in artikel 12.15, zoals dit artikel luidde voor de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel X, van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs, heeft verzilverd.
3. De tegemoetkoming bedraagt voor een rechthebbende die de in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde voucher niet heeft verzilverd € 1.835,94. Indien een rechthebbende de voucher reeds gedeeltelijk heeft verzilverd, bedraagt voor deze rechthebbende de tegemoetkoming de resterende waarde van de voucher, met een maximum van het bedrag genoemd in de eerste volzin.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de uitvoering van dit artikel en worden in ieder geval nadere regels gesteld over de wijze van verstrekking van de tegemoetkoming.
5. De tegemoetkoming wordt toegekend vanaf een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
6. Artikel 1.7 is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor student wordt gelezen: rechthebbende op een tegemoetkoming.
Y
Na paragraaf 12.7 wordt een nieuwe paragraaf toegevoegd, luidende:
1. In dit artikel wordt onder tegemoetkoming begrepen: een tegemoetkoming van Onze Minister, niet zijnde studiefinanciering in de zin van artikel 3.1, in verband met het volgen van hoger onderwijs in een periode waarin een ho-student ingevolge de Wet studievoorschot hoger onderwijs geen aanspraak kon maken op een basisbeurs.
2. Voor een tegemoetkoming komt in aanmerking, degene die:
a. in de periode van 1 september 2015 tot en met 31 augustus 2023 ingevolge de Wet studievoorschot hoger onderwijs geen aanspraak kon maken op een basisbeurs;
b. gedurende de periode, bedoeld in onderdeel a, ten minste twaalf maanden aanspraak maakte op studiefinanciering als bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, niet zijnde het collegegeldkrediet; en
c. binnen de diplomatermijn hoger onderwijs of, indien hij geen studiefinanciering heeft aangevraagd, binnen tien jaar nadat hij zich voor het eerst heeft ingeschreven voor het hoger onderwijs, met goed gevolg een opleiding als bedoeld in artikel 5.7 heeft afgerond.
3. De tegemoetkoming bedraagt € 29,92 per maand voor iedere maand binnen de periode, genoemd in het tweede lid, onderdeel a, dat de rechthebbende op een tegemoetkoming aanspraak maakte op studiefinanciering, niet zijnde het collegegeldkrediet, tot een maximum van de periode, genoemd in artikel 5.2, eerste lid, en indien van toepassing, vermeerderd met de periode, genoemd in artikel 5.2b, eerste of tweede lid.
4. In afwijking van het derde lid wordt, indien van toepassing, voor de periode, genoemd in artikel 5.2, eerste lid, gelezen: de duur, genoemd in artikel 5.7, eerste of derde lid.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de uitvoering van dit artikel en worden in ieder geval regels gesteld over:
a. de wijze van verstrekking van de tegemoetkoming;
b. in welke gevallen de tegemoetkoming op aanvraag dan wel ambtshalve wordt toegekend.
6. Onze Minister past het bedrag, genoemd in het derde lid, overeenkomstig artikel 11.1 aan.
7. Artikel 1.7 is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor student wordt gelezen: de rechthebbende op een tegemoetkoming.
1. Op een ho-student die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M, van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs, studiefinanciering ontving, blijft artikel 6.2a, zoals dat luidde voor dat tijdstip, van toepassing.
2. Het bedrag, genoemd in artikel 6.2a, tweede lid, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M, van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs, wordt aangepast overeenkomstig artikel 11.1, zoals dat luidde voor dat tijdstip.
1. Onverminderd artikel 6.1, derde lid, blijven de artikelen 6.3, 6.7, eerste lid, 6.9, derde lid, 6.10, tweede en derde lid, en 6.14, tweede lid, zoals deze luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen N, O, P, Q en R, van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs, van toepassing op een debiteur met een schuld uit een lening beroepsonderwijs die uitsluitend voor dat tijdstip studiefinanciering beroepsonderwijs ontving.
2. Onverminderd artikel 6.1, derde lid, kan een debiteur met een schuld uit een lening beroepsonderwijs die voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen N, O, P, Q en R, van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs voor het eerst studiefinanciering beroepsonderwijs ontving en ook na dat tijdstip studiefinanciering beroepsonderwijs ontving, indien hij daartoe vóór aanvang van de aflosfase een aanvraag indient, de schuld aflossen overeenkomstig het eerste lid.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een debiteur als bedoeld in artikel 12.14, vierde lid.
4. Artikel 6.14, tweede lid, zoals dit luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel R, van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs, blijft eveneens van toepassing op een debiteur met een lening hoger onderwijs met een partner die een debiteur als bedoeld in het eerste lid is of die op grond van het tweede of derde lid de schuld aflost overeenkomstig het eerste lid.
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de goede uitvoering van het tweede lid.
Artikel 12.15, zoals dat artikel luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel X, van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs, blijft van toepassing op een voor dat tijdstip ingediende aanvraag om een voucher als bedoeld in artikel 12.15, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het genoemde tijdstip van inwerkingtreding, in te zetten.
In de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten worden na artikel 4.3 twee artikelen ingevoegd, luidende:
In het schooljaar 2023–2024 wordt het bedrag van de basistoelage voor uitwonende leerlingen, genoemd in artikel 4.3, verhoogd met € 164,30.
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het bedrag van de basistoelage, genoemd in artikel 4.3, in schooljaren na het schooljaar 2023–2024 wordt verhoogd met een bij die algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag.
2. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
In de artikelen 15, vierde lid, onderdeel a, en 18, derde lid, onderdeel a, van de Wet register onderwijsdeelnemers wordt na «vouchers» ingevoegd «, tegemoetkomingen».
De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 7.45, vijfde lid, komt te luiden:
5. Indien op grond van artikel 7.45a, vijfde lid, groepen studenten zijn aangewezen die verlaagd wettelijk collegegeld verschuldigd zijn, wordt de hoogte van het verlaagd wettelijk collegegeld bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld, waarbij onderscheid kan worden gemaakt naar opleiding, leerjaar, de wijze waarop een opleiding is ingericht en instroomcohort.
B
Artikel 7.45a, vijfde lid, komt te luiden:
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen groepen studenten worden aangewezen die verlaagd wettelijk collegegeld verschuldigd zijn, waarbij onderscheid kan worden gemaakt naar opleiding, leerjaar, de wijze waarop een opleiding is ingericht en het instroomcohort.
C
In artikel 7.45b, tweede lid, wordt «wordt bij algemene maatregel van bestuur» vervangen door «kan bij algemene maatregel van bestuur» en «vastgesteld» door «worden vastgesteld».
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot
Gegeven te ’s-Gravenhage, 6 juni 2023
Willem-Alexander
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf
Uitgegeven de achtste juni 2023
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2023-186.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.