Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatsblad 2023, 176 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatsblad 2023, 176 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 16 december 2022, nr. 4371629;
Gelet op de artikelen 1ab, 1ac en 5g, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en artikel VII van de wet van 25 mei 2022, houdende wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten in verband met de herpositionering van het overeenstemmingsvereiste met betrekking tot rechtspositionele regels met gevolgen voor rechten en plichten van individuele rechterlijke ambtenaren (Staatsblad 2022, 208);
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 25 januari 2023, nr. W16.23.00007/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 9 mei 2023, nr. 4628469,
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2h wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Een rechterlijk ambtenaar legt de eed of belofte, bedoeld in artikel 5g, eerste lid, van de wet, af volgens het formulier dat in bijlage 1 bij dit besluit is opgenomen.
2. In het vierde lid (nieuw) wordt «artikel 5g, eerste lid, van de wet» vervangen door «het derde lid».
B
Artikel 5 komt te luiden:
1. Voor de bepaling van hun salaris worden de rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 7 van de wet, ingedeeld in de volgende categorieën:
categorie 1: president van en procureur-generaal bij de Hoge Raad;
categorie 2: vice-president van en plaatsvervangend procureur-generaal bij de Hoge Raad;
categorie 3: raadsheer in en advocaat-generaal bij de Hoge Raad; procureur-generaal, lid van het College van procureurs-generaal; hoofdofficier van justitie bij de arrondissementsparketten Amsterdam, Den Haag en Rotterdam en bij het arrondissementsparket in de arrondissementen Gelderland en Overijssel gezamenlijk; hoofdofficier van justitie bij het landelijk parket; hoofdofficier van justitie bij het functioneel parket;
categorie 4: landelijk hoofdadvocaat-generaal; hoofdofficier van justitie bij de overige parketten;
categorie 5: plaatsvervangend hoofdofficier van justitie bij de arrondissementsparketten Amsterdam, Den Haag en Rotterdam en bij het arrondissementsparket in de arrondissementen Gelderland en Overijssel gezamenlijk; plaatsvervangend hoofdofficier van justitie bij het landelijk parket; plaatsvervangend hoofdofficier van justitie bij het functioneel parket;
categorie 6: hoofdadvocaat-generaal; plaatsvervangend hoofdofficier van justitie bij de overige parketten;
categorie 7: senior raadsheer in een gerechtshof; senior rechter A in een rechtbank; senior advocaat-generaal; senior officier van justitie A;
categorie 8: raadsheer in een gerechtshof; senior rechter in een rechtbank, advocaat-generaal bij het ressortsparket of het parket-generaal; senior officier van justitie;
categorie 9: rechter in een rechtbank; officier van justitie;
categorie 9a: rechter in opleiding; officier in opleiding;
categorie 10: griffier van de Hoge Raad; gerechtsauditeur, tevens raadsheer-plaatsvervanger in het gerechtshof waarbij hij is aangesteld; gerechtsauditeur, tevens rechter-plaatsvervanger in de rechtbank waarbij hij is aangesteld; substituut-officier van justitie; officier enkelvoudige zittingen; senior-gerechtsauditeur;
categorie 11: gerechtsauditeur; substituut-griffier van de Hoge Raad.
2. In bijlage 2 bij dit besluit zijn, overeenkomstig de in het eerste lid bedoelde indeling, de hoogten van de salarissen van de rechterlijke ambtenaren die zijn aangesteld voor een volledige arbeidsduur, vermeld.
3. De rechterlijk ambtenaar die is aangesteld voor een minder dan volledige arbeidsduur of voor wie de arbeidsduur op basis van artikel 8b, eerste lid, is vastgesteld op meer dan gemiddeld 36 uren per week, ontvangt een salaris overeenkomstig het tweede lid, vermenigvuldigd met de voor hem geldende arbeidsduurfactor.
C
Na artikel 5 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
1. Indien krachtens artikel 5, tweede lid, voor het salaris van een rechterlijk ambtenaar een schaal is vastgesteld, geniet deze bij de eerste benoeming met ingang van de datum van indiensttreding het als eerste in de schaal vermelde salaris en vervolgens telkens na één jaar het daarna in de schaal vermelde salaris.
2. Ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar wiens eerste benoeming een ambt bij een gerechtshof of rechtbank betreft kan door het betrokken gerechtsbestuur van het eerste lid worden afgeweken. Indien het gerechtsbestuur voornemens is in deze zin te besluiten, stelt het de Raad voor de rechtspraak in de gelegenheid hierover advies uit te brengen. Heeft de Raad voor de rechtspraak advies uitgebracht, dan zendt het gerechtsbestuur een afschrift van het vervolgens genomen besluit aan de Raad voor de rechtspraak.
3. Ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar, anders dan bedoeld in het tweede lid, kan door Onze Minister van het eerste lid worden afgeweken, doch niet anders dan op voorstel van of na het inwinnen van advies bij de functionele autoriteit.
1. Bij een opvolgende benoeming in een ambt waaraan een hoger maximum salaris is verbonden en waarvoor krachtens artikel 5, tweede lid, een schaal is vastgesteld, geschiedt de inpassing in die schaal, met ingang van de datum van indiensttreding, op het naast hogere bedrag. De jaarlijkse verhoging tot het daarna in de schaal vermelde salaris blijft geschieden op dezelfde dag van het jaar als waarop die overeenkomstig artikel 5a plaatsvond.
2. Ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar wiens opvolgende benoeming een ambt bij een gerechtshof of rechtbank betreft kan door het betrokken gerechtsbestuur ten gunste van de rechterlijk ambtenaar worden afgeweken van het eerste lid, eerste volzin. Indien het gerechtsbestuur voornemens is in deze zin te besluiten, stelt het de Raad voor de rechtspraak in de gelegenheid hierover advies uit te brengen. Heeft de Raad advies uitgebracht, dan zendt het gerechtsbestuur een afschrift van het vervolgens genomen besluit aan de Raad.
3. Ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar, anders dan bedoeld in het tweede lid, kan door Onze Minister van het eerste lid worden afgeweken, doch niet anders dan op voorstel van of na het inwinnen van advies bij de functionele autoriteit.
1. Bij een opvolgende benoeming in een ambt waaraan een gelijk maximum salaris is verbonden en waarvoor krachtens artikel 5, tweede lid, een schaal is vastgesteld, geschiedt de inpassing in die schaal van de rechterlijk ambtenaar die nog niet het aan dat ambt verbonden maximum salaris geniet, met ingang van de datum van indiensttreding, op het naast hogere bedrag. De jaarlijkse verhoging tot het daarna in de schaal vermelde salaris blijft geschieden op dezelfde dag van het jaar als waarop die overeenkomstig artikel 5a plaatsvond.
2. In geval van een in artikel 5b, vierde lid, van de wet bedoelde wijziging van de vaststelling van het gerecht of het parket waarbij een ambt wordt vervuld, wordt aan het in het eerste lid bepaalde overeenkomstige toepassing gegeven.
D
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «overeenkomstig het bij en krachtens artikel 7 van de wet bepaalde» vervangen door «krachtens artikel 5».
2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «artikel 7, tweede lid, van de wet» vervangen door «artikel 5, eerste lid,».
E
Artikel 6c komt te luiden:
1. Indien een niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar, die nog niet het maximum salaris van de voor hem geldende salarisschaal geniet, naar het oordeel van het in artikel 4 bedoelde gezag zijn ambt uitstekend vervult, kan zijn salaris worden verhoogd tot een in die salarisschaal vermeld hoger bedrag.
2. Indien een niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar, die het maximum salaris van de voor hem geldende salarisschaal geniet, naar het oordeel van het in artikel 4 bedoelde gezag zijn ambt uitstekend vervult, kan zijn salaris worden verhoogd tot een bedrag vermeld in de salarisschaal behorende bij het ambt waarvan het maximum salaris het naast hogere is van dat van het ambt waarin hij is benoemd.
3. Het oordeel over de wijze waarop een ambt wordt vervuld, bedoeld in het eerste en tweede lid, komt tot stand op basis van het verslag van een met de rechterlijk ambtenaar gehouden functioneringsgesprek of een vastgestelde beoordeling van het functioneren van de rechterlijk ambtenaar.
4. Verhoging van het salaris als bedoeld in het eerste en tweede lid geschiedt met ingang van een door het in artikel 4 bedoelde gezag te bepalen dag. In geval van verhoging van het salaris als bedoeld in het eerste lid, blijft de jaarlijkse verhoging tot het daarna in de schaal vermelde salaris geschieden op dezelfde dag van het jaar als waarop die overeenkomstig artikel 5a plaatsvond.
5. Een salarisverhoging als bedoeld in het tweede lid kan worden ingetrokken indien de rechterlijk ambtenaar zijn ambt naar het oordeel van het in artikel 4 bedoelde gezag niet meer uitstekend vervult. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing.
6. Aan de niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar die naar het oordeel van het in artikel 4 bedoelde gezag zijn ambt uitstekend vervult, kan een eenmalige toeslag worden toegekend. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing.
F
In artikel 6h, eerste lid, wordt «artikel 40, tweede lid, van de wet» vervangen door «artikel 38c, tweede lid».
G
Aan hoofdstuk 2b worden na artikel 7 drie artikelen toegevoegd, luidende:
1. De bezoldiging van de rechterlijk ambtenaar wordt niet langer uitbetaald dan tot en met de dag van overlijden.
2. Zo spoedig mogelijk na het overlijden wordt aan de weduwe of de weduwnaar van wie de overleden rechterlijk ambtenaar niet duurzaam gescheiden leefde, een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging over een tijdvak van drie maanden. Als maatstaf geldt de bezoldiging die de rechterlijk ambtenaar op de dag van het overlijden genoot. Onder weduwe of weduwnaar van wie de rechterlijk ambtenaar niet duurzaam gescheiden leefde, wordt mede begrepen de achtergebleven geregistreerde partner alsmede de nabestaande levenspartner met wie de niet gehuwde rechterlijk ambtenaar samenwoonde en, met het oogmerk duurzaam samen te leven, een gemeenschappelijke huishouding voerde op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als levenspartner worden aangemerkt.
3. De uitkering wordt vermeerderd met een bedrag gelijk aan drie maal de vakantie-uitkering over een maand. Als maatstaf geldt de bezoldiging die de rechterlijk ambtenaar in de maand van het overlijden zou hebben genoten.
4. Bij ontstentenis van een weduwe of weduwnaar van wie de rechterlijk ambtenaar niet duurzaam gescheiden leefde, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige kinderen. Onder kinderen worden mede verstaan natuurlijke kinderen waarover de rechterlijk ambtenaar de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor.
5. Ontbreken ook minderjarige kinderen, dan geschiedt, indien de rechterlijk ambtenaar kostwinner was van ouders, meerderjarige kinderen, broers of zusters, de uitkering ten behoeve van deze nagelaten betrekkingen.
6. Indien de rechterlijk ambtenaar geen betrekkingen als bedoeld in het tweede tot en met vijfde lid nalaat, kan het in het tweede lid bedoelde bedrag geheel of gedeeltelijk worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten die in verband met lijkbezorging en de aan het overlijden voorafgaande ziekte zijn gemaakt, indien de nalatenschap van de rechterlijk ambtenaar voor de betaling van die kosten ontoereikend is.
7. Op het bedrag, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt in mindering gebracht een uitkering op grond van artikel 35 van de Ziektewet, een uitkering op grond van artikel 74 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, een uitkering op grond van artikel 53 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of een naar aard en strekking daarmee overeenkomende uitkering, indien deze uitkeringen worden uitgekeerd. Indien een uitkering als bedoeld in de eerste volzin zowel uit een benoeming in een rechterlijk ambt als uit een of meer andere betrekkingen voortvloeit, wordt voor de toepassing van de eerste volzin onder uitkering verstaan het gedeelte van de uitkering dat aan de benoeming in het rechterlijk ambt kan worden toegerekend.
1. Artikel 7a is van overeenkomstige toepassing in geval van vermissing van de rechterlijk ambtenaar, met dien verstande dat:
a. de rechterlijk ambtenaar geacht wordt te zijn overleden op een door het in artikel 4 bedoelde gezag te bepalen dag; en
b. het tweede tot en met zevende lid van artikel 7a geen overeenkomstige toepassing vinden, indien gegronde vermoedens bestaan dat de vermissing het gevolg is van ongeoorloofde afwezigheid.
2. Indien blijkt dat de als vermist beschouwde rechterlijk ambtenaar in leven is en geen gegronde vermoedens bestaan dat van ongeoorloofde afwezigheid sprake is geweest, kan de bezoldiging alsnog aan de rechterlijk ambtenaar dan wel aan anderen worden uitbetaald.
3. De in het tweede lid bedoelde bezoldiging wordt verminderd met een bedrag dat gelijk is aan het totaal van pensioen en uitkeringen dat uit hoofde van de vermissing van de rechterlijk ambtenaar, met betrekking tot het tijdvak waarover alsnog aanspraak bestaat op bezoldiging, is toegekend.
De bepalingen die voor burgerlijke rijksambtenaren gelden ten aanzien van het gelijktijdig genot van burgerlijke en militaire beloning, vinden overeenkomstige toepassing ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren, die hun ambt op basis van een aanstelling of aanwijzing vervullen, met dien verstande dat voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren van de aan hun ambt verbonden bezoldiging nimmer minder ontvangen dan het bedrag, waarmede deze bezoldiging hun militaire bezoldiging overtreft.
H
In artikel 8a, tweede lid, en artikel 8c, derde lid, wordt «artikel 40 van de wet» telkens vervangen door «artikel 38c».
I
In artikel 27b, derde lid, wordt «artikel 46, tweede en derde lid, van de wet» vervangen door «artikel 38e, tweede en derde lid,».
J
In artikel 30, eerste en tweede lid, wordt «artikel 18 van de wet» telkens vervangen door «artikel 7a».
K
In artikel 31, eerste lid, wordt «artikel 18 of 18a van de wet» vervangen door «artikel 7a of 7b».
L
In artikel 33f, vijfde lid, onderdelen a en b, wordt «artikel 18 of 18a van de wet» telkens vervangen door «artikel 7a of 7b».
M
Artikel 34b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «artikel 40 van de wet» vervangen door «artikel 38c».
2. In het eerste lid, onderdeel h, wordt «artikel 7, tweede lid, van de wet» vervangen door «artikel 5, eerste lid,».
N
In artikel 36a, zesde lid, onderdeel c, artikel 36g, eerste lid, artikel 36i, vierde lid en artikel 39e, vierde lid, onderdeel b, wordt «artikel 50, tweede lid, van de wet» telkens vervangen door «artikel 1ac, eerste lid, van de wet».
O
Artikel 38b wordt als volgt gewijzigd:
1. «artikel 45, eerste of tweede lid, van de wet» wordt vervangen door «artikel 38d, eerste of tweede lid,».
2. «artikel 45, eerste en tweede lid, van de wet» wordt vervangen door «artikel 38d, eerste en tweede lid,».
P
Na 38b worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
1. Aan een rechterlijk ambtenaar worden op zondagen en dagen die bij of krachtens de Algemene termijnenwet zijn aangemerkt als algemeen erkende feestdagen geen werkzaamheden opgedragen, tenzij het dienstbelang dit naar het oordeel van de functionele autoriteit onvermijdelijk maakt.
2. In afwijking van het eerste lid, kunnen aan rechterlijke ambtenaren als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 7, van de Wet op de rechterlijke organisatie, voor zover werkzaam bij een arrondissementsparket of bij het parket centrale verwerking openbaar ministerie, werkzaamheden worden opgedragen op zondagen en dagen die bij of krachtens de Algemene termijnenwet zijn aangemerkt als algemeen erkende feestdagen, indien de aard en of organisatie van de arbeid dit onvermijdelijk maakt.
3. Een rechterlijke ambtenaar als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onderdelen 5° tot en met 10°, van de Wet op de rechterlijke organisatie is niet gehouden tot dienstverrichting op voor hem op grond van zijn godsdienst of levensovertuiging geldende feest- en rustdagen, tenzij het dienstbelang dit onvermijdelijk maakt.
1. Aan een rechterlijk ambtenaar die is benoemd of verkozen in een functie in een publiekrechtelijk college, wordt voor het bijwonen van vergaderingen en zittingen van dat college en voor het verrichten van daaruit voortvloeiende werkzaamheden ten behoeve van dat college, buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend door Onze Minister dan wel, indien het een rechterlijk ambtenaar betreft die werkzaam is bij een gerechtshof of een rechtbank, het gerechtsbestuur onderscheidenlijk door de Raad voor de rechtspraak, tenzij het belang van de dienst zich daartegen verzet.
2. Aan een rechterlijk ambtenaar wordt voor het verrichten van of het deelnemen aan activiteiten op de terreinen, bedoeld in artikel 39a, eerste en derde lid, voor of van een vereniging of centrale van verenigingen als bedoeld in artikel 1ac, eerste lid, van de wet buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend door Onze Minister dan wel, indien het een rechterlijk ambtenaar betreft die werkzaam is bij een gerechtshof of een rechtbank, het gerechtsbestuur onderscheidenlijk door de Raad voor de rechtspraak, tenzij het belang van de dienst zich daartegen verzet.
1. Aan een rechterlijk ambtenaar kan door Onze Minister dan wel, indien het een rechterlijk ambtenaar betreft die werkzaam is bij een gerechtshof of rechtbank, het gerechtsbestuur onderscheidenlijk door de Raad voor de rechtspraak naar billijkheid een schadeloosstelling, een vergoeding van kosten of overigens een geldelijke tegemoetkoming worden verleend.
2. Een afschrift van een beslissing van Onze Minister of de Raad voor de rechtspraak als bedoeld in het eerste lid wordt gezonden aan de functionele autoriteit van de betrokken rechterlijk ambtenaar.
3. Het gerechtsbestuur, bedoeld in het eerste lid, stelt de Raad voor de rechtspraak in de gelegenheid om advies uit te brengen inzake een voorgenomen besluit tot verlening van een schadeloosstelling, een kostenvergoeding of een geldelijke tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid die op jaarbasis meer dan € 5.000 bedraagt. Indien de Raad voor de rechtspraak advies heeft uitgebracht, zendt het gerechtsbestuur een afschrift van het vervolgens genomen besluit aan de Raad voor de rechtspraak.
4. Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, regels stellen omtrent schadeloosstelling, kostenvergoedingen en overige geldelijke tegemoetkomingen aan groepen van rechterlijke ambtenaren.
5. Indien artikel 17, zesde lid, van de wet van toepassing is, vervallen de aanspraken genoemd in het eerste lid naar evenredigheid.
Q
Artikel 39a komt te luiden:
1. Over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand – met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd – van de rechterlijke ambtenaren, wordt niet beslist dan nadat daarover door Onze Minister overleg is gevoerd met de Sectorcommissie rechterlijke macht, bedoeld in artikel 1ac, eerste lid, van de wet.
2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de regelingen, bedoeld in artikel 39aa, een en ander voor zover in het overleg over deze regelingen niet is voorzien in een bevoegdheid om aanvullende of afwijkende voorzieningen te treffen ten behoeve van rechterlijke ambtenaren.
3. Over algemene aangelegenheden met betrekking tot de rechtspleging wordt door Onze Minister overleg gevoerd met de Sectorcommissie rechterlijke macht, indien hierom door een of meer leden van de Sectorcommissie rechterlijke macht of Onze Minister wordt verzocht.
R
Na artikel 39a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Het overleg met betrekking tot regelingen die specifiek betrekking hebben op overheids- en onderwijspersoneel in het algemeen, bedoeld in artikel 1 van de Regeling overleg Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid, heeft eveneens betrekking op de rechterlijke ambtenaren.
1. Voorstellen strekkende tot invoering, wijziging of intrekking van regelingen die aangelegenheden betreffen waarop artikel 39a, eerste lid, betrekking heeft en waaraan individuele rechterlijke ambtenaren rechten kunnen ontlenen dan wel die plichten voor hen kunnen meebrengen, worden slechts ten uitvoer gebracht indien daarover overeenstemming bestaat met de Sectorcommissie rechterlijke macht.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op voorstellen strekkende tot:
a. invoering of wijziging van een wettelijke regeling die betrekking heeft op alle burgers of alle werknemers, waaronder begrepen de rechterlijke ambtenaren;
b. invoering of wijziging van een wettelijke regeling voor de rechterlijke ambtenaren met een overeenkomstige inhoud als een voorstel tot invoering of wijziging van een wettelijke regeling die betrekking heeft op werknemers die krachtens arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek werkzaam zijn;
c. vantoepassingverklaring op de rechterlijke ambtenaren van een wettelijke regeling die betrekking heeft op werknemers die krachtens arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek werkzaam zijn en met die vantoepassingverklaring samenhangende wijzigingen in voor rechterlijke ambtenaren geldende regelingen, een en ander mits het totaal van rechten en plichten van de rechterlijke ambtenaren over het geheel beoordeeld niet ongunstiger wordt; of
d. implementatie van verplichtingen voortvloeiend uit een internationaal verdrag.
S
Artikel 39b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vijfde lid wordt «artikel 48, eerste lid, van de wet» vervangen door «artikel 39a, eerste lid,».
2. In het zesde lid wordt «artikel 48, eerste en derde lid, van de wet» vervangen door «artikel 39a, eerste en derde lid,».
T
In artikel 39c wordt «artikel 48, eerste lid, van de wet» vervangen door «artikel 39a, eerste lid,».
U
In artikel 39d wordt «artikel 51, tweede lid, onderdeel c, van de wet» vervangen door «artikel 39ab, tweede lid, onderdeel c,».
V
Het opschrift van de bijlage, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren komt te luiden: «Bijlage 2. Salariscategorieën als bedoeld in artikel 5, tweede lid». Voor bijlage 2 (nieuw) wordt ingevoegd de bijlage die is opgenomen in de bijlage bij dit besluit.
De wet van 25 mei 2022, houdende wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten in verband met de herpositionering van het overeenstemmingsvereiste met betrekking tot rechtspositionele regels met gevolgen voor rechten en plichten van individuele rechterlijke ambtenaren (Staatsblad 2022, 208) en dit besluit treden in werking met ingang van 1 juli 2023.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 15 mei 2023
Willem-Alexander
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
Uitgegeven de eenendertigste mei 2023
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius
Formulier voor het afleggen van de eed of belofte door een rechterlijk ambtenaar
Ik zweer/beloof dat ik trouw zal zijn aan de Koning, en dat ik de Grondwet en alle overige wetten zal onderhouden en nakomen.
Ik zweer/verklaar dat ik middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of voorwendsel ook, tot het verkrijgen van een benoeming aan iemand iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven.
Ik zweer/verklaar dat ik nimmer enige giften of geschenken hoegenaamd zal aannemen of ontvangen van enig persoon van wie ik weet of vermoed dat hij een rechtsgeding heeft of zal krijgen waarin mijn ambtsverrichtingen te pas zouden kunnen komen.
Ik zweer/beloof dat ik gegevens waarover ik bij de uitoefening van mijn ambt de beschikking krijg en waarvan ik het vertrouwelijke karakter ken of redelijkerwijs moet vermoeden, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift mij tot mededeling verplicht of uit mijn ambt de noodzaak tot mededeling voortvloeit, geheim zal houden.
Ik zweer/beloof dat ik mijn ambt met eerlijkheid, nauwgezetheid en onzijdigheid, zonder aanzien van personen, zal uitoefenen en mij in deze uitoefening zal gedragen zoals een goed rechterlijk ambtenaar betaamt.
Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!/Dat verklaar en beloof ik!
Op........................, werd te.....................
ten overstaan van (1)..............................
door (2).............................
de bovenvermelde eed/belofte afgelegd.
(1).............................
(2).............................
Wanneer de eed of belofte door een rechterlijk ambtenaar in de Friese taal wordt afgelegd, luidt de tekst van de eed of belofte als volgt:
Ik swar/ûnthjit dat ik trou wêze sil oan de Kening, en dat ik de Grûnwet en alle oare wetten ûnderhâlde en neikomme sil.
Ik swar/ferklearje dat ik streekrjocht noch midlik, ûnder wat namme of útwynsel ek, foar it krijen fan in beneaming oan immen eat jûn of tasein haw, noch jaan of tasizze sil.
Ik swar/ferklearje dat ik nea likefolle hokker jeften of geskinken oannimme of ûntfange sil fan hokker persoan dan ek fan wa’t ik wit of tink dat hy in proses hat of krije sil dêr’t myn amtsferrjochtingen yn te pas komme kinne soene.
Ik swar/ûnthjit dat ik gegevens dy’t ik by it útoefenjen fan myn amt ta myn foldwaan krij en dêr’t ik fan wit of yn alle ridlikheid fan oannimme moat dat dy in fertroulik karakter hawwe, geheim hâlde sil, útsein as in wetlik foarskrift, likefolle hokker, my ta meidieling ferplichtet of as út myn amt de needsaak ta meidieling folget.
Ik swar/ûnthjit dat ik myn amt earlik, sekuer en ûnpartidich, sûnder ûnderskie te meitsjen tusken persoanen, ferrjochtsje sil en my dêrby hâlde en drage sil sa’t in goed rjochterlik amtner foeget.
Sa wier helpe my God Almachtich!/Dat ferklearje en ûnthjit ik!
Op........................, waard yn.....................
yn bywêzen fan (1)..............................
troch (2).............................
de boppeneamde eed/belofte ôflein.
(1).............................
(2).............................
Dit besluit strekt tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Brra). Dit is nodig, omdat de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) is gewijzigd bij Wet van 25 mei 2022, houdende wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten in verband met de herpositionering van het overeenstemmingsvereiste met betrekking tot rechtspositionele regels met gevolgen voor rechten en plichten van individuele rechterlijke ambtenaren (hierna: Wijzigingswet Wrra 2022).1 Met deze wet vervallen enkele onderwerpen van rechtspositionele aard op wetsniveau, waarbij het uitgangspunt is dat deze voortaan op het niveau van een algemene maatregel van bestuur (AMvB) worden vastgelegd. Dit besluit geeft daaraan uitvoering. Uitgangspunt bij dit besluit is dat het geen inhoudelijke wijzigingen met zich brengt ten opzichte van de situatie van de rechtspositionele regeling van rechterlijke ambtenaren zoals die gold voor de inwerkingtreding van de Wijzigingswet Wrra 2022.
In de Wrra zijn de verplichting tot overleg met de vertegenwoordiging van het personeel van de rechterlijke macht (Sectorcommissie rechterlijke macht), het hierbij geldende overeenstemmingsvereiste en de meeste onderwerpen van rechtspositionele aard gedelegeerd naar het niveau van een AMvB.
Dat betekent in de eerste plaats dat in het Brra de verplichting tot overleg met de Sectorcommissie rechterlijke macht en het hierbij geldende overeenstemmingsvereiste is vastgelegd. Het overeenstemmingsvereiste houdt in dat wijzigingen van een rechtspositionele regeling, voor zover een individuele rechterlijke ambtenaar daaraan rechten en plichten kan ontlenen, alleen ten uitvoer worden gebracht als daarover overeenstemming bestaat met de Sectorcommissie rechterlijke macht.2 In het verlengde hiervan zijn de regels van het overlegsysteem uit de Wrra integraal verplaatst naar het Brra. Deze regels gaan over de vraag op welke wijze en in welke gevallen overleg moet worden gepleegd en overeenstemming moet worden bereikt met de Sectorcommissie rechterlijke macht. Bij het verplaatsen van de bepalingen over het overleg, de regels van het overlegsysteem en het overeenstemmingsvereiste uit de Wrra naar het Brra is aan de inhoud van deze bepalingen niets gewijzigd.
Daarnaast is een aantal rechtspositionele bepalingen uit de Wrra integraal verplaatst naar het Brra. De Wijzigingswet Wrra 2022 heeft het uitgangspunt dat waar mogelijk rechtspositionele onderwerpen op het niveau van een AMvB worden geregeld, tenzij:
a. uit de Grondwet, Europees recht of internationale verdragen of verplichtingen voortvloeit dat onderwerpen regeling op het niveau van een wet in formele zin behoeven (zoals regels over disciplinaire maatregelen jegens rechters);
b. het regels betreft die in het bijzonder gericht zijn op het waarborgen van de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit van en het vertrouwen in rechterlijke ambtenaren (waaronder regels over benoembaarheid);
c. het regels betreft die in sterke mate ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van rechterlijke ambtenaren; of
d. het regels betreft die in het bijzonder verband houden met de magistratelijkheid van het ambt van de rechter of officier van justitie.3
Artikel 1ab van de Wrra geeft een limitatieve opsomming van onderwerpen die op het niveau van een AMvB kunnen worden geregeld. De bepalingen die uit de Wrra naar het Brra zijn verplaatst, vallen onder de reikwijdte van deze onderwerpen. Het gaat om bepalingen over het salaris en bezoldiging van een rechterlijk ambtenaar, andere geldelijke tegemoetkomingen en de werktijd. Bij het verplaatsen van deze bepalingen uit de Wrra naar het Brra is aan de inhoud daarvan niets gewijzigd.
Verder is het eed- en belofteformulier uit de Wrra integraal verplaatst naar het Brra. In de Wrra is bepaald dat het eed- en belofteformulier in het vervolg op het niveau van een AMvB wordt vastgesteld. Aan de inhoud van het eed- en belofteformulier is evenmin iets gewijzigd.
Voor een overzicht van de plek waar de inhoud van de vervallen artikelen uit de Wrra is neergelegd in het Brra, wordt verwezen naar de was-is-tabel die als bijlage bij deze toelichting is gehecht.
Vorenbedoelde wijzigingen van het Brra leiden tot verdere flexibilisering van de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren.4 Afspraken die de regering en de Sectorcommissie rechterlijke macht hierover hebben gemaakt, kunnen in het vervolg volledig en ongewijzigd in het Brra worden omgezet. Hiermee wordt ook aangesloten bij de wijze waarop het recht op collectieve onderhandelingen voor defensie- en politieambtenaren is vormgegeven.5
Het besluit heeft geen gevolgen voor regeldruk en evenmin financiële gevolgen.
Een concept van dit besluit en de nota van toelichting zijn voorgelegd aan de Hoge Raad, de Raad voor de rechtspraak, het College van procureurs-generaal, de procureur-generaal bij de Hoge Raad en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR). Ook is advies gevraagd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR).
De Hoge Raad en de procureur-generaal bij de Hoge Raad hebben te kennen gegeven geen advies uit te brengen. Ook het ATR heeft afgezien van het uitbrengen van een advies, omdat het besluit geen gevolgen voor de regeldruk heeft. Het College van procureurs-generaal heeft verder geen aanleiding gezien tot het maken van op- of aanmerkingen.
Met de NVvR is over dit besluit overeenstemming bereikt.
Onder vernummering van het derde lid naar het vierde lid is een lid toegevoegd aan artikel 2h. In dit lid is geregeld dat het eed- en belofteformulier, dat ingevolge artikel 5g, eerste lid, van de Wrra op het niveau van een AMvB wordt vastgesteld, in bijlage 1 bij het Brra is opgenomen.
De artikelen 7, tweede lid, en 16 van de Wrra zijn vervallen. De inhoud van deze bepalingen zijn integraal toegevoegd aan onderscheidenlijk de artikelen 5 en 6c van het Brra. De inhoud van zowel de verplaatste bepalingen uit de Wrra als de bepalingen in het Brra waaraan deze zijn toegevoegd, is niet gewijzigd. Dat is ook niet beoogd.
Aan artikel 5 van het Brra zijn de categorieën voor de bepaling van het salaris toegevoegd. Artikel 6c regelt dat het salaris van een niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar kan worden verhoogd als hij zijn ambt uitstekend vervult.
De wijzigingen in deze onderdelen betreffen de verplaatsing van vervallen bepalingen uit de Wrra naar het Brra. Daarbij is aan de inhoud van die bepalingen niets gewijzigd. Dat is ook niet beoogd.
De artikelen 13 tot en met 15 van de Wrra zijn vervallen en onderscheidenlijk geregeld in de artikelen 5a tot en met 5c van het Brra. De artikelen 5a tot en met 5c gaan over het salaris van de rechterlijk ambtenaar en de inpassing in de salarisschalen.
Daarnaast zijn de artikelen 18, 18a en 19 van de Wrra vervallen en onderscheidenlijk geregeld in de artikelen 7a tot en met 7c van het Brra. In de artikelen 7a en 7b is de uitbetaling van het salaris van de rechterlijk ambtenaar bij overlijden en vermissing geregeld. In artikel 7c is vastgelegd dat de bepalingen die voor burgerlijke rijksambtenaren gelden over het gelijktijdig genot van burgerlijke en militaire beloning van overeenkomstige toepassing zijn.
Ook de artikelen 40, 45, eerste en tweede lid, en 46 van de Wrra zijn vervallen en onderscheidenlijk geregeld in de artikelen 38c tot en met 38e van het Brra. Artikel 38c gaat over het verrichten van werkzaamheden op zon-, rust- en feestdagen. In artikel 38d is vastgelegd in welke gevallen aan een rechterlijk ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging wordt verleend. Artikel 38e regelt dat Onze Minister een schadeloosstelling, een vergoeding van kosten of overigens een geldelijke tegemoetkoming kan verlenen.
Verder zijn de artikelen 49 en 51, eerste en tweede lid, van de Wrra vervallen en onderscheidenlijk geregeld in de artikelen 39aa en 39ab van het Brra. Artikel 39aa bepaalt dat het overleg over regelingen die specifiek gaan over overheids- en onderwijspersoneel in het algemeen ook gaat over rechterlijke ambtenaren. In artikel 39ab is het overeenstemmingsvereiste vastgelegd.
Omdat een aantal artikelen of delen daarvan uit de Wrra zijn vervallen, worden verwijzingen in het Brra naar deze bepalingen gewijzigd. De inhoud van de bepalingen in het Brra verandert hierdoor niet.
De inhoud van artikel 39a van het Brra is vervangen door de inhoud van het vervallen artikel 48 van de Wrra, waarin was vastgelegd dat over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand niet wordt beslist dan nadat Onze Minister daarover overleg heeft gevoerd met de Sectorcommissie rechterlijke macht. Aan de inhoud van het vervallen artikel 48 van de Wrra na verplaatsing daarvan naar artikel 39a is niets gewijzigd en dat is ook niet beoogd. De in artikel 39a opgenomen begrippen zijn geschrapt, omdat deze begrippen zijn gedefinieerd in artikel 1ac van de Wrra.
Onder vernummering van de bijlage, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, is er een bijlage, het eed- en belofteformulier, bijgevoegd. In artikel 5g, eerste lid, van het Wrra is bepaald dat het eed- en belofteformulier op het niveau van een AMvB wordt vastgesteld. Het eed- en belofteformulier dat voorheen als bijlage bij het Wrra was opgenomen, is integraal opgenomen bij het Brra.
Dit artikel regelt dat de wet van 25 mei 2022, houdende wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten in verband met de herpositionering van het overeenstemmingsvereiste met betrekking tot rechtspositionele regels met gevolgen voor rechten en plichten van individuele rechterlijke ambtenaren (Staatsblad 2022, 208) en het besluit met ingang van 1 juli 2023 in werking treden.
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
artikel (oud) in de Wrra1 |
artikel in het Brra |
---|---|
5g, eerste lid |
2h, derde lid |
7, tweede lid |
5, eerste lid |
13 |
5a |
14 |
5b |
15 |
5c |
16 |
6c |
18 |
7a |
18a |
7b |
19 |
7c |
40 |
38c |
45, eerste en tweede lid |
38d |
46 |
38e |
48 |
39a |
49 |
39aa |
51, eerste en tweede lid |
39ab |
Bijlage eed- en belofteformulier |
Bijlage 1. Eed- en belofteformulier als bedoeld in artikel 2h, vierde lid |
De tabel vermeldt alleen de bepalingen die uit de Wrra zijn komen te vervallen en waarbij de inhoud van die bepalingen is verplaatst naar het Brra.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2023-176.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.