Besluit van 24 maart 2023 tot wijziging van enkele vervaldata van wettelijke voorzieningen die zijn getroffen in verband met de uitbraak van COVID-19;

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 16 maart 2023, nr. 4536398, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat en Onze Minister van Justitie en Veiligheid;

Gelet op artikel 35, derde en vijfde lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, en artikel 5.4, vijfde lid, van de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19,

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1 (Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid)

Het tijdstip van verval van de artikelen 2, 2a, 27, 28, 33 en 34 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid wordt vastgesteld op 1 juni 2023.

Artikel 2 (Tweede Verzamelspoedwet COVID-19)

Het tijdstip van verval van artikel 3.4 van de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19 wordt vastgesteld op 1 juni 2023.

Onze Minister voor Rechtsbescherming is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 24 maart 2023

Willem-Alexander

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind

Uitgegeven de eenendertigste maart 2023

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

In 2020 zijn door middel van verschillende wetten juridische voorzieningen gerealiseerd in verband met de COVID-19-uitbraak die het mogelijk maken op diverse terreinen problemen als gevolg van de beperkende maatregelen te voorkomen of mitigeren.

In een aantal gevallen is de tijdelijkheid van deze voorzieningen expliciet vastgelegd doordat een vervaldatum voor de betreffende wettelijke bepalingen is vastgesteld. In een deel van deze tijdelijke voorzieningen is verlenging van de geldigheid mogelijk door bij koninklijk besluit een latere vervaldatum vast te stellen die ten hoogste twee maanden na de eerdere vervaldatum ligt. Er is geen maximum gesteld aan het aantal malen dat een verlenging langs deze weg kan plaatsvinden. Dit wettelijke systeem leidt er daardoor toe dat met redelijk korte intervallen een herijking plaatsvindt van de noodzaak tot continuering van de betreffende voorzieningen, en waar nodig een verantwoording tegenover het parlement.

Bij brief van 5 december 20221 heb ik de beide Kamers van de Staten-Generaal geïnformeerd over het voornemen om de meeste van deze voorzieningen te laten vervallen met ingang van 1 februari 2023. Dit voornemen was gegrond op de verwachting dat de actuele situatie rond COVID-19 verlenging na deze datum niet langer noodzakelijk maakte. Voor enkele specifieke artikelen (te weten: de artikelen 2, 2a, 27, 28, 33 en 34 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid alsmede artikel 3.4 van de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19) werd in de brief van 5 december en in het 16e verlengingsbesluit nog niet het voornemen tot beëindiging uitgesproken. Deze artikelen zijn per 1 februari 2023 verlengd tot 1 april 2023. Reden daarvoor was dat wij het wenselijk vonden eerst meer zekerheid te krijgen over de situatie eind maart 2023, omdat het daarbij ging om bevoegdheden van een wat zwaarder karakter.

Inmiddels bestaat naar onze mening ook voor die gevallen voldoende duidelijkheid dat het verdere behoud niet langer nodig is. In het advies van 23 februari geeft het OMT aan dat COVID-19 zich inmiddels in de endemische fase bevindt. Het OMT adviseert daarom de corona-specifieke adviezen en maatregelen in te trekken c.q. af te bouwen. Met inachtneming van de toezegging bij eerdere verlengingen dat voorzieningen niet rauwelijks beëindigd zullen worden, maar dat dit tenminste twee maanden van te voren zal worden aangekondigd, worden deze maatregelen per 1 april 2023 nog éénmaal verlengd tot 1 juni 2023. Dit biedt de rechtspraak de mogelijkheid om te komen tot een ordelijke afwikkeling van eventuele gerechtelijke procedures en werkwijzen waarbij nog gepland is om gebruik te maken van deze voorzieningen. Een verdere verlenging na deze datum is niet voorzien.

De consequentie daarvan is onder meer dat na verval van artikel 2 uit de Tijdelijke wet er geen basis meer wordt geboden voor de inzet van videoconferentie in het civiel recht en het bestuursrecht zonder instemming van partijen indien in verband met COVID-19 het houden van een fysieke zitting niet mogelijk is. Dit laat onverlet dat, zoals ook vóór de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet het geval was, ook zonder (Tijdelijke) wettelijke regeling met instemming van partijen gebruik kan worden gemaakt van videoconferentie. De inzet van videoconferentie blijft dus gewoon mogelijk, ook al ontbreekt een expliciete wettelijke regeling. Daarnaast wordt er op dit moment gewerkt aan een structurele regeling voor de technische- en procedurele waarborgen voor de inzet van videoconferentie in het civiel recht en het bestuursrecht. Het opstellen, behandelen in de Tweede en Eerste Kamer, en invoeren van structurele wetgeving voor de inzet van videoconferentie zal echter geruime tijd in beslag nemen.

In de bijlage bij deze toelichting is nader aangegeven op welke voorzieningen dit verlengingsbesluit betrekking heeft.

Voor de duidelijkheid wordt er op gewezen dat voor de artikelen 15 en 22 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid rechtstreeks in die wet een vervaldatum is vastgelegd van 1 september 2023 (zie artikel 35, zesde lid onderdeel a). Deze artikelen blijven daarom gelden tot die datum zonder dat daarvoor een verlengingsbesluit nodig is.

Deze nota van toelichting wordt uitgebracht in overeenstemming met Minister van Justitie en Veiligheid.

Parlementaire voorhang

Voor de voorzieningen waarop dit besluit betrekking heeft, geldt de verplichting om het ontwerp van het verlengingsbesluit gedurende een week aan de beide Kamers van de Staten-Generaal voor te hangen. In verband hiermee is een ontwerp van dit besluit op 16 maart 2023 toegezonden aan de beide Kamers der Staten-Generaal.

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind

Bijlage bij de nota van toelichting

A: Verlengd tot 1 juni 2023:

Artikel in dit besluit

Betreft

Artikel

Strekking voorziening

1

Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid

2

Mondelinge behandeling langs elektronische weg in burgerlijke en bestuursrechtelijke procedures

   

2a

elektronisch horen penitentiair beklag/beroep

   

27

Strafrecht: horen/verhoren per telefoon

   

28

Mondelinge behandeling strafzaken langs elektronische weg

   

33

Afname celmateriaal

   

34

Bestuursdwang Wet veiligheidsregio's

2

Tweede Verzamelspoedwet COVID-19

3.4

Mondelinge behandeling langs elektronische weg in tuchtrechtelijke zaken


X Noot
1

Kamerstuk I 2022/23, 35 434, nr. 25

Naar boven