Besluit van 26 januari 2022 tot wijziging van enkele vervaldata van wettelijke voorzieningen die zijn getroffen in verband met de uitbraak van COVID-19

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 24 januari 2022, nr. 3751154, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat en Onze Minister van Justitie en Veiligheid;

Gelet op artikel 35, derde en zesde lid onder b, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, artikel 8, derde lid, van de Verzamelspoedwet COVID-19, artikel 5.4, vijfde lid, van de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19, en de artikelen 2, tweede lid, en 3, tweede lid, van de Tijdelijke rijkswet voorziening Rijksoctrooiwet 1995 COVID-19;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1 (Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid)

Het tijdstip van verval van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, met uitzondering van de artikelen 15 en 22, wordt vastgesteld op 1 april 2022.

Artikel 2 (Verzamelspoedwet COVID-19)

Het tijdstip van verval van artikel 1 van de Verzamelspoedwet COVID-19 wordt vastgesteld op 1 april 2022.

Artikel 3 (Tweede Verzamelspoedwet COVID-19)

Het tijdstip van verval van artikel 3.4 van de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19 wordt vastgesteld op 1 april 2022

Artikel 4 (Tijdelijke rijkswet voorziening Rijksoctrooiwet 1995 COVID-19)

Het tijdstip van verval van de Tijdelijke rijkswet voorziening Rijksoctrooiwet 1995 COVID-19 wordt vastgesteld op 1 april 2022.

Onze Minister voor Rechtsbescherming is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de nota van toelichting in het Staatsblad, in het Publicatieblad van Curaçao en in het Afkondigingsblad van Sint Maarten zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 26 januari 2022

Willem-Alexander

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind

Uitgegeven de achtentwintigste januari 2022

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

In 2020 zijn door middel van verschillende wetten juridische voorzieningen gerealiseerd in verband met de COVID-19-uitbraak die het mogelijk maken op diverse terreinen problemen als gevolg van de beperkende maatregelen te voorkomen of mitigeren.

In een aantal gevallen is de tijdelijkheid van deze voorzieningen expliciet vastgelegd doordat een vervaldatum voor de betreffende wettelijke bepalingen is vastgesteld. In een deel van deze tijdelijke voorzieningen is verlenging van de geldigheid mogelijk door bij koninklijk besluit een latere vervaldatum vast te stellen die ten hoogste twee maanden na de eerdere vervaldatum ligt. Er is geen maximum gesteld aan het aantal malen dat een verlenging langs deze weg kan plaatsvinden. Dit wettelijke systeem leidt er daardoor toe dat met redelijk korte intervallen een herijking plaatsvindt van de noodzaak tot continuering van de betreffende voorzieningen, en waar nodig een verantwoording tegenover het parlement.

In dit besluit wordt voor een aantal van deze voorzieningen de laatstelijk vastgestelde vervaldata gewijzigd van 1 februari 2022 in 1 april 2022 zodat de geldigheid daarvan verlengd wordt tot deze nieuwe vervaldatum. Het betreft de in de bijlage bij deze toelichting nader aangeduide voorzieningen in de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, de Verzamelspoedwet COVID-19, de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19 en de Tijdelijke rijkswet voorziening Rijksoctrooiwet 1995 COVID-19.

Deze nota van toelichting wordt uitgebracht in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Justitie en Veiligheid.

Algemene overwegingen bij de verlenging van tijdelijke voorzieningen

De wettelijke voorzieningen waarop dit besluit ziet hebben gemeen dat zij zouden vervallen op 1 september 2020, tenzij voor deze datum bij koninklijk besluit een ander tijdstip zou zijn vastgesteld waarop zij vervallen. Dit tijdstip kan ten hoogste twee maanden liggen na het eerder geldende tijdstip van verval. Bij het laatstelijk genomen verlengingsbesluit van 24 november 2021 (Stb. 2021, 577) waren ten aanzien van de voorzieningen waarop de artikelen 1 tot en met 4 van dit besluit betrekking hebben, de vervaldata bepaald op 1 februari 2022. Het onderhavige besluit wijzigt deze vervaldata in 1 april 2022.

In het algemeen betreffen de voorzieningen waarop dit besluit betrekking heeft facultatieve voorzieningen waarmee praktische problemen van de uit het COVID-19-beleid voortvloeiende beperkingen het hoofd geboden kunnen worden. Gelet op de nog altijd bestaande noodzaak tot beperkende maatregelen ter voorkoming van nieuwe besmettingen ligt het in de rede deze voorzieningen voortgaande gelding te verlenen. Verder is relevant dat voorzieningen waarvan de gelding nu niet zou worden verlengd, niet op een later moment alsnog geactiveerd kunnen worden. Als op een later moment alsnog de behoefte zou bestaan aan zo’n voorziening, zou dan dus eerst een nieuw wetgevingstraject vereist zijn om deze opnieuw in het leven te roepen. Daarom is op dit moment voor verlenging van alle in de bijlage aangeduide voorzieningen gekozen.

Duur van de verlenging en aankondiging verval

Met dit besluit wordt voor deze bepalingen een nieuwe vervaldatum van 1 april 2022 vastgesteld, zodat dat deze voorzieningen toepasbaar blijven tot deze datum.

Het systeem van verlenging per twee maanden heeft tot gevolg dat pas op het moment van bekendmaking van een verlengingsbesluit zekerheid bestaat over de gelding voor de in dat verlengingsbesluit aangegeven periode. Deze periode van zekerheid neemt echter af gedurende die verlengingsperiode omdat een volgende verlengingsbesluit pas kort voor de vervaldata genomen wordt.

Met name bij het plannen van vergaderingen of zittingen kan dit problematisch zijn. Wanneer bijvoorbeeld het bestuur van een rechtspersoon het voornemen heeft om over zes weken een vergadering langs geheel elektronische weg te laten plaatsvinden, kan er op het planningsmoment nog onzekerheid bestaan of op die voorgenomen vergaderdatum de tijdelijke voorziening die dat mogelijk maakt nog wel zal gelden, wanneer de tussentijdse verlenging van die tijdelijke voorziening nog moet plaatsvinden.

Wij vinden het daarom wenselijk meer zekerheid te bieden op langere termijn en zijn daarom voornemens om de tijdelijke voorzieningen waarop dit verlengingsbesluit ziet, slechts te laten vervallen indien tenminste twee maanden vóór de voorgenomen vervaldatum een openbare aankondiging daarvan is gedaan. Dat impliceert dat ervan kan worden uitgegaan dat een tijdelijke voorziening tenminste de komende twee maanden nog toepasselijk zal zijn, tenzij inmiddels een eerdere vervaldatum daarvan is aangekondigd.

In afwijking van de eerdere verlengingsbesluiten voorziet dit besluit niet langer in de verlenging van de zogenaamde nihilstelling van de verhoging op grond van in artikel 61, derde lid van de Rijksoctrooiwet 1995 (zoals geregeld in artikel 2 van de Tijdelijke rijkswet voorziening Rijksoctrooiwet 1995 COVID-19. Gevolg daarvan zal zijn dat met ingang van 1 februari 2022 weer een verhoging zal zijn verschuldigd bij te late betaling van het jaarlijks voor instandhouding van een octrooi verschuldigde bedrag. Het voornemen tot het laten vervallen van deze tijdelijke voorziening was reeds aangekondigd in de toelichting op het voorgaande verlengingsbesluit van 24 november 2021 (Stb. 2021, nr. 577).

Parlementaire voorhang

Voor een aantal van de voorzieningen waarop dit besluit betrekking heeft, geldt de verplichting om het ontwerp van het verlengingsbesluit gedurende een week aan de beide Kamers van de Staten-Generaal voor te hangen. In de laatste kolom van de tabel in de bijlage is aangegeven op welke onderdelen van dit besluit de voorhang betrekking heeft. Dit betreft:

  • artikel 1 ingevolge artikel 35, vierde lid van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid;

  • artikel 2 ingevolge artikel 8, derde lid, van de Verzamelspoedwet COVID-19; en

  • artikel 3 ingevolge artikel 5.4, zesde lid, van de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19.

Voor artikel 3 en artikel 4 geldt geen voorhangverplichting.

In verband hiermee is een ontwerp van dit besluit op [PM] toegezonden aan de beide Kamers der Staten-Generaal.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

De Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid bevat een aantal uiteenlopende voorzieningen op het terrein van JenV, die voor een belangrijk deel de strekking hebben tijdelijk elektronische vergaderingen en rechtszittingen mogelijk te maken waar de bestaande wetgeving slechts in fysieke zittingen voorzag.

Deze wet zou zijn vervallen per 1 september 2020 tenzij een ander vervalmoment werd vastgesteld, zoals bij dit besluit opnieuw wordt gedaan. Voor de artikelen 15 en 22 vloeit uit de wet zelf al rechtstreeks een ander vervalmoment voort, te weten 1 september 2023. Hoewel dit verlengingsbesluit geen betrekking heeft op deze artikelen blijven deze dus ook gelden tot uiterlijk 1 september 2023.

Ten aanzien van de maatregelen die betrekking hebben op de procesvoering in burgerlijke, bestuursrechtelijke en strafzaken geldt het volgende. Hoewel de rechtspraak in de afgelopen periode in toenemende mate is gaan werken met fysieke zittingen, moet toch nog regelmatig gebruik gemaakt worden van de mogelijkheid om zittingen geheel of ten dele langs elektronische weg te laten plaatsvinden. De nog steeds noodzakelijke maatregelen ter voorkoming van besmetting (zoals een strakke zittingsplanning om groepsvorming in de wachtruimte te voorkomen en de noodzaak van reiniging van de ruimtes voor en na een fysieke zitting) leiden ertoe dat de zittingscapaciteit niet voldoende is om enkel met fysieke zittingen te volstaan. Daarbij speelt ook een rol dat de achterstanden die zijn ontstaan in de eerste periode van de COVID-19-maatregelen drukken op de beschikbare zittingscapaciteit.

Artikel 2

Dit artikel betreft artikel 1 van de Verzamelspoedwet COVID-19, dat het mogelijk maakt om fysiek contact (met name: uitwisseling van te ondertekenen papieren documenten) achterwege te laten.

Artikel 3

Dit artikel betreft artikel 3.4 van de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19, dat het mogelijk maakt om in tuchtrechtelijke zaken de zitting langs elektronische weg te laten plaatsvinden op dezelfde voet als voor burgerlijke, bestuursrechtelijke en strafzaken is mogelijk gemaakt in de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid. Ik verwijs hierbij naar de toelichting op artikel 1. Omdat de behandeling van tuchtrechtelijke zaken veelal in gerechtsgebouwen plaatsvindt, geldt hetgeen daar is opgemerkt over fysieke zittingen in burgerlijke, bestuursrechtelijke en strafzaken eveneens voor de categorie van tuchtrechtelijke zaken.

Artikel 4

Dit artikel betreft de voorzieningen die zijn getroffen met betrekking tot termijnen en betalingsverplichtingen die gelden op grond van de Rijksoctrooiwet 1995. Met deze voorzieningen werd de toeslag voor het te laat betalen van instandhoudingstaksen voor in het Koninkrijk geldende octrooirechten tijdelijk op nihil gesteld en werd de directeur van het Octrooicentrum Nederland in staat gesteld tijdelijk termijnen die ingevolge de Rijksoctrooiwet 1995 gelden, te verlengen.

Zoals ook aangegeven in het algemeen deel van deze toelichting wordt in dit verlengingsbesluit de zogenaamde nihilstelling van de verhoging op grond van in artikel 61, derde lid van de Rijksoctrooiwet 1995 niet verder verlengd. Acute financiële problemen als gevolg van plotselinge beperkende overheidsmaatregelen zijn inmiddels grotendeels weggeëbd. Het is daarom redelijk te verlangen dat reguliere betalingstermijnen in acht worden genomen. Dat is inmiddels ook weer de gangbare praktijk. Dat betekent dat voor verschuldigde taksen waarvan de vervaldag is gelegen na 31 januari 2022 er opnieuw een toeslag van 50% bij te late betaling zal gaan gelden.

Voor octrooirechten die in meerdere landen tegelijk gelden, blijft wel van belang dat octrooihouders en hun gemachtigden te maken kunnen hebben met diverse beperkende maatregelen die in verschillende landen van toepassing zijn. Om deze reden wordt de bevoegdheid tot het verlengen van termijnen ook voor de periode tot 1 april 2022 verlengd. Dit geschiedt door de vervaldatum van de Tijdelijke rijkswet voorziening Rijksoctrooiwet 1995 COVID-19 te wijzigen in 1 april 2022. De verlenging van de gelding van de wet als geheel staat overigens niet in de weg aan het vervallen van de in artikel 2 van die wet geregelde nihilstelling, omdat dat artikel een eigen vervaldatum kent.

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind

Bijlage bij de nota van toelichting

Artikel in dit besluit

Betreft

Artikel

Strekking voorziening

Voorhangplicht

1

Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid

1

Buitenwerkingstelling voorprocedures gedelegeerde regelgeving

Ja

   

2

Mondelinge behandeling langs elektronische weg in burgerlijke en bestuursrechtelijke procedures

Ja

   

2a

elektronisch horen penitentiair beklag/beroep

Ja

   

3

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zonder voorafgaande mondelinge behandeling

Ja

   

4

Geldigheid deskundigenverklaring art. 1:28a BW bij verzoek wijziging aanduiding geslacht in geboorteakte)

Ja

   

5

Algemeen (afwijkingen van wettelijke verplichtingen tot houden fysieke bijeenkomsten)

Ja

   

6

Alg. vergadering verenigingen langs elektronische weg

Ja

   

7

Verlenging termijn verslaglegging vereniging/coöperatie

Ja

   

8

Verlenging termijn verslaglegging NV

Ja

   

9

Alg vergadering NV’s (verlenging termijn)

Ja

   

10

Alg vergadering NV’s (elektronische weg)

Ja

   

11

Alg vergadering NV’s (elektronische weg)

Ja

   

12

Alg vergadering NV’s (elektronische weg)

Ja

   

13

Alg vergadering NV’s (elektronische weg)

Ja

   

14

Alg vergadering NV’s (elektronische weg)

Ja

   

16

Verlenging termijn verslaglegging BV

Ja

   

17

Alg vergadering BV’s (elektronische weg)

Ja

   

18

Alg vergadering BV’s (elektronische weg)

Ja

   

19

Alg vergadering BV’s (elektronische weg)

Ja

   

20

Alg vergadering BV’s (elektronische weg)

Ja

   

21

Alg vergadering BV’s (elektronische weg)

Ja

   

23

Verlenging termijn verslaglegging Stichting

Ja

   

24

Vereniging van eigenaars (vergaderingen langs elektronische weg)

Ja

   

25

toepasselijkheid Overgangswet nieuw BW

Ja

   

26

Verlijden akte notaris met audiovisuele middelen

Ja

   

27

Strafrecht: horen/verhoren per telefoon

Ja

   

28

Mondelinge behandeling strafzaken langs elektronische weg

Ja

   

29

Verlenging termijn tenuitvoerlegging taakstraffen

Ja

   

30

Herstel verzuim hoger beroep vreemdelingenzaken

Ja

   

31

Ledenvergadering Nba langs elektronische weg

Ja

   

32

Ledenvergadering NOvA langs elektronische weg

Ja

2

Verzamelspoedwet COVID-19

1

Feitelijke onmogelijkheid uitreiking deurwaardersexploten in persoon i.v.m. COVID-19

Ja

3

Tweede Verzamelspoedwet COVID-19

3.4

Mondelinge behandeling langs elektronische weg in tuchtrechtelijke zaken

Ja

4

Tijdelijke rijkswet voorziening Rijks-octrooiwet 1995 COVID-19

1

Opschorting termijnen in Rijksoctrooiwet 1995

Nee

   

2

Nihilstelling verschuldigde toeslag bij betaling na de vervaldag

Nee

Naar boven