Besluit van 3 oktober 2022, houdende regels met betrekking tot verplicht elektronisch doen van verzoeken en mededelingen en de indiening en verzending van processtukken inzake een kinderbeschermingsmaatregel en jeugdhulp

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 11 juli 2022, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 4097194, gedaan in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op het artikel 33, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 31 augustus 2022, nummer W16.22.00093/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 28 september 2022, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 4221451, uitgebracht in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1. Verzoeken, mededelingen en de indiening en verzending van processtukken inzake een kinderbeschermingsmaatregel en jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet worden elektronisch gedaan, tenzij technische belemmeringen dit tijdelijk onmogelijk maken.

  • 2. Dit besluit is van toepassing op de rechtbanken, de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 3

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit verplicht elektronisch procederen inzake een kinderbeschermingsmaatregel en jeugdhulp.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 3 oktober 2022

Willem-Alexander

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind

Uitgegeven de elfde oktober 2022

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Achtergrond

Op 1 januari 2015 is de Jeugdwet in werking getreden en zijn de gemeenten verantwoordelijk geworden voor de jeugdzorg. In dat kader is het belangrijk dat justitiële informatie snel, eenduidig en veilig tussen de verschillende ketenpartners kan worden uitgewisseld. Hierbij gaat het om informatie in het kader van kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering en zorgmeldingen van de politie. Daartoe is de Collectieve Opdracht Routeer Voorziening (CORV) ontwikkeld. De CORV is een ICT-voorziening die zorgt voor de elektronische afhandeling van het formele berichtenverkeer tussen de justitiële ketenpartners en ketenpartners uit het gemeentelijk domein.

Sinds 2017 zijn landelijke afspraken gemaakt over het elektronisch verzenden en indienen van verzoeken, mededelingen en processtukken op het gebied van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdhulp bij de rechtbanken door middel van de CORV. In samenspraak met de raad voor de kinderbescherming, de gecertificeerde instellingen en de rechterlijke macht is gekozen voor een gefaseerde landelijke invoering vanaf 6 april 2021 voor de digitale ketencommunicatie via de CORV. Vanaf november 2021 zijn alle gerechten in eerste aanleg op de CORV aangesloten.

Dit besluit regelt dat de rechtbanken, de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen verzoeken, mededelingen en processtukken in kinderbeschermings- en jeugdhulpzaken uitsluitend elektronisch verzenden of indienen. Dit betekent dat deze organisaties niet alleen op basis van de tussen hen gemaakte afspraken, maar ook wettelijk verplicht worden om de communicatie tussen hen elektronisch te doen. Ongewijzigd blijft dat zij hiervoor de ICT-voorziening CORV gebruiken. Het wettelijk voorschrijven van deze digitale informatie-uitwisseling is gewenst om te voorkomen dat in het jeugddomein duale werkprocessen (papier en digitaal) naast elkaar blijven bestaan. Dit zou kunnen leiden tot meer uitzoekwerk en fouten in de uitvoering met langere doorlooptijden tot gevolg. Het waarborgen van uniforme werkprocessen kan alleen door het gebruik van het elektronisch verwerkingssysteem wettelijk voor te schrijven.

De grondslag voor dit besluit is gelegen in artikel 33, tweede lid, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Hierin is voorschreven dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen het doen van verzoeken en mededelingen en de indiening en verzending van processtukken uitsluitend elektronisch kunnen plaatsvinden. In dit besluit is dit geregeld voor zaken in eerste aanleg betreffende kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdhulp.

Het Besluit van 15 oktober 2020 (Stb. 2020, 410), houdende regels voor het langs elektronische weg procederen in het civiele recht en in het bestuursrecht (BEP) is van toepassing. In overeenstemming met artikel 2, eerste lid, van het BEP is in het procesreglement Civiel Jeugdrecht reeds voorgeschreven dat het uitwisselen van (proces)stukken en berichten tussen de rechtbanken, de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen in de daarvoor aangewezen gevallen plaatsvindt via de CORV, zoals voorzien in de afspraken die zijn gemaakt in het Protocol Ketencommunicatie Jeugdbescherming.

Deze nota van toelichting is in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

2. Regeldruk, gevolgen voor de rechtspraktijk en financiële gevolgen

De lasten die gepaard gaan met de informatie-uitwisseling tussen de rechtbanken, de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen, hangen samen met de waarborgen die het civiele recht biedt voor een eerlijke en efficiënte procesvoering. Vanwege dit bijzondere karakter worden ze niet als regeldruklasten aangemerkt. Het civiele recht valt daarom ook buiten de kwantitatieve reductiedoelstellingen voor regeldruklasten.

Zoals hierboven toegelicht, zijn sinds 2017 afspraken gemaakt over het gebruik van de ICT-voorziening CORV. Inmiddels beschikken alle ketenpartners over een koppeling met de CORV en hebben zij expliciet uitgesproken geen financiële claim in te dienen voor de reeds gemaakte kosten om op de CORV aan te sluiten. Voor toekomstige aanpassingen aan de digitale koppelvlakken zal per geval afstemming tussen alle betrokken partners in de keten plaatsvinden over de financiering van de kosten. Derhalve zijn met dit besluit geen directe financiële gevolgen gemoeid. Het feit dat de samenwerkende partijen nu verbonden zijn door gedigitaliseerde koppelvlakken, kan wel financiële consequenties hebben voor eventuele nieuwe ketenpartners. Deze nieuwe ketenpartners zullen zelf de aanschaf van de voorgeschreven ICT-voorziening moeten financieren.

3. Advies en consultatie

De internetconsultatie van het voorontwerp van het besluit heeft van 6 december 2021 tot en met 10 januari 2022 plaatsgevonden. Hierop zijn geen reacties ontvangen. Daarnaast is het voorontwerp ter consultatie voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR), de Raad voor de rechtspraak (Rvdr), de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Jeugdzorg Nederland en de raad voor de kinderbescherming (rvdk). Reactie is ontvangen van het ATR en de Rvdr. Het ontwerpbesluit heeft de AP, de VNG, Jeugdzorg Nederland en de rvdk geen aanleiding gegeven tot het maken van inhoudelijke opmerkingen. Het ATR heeft het ontwerpbesluit niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het voorstel naar verwachting geen directe (omvangrijke) gevolgen voor de regeldruk heeft. De Rvdr heeft schriftelijk gereageerd op het ontwerpbesluit. De Rvdr stelt in zijn advies van mening te zijn dat kan worden volstaan met de juridische basis van artikel 33, eerste lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en stelt daarom voor om de woorden «de rechtbanken» te schrappen uit artikel 1, tweede lid, van het Besluit. De Rvdr is geen voorstander van een (onverkorte) verplichting tot het gebruik van het CORV-systeem voor het verzenden van stukken aan en uitwisselen van stukken met de rechtbank. De Rvdr wil dat voor nieuwe gecertificeerde instellingen de toegang tot de rechter ook, gewaarborgd blijft als zij onverhoopt (nog) geen gebruik kunnen maken van het CORV-systeem. Daarnaast acht de Rvdr de zinsnede over het zelf dragen van de kosten van toekomstige aanpassingen te ongenuanceerd. Met de opmerkingen van de Rvdr is rekening gehouden door in het ontwerpbesluit in artikel 1, eerste lid, een uitzonderingsbepaling op te nemen die bepaalt dat in geval van technische belemmeringen die het elektronisch procederen bij de rechtbank tijdelijk onmogelijk maken ook via papier geprocedeerd kan worden. Voor het waarborgen van de toegang tot de rechter acht ik deze uitzondering voldoende. Deze uitzondering is een aanvulling op de uitzondering die in het BEP is opgenomen. Daarnaast is de toelichting aangevuld met een verduidelijking: de financiering van de kosten van toekomstige aanpassingen aan de digitale koppelvlakken zal per geval worden afgestemd tussen alle betrokken ketenpartners.

Op grond van artikel 33, vijfde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geschiedt de voordracht aan de Koning ter verkrijging van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over het ontwerpbesluit niet eerder dan vier weken nadat het ontwerpbesluit aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Dit is de zogeheten voorhangprocedure. Met het oog op deze voorhangprocedure is bij brief van 8 juni 2022 het ontwerpbesluit aan de Tweede Kamer en de Eerste Kamer toegezonden. De Tweede Kamer en de Eerste Kamer hebben het ontwerpbesluit voor kennisgeving aangenomen.

4. Verwerking persoonsgegevens

De justitiële ketenpartners verwerken persoonsgegevens conform de Algemene verordening gegevensbescherming en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming. Het doel van deze gegevensverwerking is een goede en zorgvuldige rechtspleging en procesvoering in kinderbeschermings- en jeugdhulpzaken. Dit doel is niet anders bij het elektronisch verzenden en indienen van verzoeken, mededelingen en processtukken. Slechts de wijze waarop deze gegevens bij de justitiële ketenpartners terechtkomen, wijzigt door middel van dit besluit. Dit betekent dat geen nieuwe grondslag voor gegevensverwerking in dit besluit hoeft te worden opgenomen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In het eerste lid van dit artikel is voorgeschreven dat in zaken betreffende een kinderbeschermingsmaatregel en jeugdhulp het indienen van verzoeken, mededelingen en processtukken alleen nog maar elektronisch kan plaatsvinden. Zoals hierboven toegelicht is op grond van artikel 2, eerste lid, van het BEP in het procesreglement Civiel Jeugdrecht reeds voorgeschreven dat de elektronische gegevensuitwisseling plaatsvindt via de CORV. In het Protocol Ketencommunicatie zijn concrete, operationele afspraken opgenomen over wat ketenpartners met elkaar uitwisselen, zoals afspraken op welk moment er wordt gecommuniceerd en in welke vorm.

In het eerste lid is een uitzondering opgenomen op de verplichting om elektronisch te procederen in zaken betreffende een kinderbeschermingsmaatregel en jeugdhulp. Deze uitzondering ziet op die gevallen waarin er tijdelijk sprake is van technische belemmeringen waardoor het onmogelijk is om gebruik te maken van het digitale koppelvlak. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie waar een nieuwe gecertificeerde instelling, om welke technische reden dan ook, nog niet in de gelegenheid is geweest om zich aan te sluiten op het digitale koppelvlak. In deze gevallen moeten ketenpartners in de gelegenheid worden gesteld op papier met elkaar te kunnen communiceren. Door middel van deze uitzondering wordt gewaarborgd dat ook nieuwe gecertificeerde instellingen toegang tot de rechter wordt geboden.

Deze uitzonderingsbepaling is een aanvulling op de uitzonderingen in artikel 8 van het BEP dat in alle zaken waarin elektronisch wordt geprocedeerd, van toepassing is en artikel 3, eerste lid, Regeling justitiële keteninformatisering Jeugdwet. De uitzondering in het BEP houdt in dat wanneer er sprake is van een niet aan de indiener toerekenbare verstoring aan het digitale systeem, de termijnoverschrijding verschoonbaar is als het bericht uiterlijk op de eerstvolgende dag wordt ingediend. De uitzondering in de Regeling justitiële keteninformatisering Jeugdwet houdt in dat wanneer er sprake is van onverwijlde spoed, ketenpartners niet verplicht zijn gebruik te maken van het digitale systeem.

In het tweede lid van dit artikel is geregeld dat deze verplichting geldt voor de rechtbanken bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de Wet op de rechterlijke organisatie, de gecertificeerde instellingen bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet en de raad voor de kinderbescherming. In zaken betreffende een kinderbeschermingsmaatregel en jeugdhulp kunnen ook andere ketenpartners met de rechtbanken corresponderen, maar gelet op de gemaakte ketenafspraken geldt de verplichting tot het gebruik van de voorgeschreven ICT-voorziening alleen in zaken in eerste aanleg voor voornoemde ketenpartners en uitsluitend voor zaken betreffende een kinderbeschermingsmaatregel en jeugdhulp en verzoeken daartoe. Dit betekent dat de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen de CORV alleen gebruiken voor de communicatie met de rechtbanken in die civiele zaakstromen waarover afspraken zijn gemaakt met de rechterlijke macht. Daaronder vallen in ieder geval (nog) niet de adviesrapporten in echtscheidingszaken. Het is niet ondenkbaar dat de communicatie met de rechtbanken op termijn ook in andere zaken via deze ICT-voorziening zal gaan verlopen.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst. Conform de onderling gemaakte afspraken tussen de justitiële ketenpartners, worden verzoeken, mededelingen en processtukken inzake een kinderbeschermingsmaatregel en jeugdhulp reeds door middel van de CORV verzonden.

Ter waarborging van de uniforme werkprocessen is het noodzakelijk wettelijk te verankeren dat deze communicatie tussen de rechtbanken, de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen alleen nog maar elektronisch kan geschieden, zoals reeds ook de staande praktijk is. Derhalve kan bij de inwerkingtreding van dit besluit worden afgeweken van de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn.

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind

Naar boven