Besluit van 5 september 2022, houdende uitvoering van de artikelen 570, tweede lid, en 575, van het Wetboek van Strafvordering (Besluit innovatie strafvordering)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Rechtsbescherming en Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 30 juni 2022, directie Wetgeving en Juridische Zaken; nr. 4082944;

Gelet op de artikelen 570, tweede lid, en 575 van het Wetboek van Strafvordering;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 20 juli 2022, No.W16.22.00079/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Rechtsbescherming en Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 25 augustus 2022, directie Wetgeving en Juridische Zaken; nr. 4147459;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. OPNAMEN VAN BEELD, GELUID OF BEELD EN GELUID ALS ONDERDEEL VAN DE VERSLAGLEGGING EN ALS WETTIG BEWIJSMIDDEL

Artikel 1

  • 1. Voor wat betreft de verslaglegging van hetgeen door opsporingsambtenaren ter opsporing is verricht of bevonden vindt toepassing van de artikelen 560, 561, 563, 565, 567 en 569 van het Wetboek van Strafvordering slechts plaats in:

    • a. het arrondissement Noord-Holland en het ressort Amsterdam; en

    • b. het arrondissement Overijssel en het ressort Arnhem-Leeuwarden.

  • 2. Voor wat betreft de verslaglegging van het onderzoek op de terechtzitting vindt toepassing van de artikelen 559, 562, 564, 565, 566, 567, 568 en 569 van het Wetboek van Strafvordering slechts plaats in:

    • a. het arrondissement Limburg en het ressort ’s-Hertogenbosch;

    • b. het arrondissement Noord-Holland en het ressort Amsterdam; en

    • c. het arrondissement Overijssel en het ressort Arnhem-Leeuwarden.

HOOFDSTUK 2. AANWIJZING HULPOFFICIER VAN JUSTITIE

Artikel 2

Een hulpofficier van justitie als bedoeld in artikel 146a van het Wetboek van Strafvordering kan door zijn werkgever worden aangewezen voor het uitoefenen van de bevoegdheden, genoemd in artikel 570 van het Wetboek van Strafvordering, indien hij beschikt over specifieke kennis en vaardigheden, benodigd voor de uitoefening van de bevoegdheden.

HOOFDSTUK 3. MEDIATION NA AANVANG VAN HET ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

Artikel 3

Toepassing van de artikelen 571 tot en met 574 van het Wetboek van Strafvordering vindt slechts plaats in de arrondissementen Gelderland, Overijssel en Zeeland-West-Brabant.

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 5

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit innovatie strafvordering.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij horende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 5 september 2022

Willem-Alexander

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

Uitgegeven de dertiende september 2022

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Innovatiewet Strafvordering

De Innovatiewet Strafvordering (hierna ook: Innovatiewet Sv) is een onderdeel van het wetgevingsproject nieuw Wetboek van Strafvordering. Met de Innovatiewet Sv kan vooruitlopend op het nieuwe wetboek al ervaring worden opgedaan met enkele voor de strafrechtspraktijk relevante verbeteringen in de vorm van pilots. De Innovatiewet Sv heeft een nieuwe Titel X (Innovatie van verschillende onderwerpen) toegevoegd aan het vierde Boek van het huidige Wetboek van Strafvordering.

Titel X heeft betrekking op de volgende onderwerpen: introductie van een prejudiciële procedure bij de Hoge Raad in strafzaken (Eerste afdeling), de uitbreiding van enkele opsporingsbevoegdheden in de digitale omgeving (Tweede afdeling), het gebruikmaken van audiovisuele registraties (hierna: AVR) als onderdeel van de verslaglegging en als wettig bewijsmiddel (Derde afdeling), de uitoefening van enkele bevoegdheden door de hulpofficier van justitie (Vierde afdeling) en mediation na aanvang van de terechtzitting (Vijfde afdeling).

Pilots en evaluatie

Voor elk van de genoemde onderwerpen wordt in een of meer pilots onderzocht of de wettelijke regeling volstaat, of bijstellingen of aanvullingen nodig zijn, of flankerende maatregelen nodig zijn (bijvoorbeeld aanpassingen van werkprocessen) en wat de financiële uitvoeringsconsequenties van de nieuwe bepalingen zijn. Ten behoeve van de voorbereiding en uitvoering van deze pilots is eerder binnen de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid een bedrag van 4,9 miljoen euro vrijgemaakt. Nu de pilots concreet zijn voorbereid worden de totale kosten van de vijf pilots begroot op circa 8 miljoen euro. De aan de pilots deelnemende organisaties zijn bereid gevonden om uit eigen middelen bij te dragen aan de financiering van de pilots. Het grootste deel van deze kosten heeft betrekking op de voorbereiding van de pilots, zoals aanpassing van werkprocessen en bijbehorende formulieren, aanpassing van IV en de opleiding van medewerkers. De Innovatiewet Sv geldt voor drie jaar en kan via een daartoe strekkend wetsvoorstel worden verlengd. Twee jaar na inwerkingtreding van het eerste onderdeel van de Innovatiewet Sv wordt een evaluatie van alle pilots aan de beide Kamers van de Staten-Generaal aangeboden. De evaluatie zal zich richten op de algemene en specifieke doelstellingen van de pilots zoals genoemd in de memorie van toelichting bij de Innovatiewet Sv (Kamerstukken II 2020/21, 35 869, nr. 3). De uitkomsten van de evaluatie van de pilots worden meegenomen in de verdere voorbereiding van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Zij kunnen leiden tot aanpassingen van de voorstellen in het nieuwe wetboek, of in het geval van de hulpofficier van justitie, tot opname in het nieuwe wetboek (zie hierover uitgebreid Kamerstukken II 2021/22, 35 869, nrs. 6, 8, 9, 24 en 26 en Kamerstukken I 2021/22, 35 869, nr. C).

Toepassing in arrondissementen en ressorten

Voor de onderwerpen uit de Innovatiewet kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat zij slechts worden toegepast in een of meerdere arrondissementen en ressorten (artikel 575 Sv). De pilots prejudiciële procedure (Eerste afdeling) en vastleggen van gegevens na inbeslagneming (Tweede afdeling) vinden landelijk plaats. Dat geldt niet voor de onderwerpen AVR en mediation. Het onderhavige besluit geeft daarom voor wat betreft die onderwerpen uitvoering aan artikel 575 (artikelen 1 en 3).

Ook bevat het Wetboek van Strafvordering door inwerkingtreding van de Innovatiewet Sv een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen over het aanwijzen van een hulpofficier van justitie die de bevoegdheden, genoemd in artikel 570 Sv, kan uitoefenen. Ook aan die bepaling wordt met het onderhavige besluit uitvoering gegeven (artikel 2).

2. Ontvangen adviezen

Over het ontwerp van dit besluit is advies gevraagd aan het College van procureurs-generaal van het openbaar ministerie (hierna: OM), de nationale politie (hierna: politie), de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar), het platform Bijzondere Opsporingsdiensten (hierna: BOD’en), de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: NOvA), de Raad voor de rechtspraak (hierna: Rvdr), de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (hierna: NVvR), de Hoge Raad der Nederlanden (hierna: HR) en Slachtofferhulp Nederland (hierna: SHN). In deze paragraaf zal kort de algemene strekking van de ontvangen adviezen worden beschreven en van een reactie voorzien. De adviezen hebben geleid tot aanpassing van de nota van toelichting bij dit besluit en hebben niet geleid tot wijzigingen in de tekst van het besluit.

Het OM maakt in zijn advies enkele opmerkingen over de toelichting op artikel 1. Het OM hecht eraan dat zo goed mogelijk wordt omschreven wat de bedoeling is met de verschillende deelpilots. In het artikelsgewijs deel van deze toelichting is gevolg gegeven aan de adviezen van het OM.

De NVvR onderschrijft de basisgedachte van de Innovatiewet Sv en dit besluit dat met nieuwe bepalingen «proef gedraaid kan worden». Wel noemt de NVvR in haar advies een aantal punten waarop verduidelijking is gewenst. Daarop wordt ingegaan bij de passages in de nota van toelichting waarop de betreffende opmerkingen betrekking hebben. Daarnaast maakt de NVvR een aantal opmerkingen die niet rechtstreeks betrekking hebben op de in dit besluit geregelde materie. Zo vraagt de NVvR aandacht voor de technische voorzieningen die onontbeerlijk zijn voor het uitluisteren en kijken van opnames binnen de pilot AVR en voor voldoende menskracht voor het uitvoeren van die pilot. Dit zijn belangrijke aandachtspunten die worden betrokken bij de uitvoering en evaluatie van de pilot AVR.

De politie, de KMar, de HR, de Rvdr en de NOvA hebben kennisgenomen van het besluit, maar zien geen aanleiding tot het maken van op- of aanmerkingen. Ook SHN had geen inhoudelijke opmerkingen bij het besluit. Wel verzocht zij om aansluiting bij de pilot mediation. Naar aanleiding van dit verzoek is contact opgenomen met SHN om te bezien op welke wijze zij kan participeren in de pilot mediation.

De redactionele opmerkingen van de BOD’en ten aanzien van de nota van toelichting zijn verwerkt.

II. Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Opnamen van beeld, geluid of beeld en geluid als onderdeel van de verslaglegging en als wettig bewijsmiddel

Artikel 1

In de Derde Afdeling van Titel X het vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering zijn elf artikelen opgenomen die gaan over de opnamen van beeld, geluid of beeld en geluid als onderdeel van de verslaglegging en als wettig bewijsmiddel. Het doel van dit onderdeel van de Innovatiewet Strafvordering is bezien of een audio(visuele) opname kan gelden als een alternatief voor een volledig proces-verbaal. Indien de opname op deze manier wordt gebruikt, moet deze zijn voorzien van een verkort proces-verbaal (zie meer hierover Kamerstukken II 2020/21, 35 869, nr. 3).

Binnen de Derde Afdeling wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de verslaglegging van hetgeen door opsporingsambtenaren ter opsporing is verricht of bevonden als bedoeld in artikel 560 van het Wetboek van Strafvordering (lid 1 van het onderhavige artikel) en anderzijds de verslaglegging van het onderzoek op de terechtzitting als bedoeld in artikel 566 van het Wetboek van Strafvordering (lid 2).

Bij de verslaglegging van opsporingshandelingen kunnen opsporingsambtenaren op basis van artikel 560 Sv onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie het opmaken van een proces-verbaal als bedoeld in artikel 152 Sv uitstellen in de gevallen waarin audio(visueel) is vastgelegd wat door hen tot opsporing is verricht of bevonden. In dat geval vermeldt de opsporingsambtenaar in een verkort proces-verbaal wat op de opname te zien of te horen is. Dit verkort proces-verbaal vormt samen met de opname het alternatief voor een volledig uitgewerkt proces-verbaal. In het kader van de Innovatiewet Strafvordering wordt een deelpilot verslaglegging van opsporingshandelingen uitgevoerd. Binnen die deelpilot zullen opnames van verhoren en opnames van een specifieke categorie strafzaken worden gebruikt als alternatief voor een volledig proces-verbaal zoals hiervoor omschreven. Deze specifieke categorie strafzaken betreft overvalzaken. Voor het uitvoeren van de deelpilot verslaglegging van opsporingshandelingen wordt gebruik gemaakt van een zestal artikelen uit de Derde afdeling. Het eerste lid van het onderhavige artikel bepaalt waar toepassing van die artikelen binnen deze deelpilot plaatsvindt.

Bij de verslaglegging van het onderzoek op de terechtzitting kan de rechtbank op basis van artikel 566 Sv bepalen dat wanneer van het onderzoek op de terechtzitting een opname van geluid of beeld en geluid wordt gemaakt, geen volledig proces-verbaal hoeft te worden gemaakt. Ook bij deze vorm van verslaglegging dient de opname te worden vergezeld door een verkort proces-verbaal van de terechtzitting. In het kader van de Innovatiewet Strafvordering wordt ook een deelpilot verslaglegging van het onderzoek op de terechtzitting uitgevoerd. De opname en het verkort proces-verbaal vormen samen het alternatief voor een volledig proces-verbaal van de terechtzitting. Voor het uitvoeren van deze deelpilot wordt gebruik gemaakt van een zevental artikelen uit de Derde afdeling. Het tweede lid van het onderhavige artikel bepaalt waar toepassing van die artikelen binnen deze deelpilot plaatsvindt.

De NVvR merkt in haar advies op dat er geen toelichting was gegeven op de keuze van de verschillende arrondissementen en ressorten. Ook ontbrak een toelichting op het verschil in het aantal arrondissementen en ressorten tussen de twee deelpilots. In reactie daarop wordt benadrukt dat de keuze voor de arrondissementen en ressorten per deelpilot in goed overleg met de betrokken ketenpartners is gemaakt. De wensen van de betrokken ketenpartners en de bereidheid van arrondissementen en ressorten om aan de deelpilots te participeren waren hierbij leidend.

Eerste lid

Voor toepassing van de deelpilot verslaglegging van opsporingshandelingen zijn de artikelen 560, 561, 563, 565, 567 en 569 van het Wetboek van Strafvordering relevant. De eerste stap binnen deze deelpilot is dat opsporingsambtenaren op grond van artikel 560 Sv het opmaken van een volledig proces-verbaal uitstellen in de gevallen dat er in overvalzaken opnames zijn van de overval of van het in die zaak afgenomen verdachtenverhoor. Dit uitstel vindt plaats onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie. Naar aanleiding van het advies van het OM wordt hierbij opgemerkt dat deze deelpilot zich in beginsel richt op overvalzaken. De deelpilot zal zich, wat opnames van verhoren betreft, in eerste instantie alleen richten op de opnames van verdachtenverhoren in overvalzaken. In de gevallen waar er opnames zijn van de overval, worden die opnames betrokken in de deelpilot. In beginsel wordt van verdachtenverhoren in overvalzaken ook altijd een opname gemaakt.

De opname (van een verhoor of van een overval) vormt samen met verkort proces-verbaal het alternatief voor een volledig proces-verbaal. De artikelen 561, 563, 565, 567 en 569 Sv zijn relevant voor het vervolg van deze deelpilot. De opname en het verkort proces-verbaal zijn opgenomen in het procesdossier en worden gebruikt op het onderzoek op de terechtzitting. De voorzitter van de rechtbank kan in de voorbereiding van dit onderzoek bepalen dat alsnog een volledig proces-verbaal wordt opgemaakt (artikel 561). De rechtbank kan ook na aanvang van het onderzoek op de terechtzitting nog bepalen dat een volledig proces-verbaal wordt opgemaakt (artikel 563). In reactie op het advies van de NVvR wordt hierbij opgemerkt dat een «volledig proces-verbaal» in beide gevallen een proces-verbaal betreft zoals dat nu gangbaar is. Bij een «volledig proces-verbaal» behoeft dus bepaald geen sprake te zijn van een volledig stenografisch uitgewerkt proces-verbaal.

Artikel 301 Sv is van overeenkomstige toepassing op de opname (artikel 565). De opname kan als wettig bewijsmiddel worden gebruikt door de rechtbank (artikel 567). Tot slot bepaalt artikel 569 dat de genoemde artikelen ook van toepassing zijn bij een eventueel hoger beroep bij het gerechtshof. Het advies van de NVvR om in elk onderdeel van het eerste lid en ook van het tweede lid de woorden «wanneer een dergelijke zaak wordt behandeld in hoger beroep» toe te voegen, wordt niet opgevolgd. Artikel 569 Sv bepaalt dat de AVR-bepalingen uit de Derde Afdeling van Titel X van overeenkomstige toepassing zijn op het rechtsgeding voor het gerechtshof. Door het noemen van artikel 569 in beide leden van artikel 1 van het onderhavige besluit is, zeker in combinatie met de nota van toelichting, de bedoeling van de bepaling helder: de bepalingen zijn van toepassing in hoger beroep en wel bij de in dit artikel aangewezen gerechtshoven.

De deelpilot verslaglegging van opsporingshandelingen wordt uitgevoerd binnen de OM-arrondissementsparketten Noord-Holland en Oost-Nederland. De strafzaken vanuit deze OM-arrondissementsparketten worden berecht door de rechtbanken Noord-Holland en Overijssel. In verband hiermee zijn de arrondissementen Noord-Holland (onderdeel a) en Overijssel (onderdeel b) aangewezen.

De zaken van de rechtbank Noord-Holland komen in hoger beroep terecht bij het gerechtshof Amsterdam. Het arrondissement Noord-Holland maakt deel uit van het ressort Amsterdam als rechtsgebied van het gerechtshof Amsterdam (artikel 569 Sv). Ook dit ressort is daarom aangewezen in onderdeel a.

De zaken van de rechtbank Overijssel worden in hoger beroep behandeld door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het arrondissement Overijssel maakt deel uit van het ressort Arnhem-Leeuwarden als rechtsgebied van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat daarom ook is opgenomen in onderdeel b.

De aanwijzing van de beide ressorten betekent eveneens dat de werkzaamheden die in het kader van de pilots worden verricht door het ressortsparket van het OM daarmee zijn afgedekt. In haar advies vraagt de NVvR hoe wordt omgegaan met zaken waarin een officier van justitie van het Landelijk Parket (hierna: LP) of het Functioneel Parket (hierna: FP) de leiding heeft. De NVvR wijst erop dat die zaken worden behandeld door zogeheten concentratierechtbanken en die zijn niet aangewezen in dit besluit. In reactie hierop wordt verduidelijkt dat er in het kader van deze deelpilot bij het aanwijzen van de arrondissementen afspraken zijn gemaakt over de samenwerking tussen enerzijds de arrondissementsparketten en anderzijds de rechtbanken met betrekking tot overvalzaken die door die parketten aan die rechtbanken worden aangeleverd. Het LP en FP worden niet betrokken bij deze deelpilot. Die keuze levert geen problemen op, want de Derde Afdeling van Titel X bevat geen verplichting om de artikelen uit die afdeling toe te passen. Het FP doet overigens geen overvalzaken en het LP slechts bij hoge uitzondering.

Tweede lid

Voor de toepassing van de deelpilot verslaglegging van het onderzoek op de terechtzitting zijn de artikelen 559, 562, 564, 565, 566, 567, 568 en 569 van het Wetboek van Strafvordering van toepassing. De eerste stap binnen deze deelpilot is dat de rechtbank kan bepalen dat van het onderzoek op de terechtzitting een opname wordt gemaakt (artikel 562). De voorzitter kan vervolgens bepalen dat geen volledig proces-verbaal van de zitting wordt opgemaakt. De opname wordt in die gevallen voorzien van een verkort proces-verbaal en samen worden deze gevoegd bij de processtukken (artikel 566). Ook bij een schorsing van het onderzoek waarvan een opname wordt gemaakt, kan worden bepaald dat geen volledig proces-verbaal van de zitting wordt opgemaakt (artikel 564). Ook deze opname van de zitting kan als wettig bewijsmiddel worden gebruikt (artikel 567). In geval van een hoger beroep in een zaak waarin van het onderzoek op de terechtzitting een opname is gemaakt kan de voorzitter van het gerechtshof ter voorbereiding bepalen dat alsnog een volledig proces-verbaal van de zitting wordt opgemaakt (artikel 568). Ook dit betreft een proces-verbaal zoals dat nu gangbaar is. Zie daarvoor ook de toelichting op het eerste lid. De artikelen 562, 564, 565, 566 en 567 zijn op grond van artikel 569 van overeenkomstige toepassing in geval van een hoger beroep bij een gerechtshof.

In dit tweede lid zijn een drietal arrondissementen aangewezen waarbinnen de deelpilot verslaglegging van het onderzoek op de terechtzitting plaatsvindt. Dat zijn de arrondissementen Limburg (rechtbank Limburg), Noord-Holland (rechtbank Noord-Holland) en Overijssel (rechtbank Overijssel). Het arrondissement Limburg maakt deel uit van het ressort ’s-Hertogenbosch (gerechtshof ’s-Hertogenbosch), het arrondissement Noord-Holland maakt deel uit van het ressort Amsterdam (gerechtshof Amsterdam) en het arrondissement Overijssel maakt deel uit van het ressort Arnhem-Leeuwarden (gerechtshof Arnhem-Leeuwarden). Ook deze ressorten zijn daarom aangewezen in het tweede lid. Ook in dit geval betekent de aanwijzing van de beide ressorten dat daarmee de werkzaamheden die in het kader van de pilots worden verricht door het ressortsparket van het OM zijn afgedekt.

De onderdelen b en c van het tweede lid komen overeen met de onderdelen a en b van het eerste lid. Dat betekent dat in de arrondissementen Noord-Holland en Overijssel en in de ressorten Amsterdam en Arnhem-Leeuwarden beide deelpilots AVR plaatsvinden. In reactie op het advies van het OM wordt hierbij opgemerkt dat dit niet betekent dat in de zaken van de deelpilot verslaglegging van opsporingshandelingen (lid 1) ook automatisch de deelpilot verslaglegging van het onderzoek op de terechtzitting (lid 2) wordt toegepast. De rechtbanken Noord-Holland en Overijssel en de gerechtshoven Amsterdam en Arnhem-Leeuwarden zijn dus niet verplicht om in zaken waarin wat betreft verhoren of camerabeelden van overvallen is volstaan met een opname, ook een opname van het onderzoek op de terechtzitting te maken. Het is echter wel mogelijk. Dit besluit wijst slechts de deelnemende arrondissementen en ressorten aan deze deelpilot aan. In de pilot wordt nog bepaald in welke categorie zaken er opnames van het onderzoek op de terechtzitting worden gemaakt.

Hoofdstuk 2. Aanwijzing hulpofficier van justitie

Artikel 2

In de Vierde Afdeling van Titel X het vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering is in artikel 570 bepaald dat een daartoe aangewezen hulpofficier van justitie een aantal bevoegdheden kan uitoefenen, die buiten het verband van deze regeling aan de officier van justitie zijn voorbehouden. Het doel van dit onderdeel van de Innovatiewet Strafvordering is bezien of de hulpofficier van justitie deze bevoegdheden kan uitoefenen met behoud van kwaliteit en van waarborgen en of dit leidt tot een doelmatigere toepassing van die bevoegdheden.

Het is de bedoeling om de in artikel 570 Sv genoemde bevoegdheden alleen te laten uitoefenen door hulpofficieren van justitie die daartoe kwalitatief voldoende zijn toegerust en organisatorisch goed gepositioneerd zijn. Er worden daarom nadere eisen aan deze hulpofficier van justitie gesteld en hij moet nader zijn opgeleid. Op deze wijze worden de bevoegdheden, genoemd in artikel 570 Sv, slechts uitgeoefend door een selecte groep hulpofficieren van justitie. Het onderhavige artikel geeft nadere regels over de aanwijzing van die selecte groep.

Artikel 146a Sv bepaalt wie hulpofficier van justitie kunnen zijn. Dat zijn de door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak (onderdeel a), de officieren van de Koninklijke Marechaussee (onderdeel b), de door de Minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met de Minister van Defensie aangewezen onderofficieren van de Koninklijke Marechaussee (onderdeel c) en de door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten (onderdeel d).

In het onderhavige artikel is bepaald dat alleen hulpofficieren van justitie als bedoeld in artikel 146a Sv die door hun werkgever zijn aangewezen in aanmerking komen voor het uitoefenen van de bevoegdheden, genoemd in artikel 570 Sv. Eenzelfde constructie is opgenomen in artikel 3 van het Besluit onderzoek in een geautomatiseerd werk (Stb. 2018, 340). Opsporingsambtenaren kunnen op basis van dat artikel door hun werkgever worden aangewezen voor het uitoefenen van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 126nba Sv.

Voor het uitoefenen van de bevoegdheden, genoemd in artikel 570 Sv, geldt dat de korpschef hulpofficieren van justitie bij de politie kan aanwijzen en dat de hulpofficieren van justitie bij de bijzondere opsporingsdiensten worden aangewezen door de directies van de verschillende bijzondere opsporingsdiensten (de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD), de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT/IOD), de Opsporingsdienst van de Nederlandse Arbeidsinspectie (OD-NLA) en de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA-IOD)).

De aan te wijzen hulpofficieren van justitie moeten beschikken over specifieke kennis en vaardigheden, benodigd voor de uitoefening van de bevoegdheden genoemd in artikel 570 Sv (zie voor een soortgelijke constructie artikel 4, tweede lid, van het Besluit geautomatiseerd werk). Het is de werkgever die bepaalt of een hulpofficier van justitie over die kennis en vaardigheden beschikt. Uit de memorie van toelichting op de Innovatiewet Strafvordering volgt dat het mogelijk is om een hulpofficier van justitie in nauwe samenwerking tussen de Politieacademie en het opleidingsinstituut voor de rechterlijke organisatie (Studiecentrum Rechtspleging (SSR)) opleiding te laten volgen ter voorbereiding op de uitoefening van de opsporingsbevoegdheden. Bij de aanwijzing zal de werkgever nagaan of de hulpofficier de benodigde opleiding heeft gevolgd en of zijn kennis en vaardigheden in orde zijn voor de uitoefening van de bevoegdheden.

Hoofdstuk 3. Mediation na aanvang van het onderzoek op de terechtzitting

Artikel 3

In de Vijfde Afdeling van Titel X het vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering zijn vier artikelen opgenomen die gaan over mediation; de artikelen 571 tot en met 574 Sv. Met het oog op een doelmatige afhandeling van de zaak binnen het strafproces en de verdere ontwikkeling van mediation in strafzaken wordt in deze artikelen geregeld op welke wijze de rechter kan handelen als mediation wordt gestart na aanvang van het onderzoek op de terechtzitting. Bij de pilot die op grond van deze Vijfde afdeling wordt uitgevoerd (de pilot mediation) zijn de Rechtspraak, het openbaar ministerie, de politie en de lokale advocatuur betrokken.

Het onderhavige artikel bepaalt dat toepassing van de artikelen 571 tot en met 574 slechts plaatsvindt in een drietal arrondissementen, te weten Gelderland (rechtbank Gelderland), Overijssel (rechtbank Overijssel) en Zeeland-West-Brabant (rechtbank Zeeland-West-Brabant).

De pilot mediation ziet op een beperkt aantal zaken. Allereerst op strafzaken met verdachten van 12 tot en met 23 jaar. Voor die zaken wordt de pilot uitgevoerd in de arrondissementen Gelderland en Overijssel. Daarnaast ziet de pilot op zaken waarin sprake is van een ernstig verkeersdelict. De pilot die ziet op ernstige verkeersdelicten wordt uitgevoerd in het arrondissement Zeeland-West-Brabant.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikelen 4 en 5

Dit besluit heeft als citeertitel «Besluit innovatie strafvordering» en treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Artikel III van de Innovatiewet Sv voorziet in de mogelijkheid van gefaseerde inwerkingtreding en daarom is in artikel 4 bepaald dat ook de inwerkingtreding van dit besluit voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

Naar boven