Wet van 22 juni 2022 tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betreffende de tijdelijke afwijkende inschrijving voor het studiejaar 2022–2023 in verband met COVID-19

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in verband met COVID-19 wenselijk is om voor het studiejaar 2022–2023 de mogelijkheid van een afwijkende inschrijving te introduceren;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE WET OP HET HOGER ONDERWIJS EN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK

De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 7.37d wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.37e. Tijdelijke afwijkende voorwaarde voor inschrijving voor het studiejaar 2022–2023 in verband met COVID-19

  • 1. Het instellingsbestuur kan, in afwijking van artikel 7.37, eerste lid, zinsnede voor de eerste komma, en onverminderd de overige bepalingen van artikel 7.37, voor een opleiding voor het studiejaar 2022–2023 of een deel daarvan degene inschrijven die ten gevolge van de uitbraak van COVID-19 niet heeft kunnen voldoen aan:

    • a. een of meer van de vooropleidingseisen, bedoeld in de artikelen 7.24 tot en met 7.26a, 7.28, eerste lid, zinsnede voor de eerste komma, lid 1a, tweede lid, eerste en tweede volzin, voor zover het een diploma of certificaat betreft dat op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 117 van de Wet voortgezet onderwijs BES wordt afgegeven, derde en vierde volzin, en 7.30; of

    • b. een of meer van de toelatingseisen, bedoeld in de artikelen 7.30b en 7.30c.

  • 2. De inschrijving, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats met ingang van het reguliere instroommoment voor de opleiding waarop de inschrijving betrekking heeft.

  • 3. Onverminderd artikel 7.42, eerste tot en met derde lid, beëindigt het instellingsbestuur de inschrijving indien:

    • a. degene die met ingang van 1 september 2022 is ingeschreven op grond van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, niet vóór 1 januari 2023 alsnog heeft voldaan aan de eisen, bedoeld in dat onderdeel;

    • b. degene die met ingang van 1 september 2022 is ingeschreven op grond van het eerste lid, aanhef en onderdeel b, niet vóór een daartoe door het instellingsbestuur bij de inschrijving vastgestelde datum, die niet eerder is gelegen dan 1 januari 2023 en niet later dan 1 september 2023, alsnog heeft voldaan aan de eisen, bedoeld in dat onderdeel.

  • 4. Het instellingsbestuur kan afzien van de beëindiging van de inschrijving vanwege het niet voldoen aan de in het derde lid, onderdelen a en b, neergelegde termijn, indien de beëindiging zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. In dat geval wordt de inschrijving beëindigd indien niet alsnog vóór 1 september 2023 aan de in het eerste lid bedoelde eisen wordt voldaan.

  • 5. Op het beleid dat het instellingsbestuur van een universiteit en het instellingsbestuur van een hogeschool ter uitvoering van dit artikel voert, zijn respectievelijk de aanhef van artikel 9.33a, tweede lid, en de aanhef van artikel 10.20a, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:

    • a. de nadere voorwaarden voor inschrijving, waaronder mede wordt verstaan in welke gevallen het niet kunnen voldoen aan de eisen, bedoeld in het eerste lid, het gevolg is van de uitbraak van COVID-19;

    • b. de onderwerpen waarop het beleid dat het instellingsbestuur in het kader van zijn bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, voert, in ieder geval betrekking heeft.

  • 7. Het eerste tot en met het vierde lid en het zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing op rechtspersonen voor hoger onderwijs.

  • 8. Dit artikel vervalt met ingang van 1 september 2023.

B

In artikel 7.37d, eerste lid, onderdeel a, en artikel 7.37e, eerste lid, onderdeel a, wordt «artikel 117 van de Wet voortgezet onderwijs BES» vervangen door «artikel 2.86 van de Wet voortgezet onderwijs 2020».

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

  • 1. Artikel I, onderdeel A, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 1 augustus 2022, treedt dit onderdeel in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 augustus 2022.

  • 2. Artikel I, onderdeel B, treedt inwerking met ingang van 1 augustus 2022. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 1 augustus 2022, treedt dit onderdeel in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 augustus 2022.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 22 juni 2022

Willem-Alexander

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

Uitgegeven de eerste juli 2022

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 36 095

Naar boven