Wet van 22 juni 2022, houdende tijdelijke regels inzake instelling van een Nationaal Groeifonds (Tijdelijke wet Nationaal Groeifonds)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is om het duurzaam verdienvermogen van Nederland op de lange termijn te versterken door financiële middelen uit het Nationaal Groeifonds beschikbaar te stellen voor investeringen en daartoe tijdelijk een begrotingsfonds in te stellen als bedoeld in artikel 2.11 van de Comptabiliteitswet 2016;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

duurzaam verdienvermogen:

het bruto binnenlands product dat Nederland op de lange termijn op structurele basis kan genereren, met oog voor een economische, sociale en milieuvriendelijke duurzame toekomst voor de aarde en voor huidige en toekomstige generaties;

fonds:

Nationaal Groeifonds, bedoeld in artikel 2;

Onze Ministers:

Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat en Onze Minister van Financiën.

Artikel 2 Instelling, doel en bereik van het fonds

  • 1. Er is een Nationaal Groeifonds.

  • 2. Het fonds heeft als doel het beschikbaar stellen van financiële middelen om het duurzaam verdienvermogen te vergroten door het doen van investeringen, op het gebied van:

    • a. kennisontwikkeling;

    • b. onderzoek, ontwikkeling en innovatie.

  • 3. Uit het fonds kunnen financiële middelen ter beschikking worden gesteld voor activiteiten die ten minste:

    • a. het duurzaam verdienvermogen vergroten;

    • b. betrekking hebben op investeringen die niet structureel zijn;

    • c. betrekking hebben op investeringen die additioneel zijn aan private investeringen;

    • d. betrekking hebben op investeringen die additioneel zijn aan bestaande of geplande publieke investeringen en niet vallen binnen een bestaande regeling van de overheid;

    • e. een positief saldo van maatschappelijke baten en lasten hebben;

    • f. niet strijdig zijn met het kabinetsbeleid; en

    • g. betrekking hebben op investeringen die voldoen aan het beginsel van subsidiariteit in relatie tot financieringsmogelijkheden die de Europese Unie of decentrale overheden kunnen bieden.

  • 4. Voor de activiteiten, bedoeld in het derde lid, kan een nader te bepalen omvang worden vastgesteld die noodzakelijk is om een substantieel effect te hebben op het duurzaam verdienvermogen, voor zover die betrekking heeft op de omvang van de activiteiten of de bijdrage uit het fonds.

  • 5. Bij het beschikbaar stellen van financiële middelen, bedoeld in het tweede lid, wordt een redelijke regionale spreiding over Nederland gewaarborgd.

  • 6. Deze wet is mede van toepassing op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 3 Beheer en begroting van het fonds

  • 1. Het fonds is een begrotingsfonds als bedoeld in artikel 2.11, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016.

  • 2. Onze Ministers beheren het fonds.

Artikel 4 Meerjarenprogramma Nationaal Groeifonds

  • 1. Jaarlijks bieden Onze Ministers gelijktijdig met het voorstel van wet tot vaststelling van de begrotingsstaat van het fonds een Meerjarenprogramma Nationaal Groeifonds aan de Staten-Generaal aan.

  • 2. Het meerjarenprogramma verschaft informatie over de meerjarige uitgaven van het fonds, bedoeld in artikel 6, aanhef en onderdelen a en b. Het meerjarenprogramma maakt tevens zichtbaar hoe de financiële middelen van het fonds worden verdeeld over verschillende beleidsterreinen.

Artikel 5 Ontvangsten van het fonds

De ontvangsten van het fonds zijn:

  • a. gelden verkregen uit algemene middelen van het Rijk;

  • b. bijdragen ten laste van andere begrotingen van het Rijk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016;

  • c. ontvangsten van derden in het kader van het bereiken van het doel, genoemd in artikel 2, tweede lid.

Artikel 6 Uitgaven van het fonds

In het kader van het bereiken van het doel, genoemd in artikel 2, tweede lid, komen ten laste van het fonds:

  • a. subsidies aan provincies, gemeenten of andere publiekrechtelijke rechtspersonen, privaatrechtelijke rechtspersonen of natuurlijke personen;

  • b. bijdragen aan andere begrotingen van het Rijk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016;

  • c. andere uitgaven.

Artikel 7 Subsidieverstrekking

  • 1. Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat kan subsidies verstrekken voor activiteiten in het kader van het bereiken van het doel van het fonds, genoemd in artikel 2, tweede lid.

  • 2. Onverminderd artikel 4:35, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, kan Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, voor zover subsidieverstrekking in strijd is met verdragsrechtelijke verplichtingen:

    • a. subsidieverstrekking weigeren;

    • b. een subsidie lager vaststellen dan overeenkomstig de subsidieverlening;

    • c. een subsidieverlening of subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen.

  • 3. Bij de vaststelling, intrekking of wijziging, bedoeld in het tweede lid, kan worden bepaald, dat over onverschuldigd betaalde subsidiebedragen een rentevergoeding verschuldigd is.

  • 4. De intrekking of wijziging, bedoeld in het tweede lid, werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verstrekt, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

  • 5. De artikelen 4:49, derde lid, en 4:57, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing op de vaststelling, intrekking en wijziging, bedoeld in het tweede lid.

  • 6. Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat kan specifieke uitkeringen als bedoeld in artikel 15a van de Financiële-verhoudingswet verstrekken voor activiteiten in het kader van het bereiken van het doel, genoemd in artikel 2, tweede lid. Het tweede tot en met vijfde lid en artikel 8, tweede tot en met zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op deze uitkeringen.

Artikel 8 Nadere regelgeving

  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij regeling van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat kunnen nadere regels worden gesteld over de uitgaven ten laste van het fonds, bedoeld in artikel 6, onderdeel b.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij regeling van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat kunnen regels over subsidies als bedoeld in artikel 7 worden gesteld, met betrekking tot:

    • a. de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt;

    • b. het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;

    • c. de aanvraag van een subsidie en de besluitvorming daarover;

    • d. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend;

    • e. de verplichtingen voor de subsidieontvanger;

    • f. de vaststelling van de subsidie;

    • g. intrekking en wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling;

    • h. de betaling van de subsidie en het verlenen van voorschotten;

    • i. het verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, bedoeld in artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3. In de regels, bedoeld in het tweede lid, wordt voorzien in de vaststelling van een subsidieplafond, tenzij Onze Minister van Financiën heeft ingestemd met het achterwege laten daarvan.

  • 4. In afwijking van artikel 4:21, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, kan in de regels, bedoeld in het tweede lid, titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing worden verklaard op subsidies die op grond van die regels uitsluitend voorzien in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld.

  • 5. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 7 en het tweede tot en met het vierde lid van dit artikel, zijn belast de bij besluit van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat aangewezen personen.

  • 6. Van een besluit als bedoeld in het vijfde lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 9 Adviescommissie Nationaal Groeifonds

  • 1. Er is een Adviescommissie Nationaal Groeifonds.

  • 2. De adviescommissie heeft tot taak Onze Ministers te adviseren over investeringsvoorstellen voor het beschikbaar stellen van financiële middelen, bedoeld in artikel 2, tweede lid.

  • 3. De adviescommissie stelt een werkwijze vast voor de wijze waarop zij haar taken uitvoert en maakt deze openbaar.

  • 4. De leden van de adviescommissie worden benoemd door Onze Ministers en kunnen op eigen verzoek of wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden worden geschorst en ontslagen door Onze Ministers.

  • 5. Bij ministeriële regeling van Onze Ministers worden nadere regels gesteld over onder meer de taak van de adviescommissie, de onafhankelijkheid van de leden van de adviescommissie en het afleggen van verantwoording door de adviescommissie.

Artikel 10 Wijziging bijlage 2 Awb

In artikel 4 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht wordt in de alfabetische volgorde ingevoegd:

Tijdelijke wet Nationaal Groeifonds

Artikel 11 Evaluatie

Onze Ministers zenden binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 12 Vervallen bepalingen Comptabiliteitswet 2016 en overgangsrecht

  • 1. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van het vijfde lid, onderdeel d, van artikel 2.1 van de Comptabiliteitswet 2016 door een punt, vervallen artikel 2.1, vijfde lid, onderdeel e, en artikel 4.3, vierde lid, van de Comptabiliteitswet 2016.

  • 2. Op financiële verplichtingen die zijn aangegaan voor het tijdstip van het vervallen van de artikelen, genoemd in het eerste lid, blijft het bij of krachtens die artikelen bepaalde van toepassing.

Artikel 13 Inwerkingtredings- en vervalbepaling en overgangsrecht

  • 1. Deze wet treedt in werking en vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, met dien verstande dat de wet van toepassing blijft op uitgaven als bedoeld in artikel 6 die zijn gedaan voordat de wet vervalt.

  • 2. Na zes jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet worden geen financiële middelen beschikbaar gesteld als bedoeld in artikel 2, tweede lid, voor het doen van nieuwe investeringen.

Artikel 14 Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Tijdelijke wet Nationaal Groeifonds.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 22 juni 2022

Willem-Alexander

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag

Uitgegeven de eerste juli 2022

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 35 976

Naar boven